Home

Hoge Raad, 22-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:596, 20/03566

Hoge Raad, 22-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:596, 20/03566

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 april 2022
Datum publicatie
22 april 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:596
Formele relaties
Zaaknummer
20/03566

Inhoudsindicatie

Verbintenissenrecht. Procesrecht (art. 25 Rv). Dwaling. Terugbetaling van koopsommen op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW). Klacht dat ten onrechte wettelijke handelsrente (art. 6:119a BW) is toegewezen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 20/03566

Datum 22 april 2022

ARREST

In de zaak van

WIEFFERINK B.V.,gevestigd te Oldenzaal,

EISERES tot cassatie,

hierna: Wiefferink,

advocaat: J.A.J. Leeman,

tegen

POLDANOR S.A., handelend onder de naam GOODVALLEY AGRO S.A,gevestigd te Prdzechlewo, Polen,

VERWEERSTER in cassatie,

hierna: Poldanor,

advocaat: M.E. Bruning.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

  1. het vonnis in de zaak C/08/176295 / HA ZA 15-496 van de rechtbank Overijssel van 15 maart 2027;

  2. het arrest in de zaak 200.217.164 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2020.

Wiefferink heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

Poldanor heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot vernietiging en tot afdoening als in de conclusie onder 3.24 vermeld.

De advocaat van Wiefferink heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

Partijen hebben koopovereenkomsten met elkaar gesloten over afdeksystemen voor biogasinstallaties in Polen. Het hof1 heeft deze overeenkomsten vernietigd op grond van dwaling en Wiefferink veroordeeld tot terugbetaling aan Poldanor van de betaalde koopsommen van € 415.657,50. Het hof heeft bovendien geoordeeld dat Wiefferink geen toegespitst verweer heeft gevoerd tegen de rentevordering van Poldanor en Wiefferink daarom veroordeeld tot betaling van de wettelijke handelsrente over het terug te betalen bedrag vanaf 8 september 2015. (rov. 4.57-58 en onder 6.3 van het dictum)

3 Beoordeling van het middel

3.1

Onderdeel 2 van het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat Wiefferink wettelijke handelsrente is verschuldigd over het door hem terug te betalen bedrag van € 415.657,50. Het onderdeel voert daartoe aan dat de verplichting tot terugbetaling van de koopsommen die uit de vernietiging van de koopovereenkomsten voortvloeit, buiten het bereik van art. 6:119a BW valt. Bovendien is onjuist, aldus het onderdeel, het oordeel van het hof dat de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente toewijsbaar is bij gebreke van een toegespitst verweer terzake.

3.2

Deze klachten slagen. Het hof heeft miskend dat het gehouden was te onderzoeken of een rechtsgrond bestond voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente, ook bij gebreke van verweer van Wiefferink.2 Het heeft vervolgens ten onrechte de vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente toegewezen. Wiefferink moest als gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomsten de koopsommen terugbetalen die op grond van die overeenkomsten waren voldaan. Die op Wiefferink rustende verbintenissen tot terugbetaling zijn niet gebaseerd op de koopovereenkomsten, maar vloeien voort uit art. 6:203 BW. Art. 6:119a BW heeft alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Dit betreft de primaire betalingsverplichting uit de handelsovereenkomst. De wettelijke handelsrente ziet dus niet op andere geldelijke verplichtingen waartoe zo’n overeenkomst aanleiding kan geven, en derhalve evenmin op een vordering uit onverschuldigde betaling.3

3.3

De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

3.4

De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen op de wijze als hierna is vermeld.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2020, maar uitsluitend voor zover daarin de wettelijke handelsrente is toegewezen;

- veroordeelt Wiefferink tot betaling aan Poldanor van de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag van € 415.657,50 vanaf 8 september 2015;

- veroordeelt Poldanor in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Wiefferink begroot op € 7.069,17 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Poldanor deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 22 april 2022.