Home

Hoge Raad, 30-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:1008, 22/01726

Hoge Raad, 30-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:1008, 22/01726

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 juni 2023
Datum publicatie
30 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1008
Formele relaties
Zaaknummer
22/01726

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Ontslag op staande voet. Heeft werkgever voldaan aan mededelingseis (art. 7:677 lid 1 BW)? Betekenis van deugdelijk onderzoek naar gedragingen van werknemer.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 22/01726

Datum 30 juni 2023

BESCHIKKING

In de zaak van

VCKG HOLDING B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

VERZOEKSTER tot cassatie,

hierna: VCKG,

advocaten: S.F. Sagel en I.L.N. Timp,

tegen

[de werknemer],

wonende te [woonplaats], Cyprus,

VERWEERDER in cassatie,

hierna: [de werknemer],

advocaat: N.T. Dempsey.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de beschikking in de zaken 8862605 EA VERZ 20-843 en 8862321 EA VERZ 20-842 van de kantonrechter te Amsterdam van 5 maart 2021;

b. de beschikking in de zaak 200.295.279/01 van het gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2022.

VCKG heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.

[de werknemer] heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De zaak is voor VCKG toegelicht door haar advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) VCKG exploiteert een onderneming die actief is in de zogenoemde parallelhandel in luxe producten. VCKG omvat een veelheid aan (buitenlandse) vennootschappen. VCG B.V. (hierna: VCG) is de moedermaatschappij van onder meer VCKG. De aandelen van VCG worden (uiteindelijk) voor het grootste deel (77,5%) gehouden door [de oprichter van VCKG] (hierna: [de oprichter van VCKG]), de oprichter van de groep.

(ii) [de werknemer] is op 1 april 2009 als Junior Sales medewerker in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) VCKG. De meest recente arbeidsovereenkomst dateert van 23 januari 2019. Bij die arbeidsovereenkomst is [de werknemer] benoemd in de functie van CEO (met terugwerkende kracht) per 1 januari 2018.

(iii) In oktober 2018 is [de werknemer] op eigen verzoek verhuisd naar Cyprus. Hij is met ingang van 16 oktober 2018 voor dertien uur per week (mede) in dienst getreden van Oriental Sea Venture Ltd, een vennootschap van VCKG op Cyprus, tegen een salaris van € 8.750,-- bruto per maand. Het resterende deel bleef [de werknemer] in dienst van VCKG, derhalve voor 27 uur per week, met een salaris van € 9.670,49 bruto per maand, te vermeerderen met een dertiende maand, 8% vakantiebijslag en overige emolumenten.

(iv) In art. 10 van de arbeidsovereenkomst van [de werknemer] met VCKG is het volgende beding over ‘Non-competition and side activities’ opgenomen:

“10.7 Subject to the provisions of this clause, during the course of this agreement and for a period of 18 months thereafter, the Employee shall not compete directly or indirectly with the business of the Van Caem group anywhere in the world. In addition, the Employee shall own no interest in, including as shareholder, lender, partner, or otherwise (except as an investor on a stock exchange listed fund), any entity, enterprise, or venture which is competitive with group or any subsidiary it may form, nor make preparations for such activities.

10.8

Barring express prior consent on the basis of conditions to be determined at the discretion of VCG, the Employee shall during a period of 18 months after the end of this agreement directly or indirectly in any form whatsoever for itself or for others, in its own name or at its own risk and expense, for or under the authority of third parties or in any other way whatsoever, for or without considerations: abstain from

(a) having a business relationship with a Business Relation;

(b) performing activities or services for, or enter into contractual relationships with or to negotiate about the same with a Business Relation. (...)

10.10

With respect to personnel (formerly) employed by the Group the aforementioned period is 24 months.”

(v) In art. 3 van de ‘VCKG Holding B.V. and (Dutch) subsidiaries Management Regulations’ van februari 2018 worden de taken van het bestuur (‘the Board’) omschreven. In art. 3 is vermeld:

“The Board’s tasks and responsibilities include, inter alia:

(...)

(q) Overseeing that trade transactions (purchases and sales) of the Companies take place in the normal course of business, under normal conditions and in accordance with all the (compliance) policies, guidelines, policy plans and budgets applicable from time to time within the Group;”

(vi) In art. 7.1 van de ‘Shareholdersagreement VCG September 2018’ is vermeld:

“Subject to the provisions of this Clause 7, during the course of this Agreement and for a period of 18 months thereafter, no Shareholder or Affiliate shall compete directly or indirectly with the business of the Group anywhere in the world. (...).”

(vii) In art. 3.1 van de ‘Employee Manual’ van VCKG van januari 2015 is vermeld:

“The employer has the right to peruse all e-mails, telephone conversations and any other communications sent or received during working hours or by means of (company) resources made available or paid for by the employer.”

(viii) Via zijn persoonlijke vennootschap Field Goal B.V. houdt [de werknemer] 20% van de

aandelen in VCG. In 2018 heeft [de werknemer] in dat verband een dividend van ruim $ 4,5 miljoen ontvangen. Op 25 februari 2019 heeft [de werknemer] een extra dividend over 2018 van $ 2 miljoen ontvangen.

(ix) [de werknemer] is Ultimate Beneficial Owner (UBO) van SG Yard Line Ltd (hierna: Yard Line), opgericht op 24 oktober 2018.

(x) Op 30 juli 2020 heeft de general manager van Panafrican Sea Ventures Ltd, een vennootschap van VCKG op Malta, aan de CFO van VCKG een vraag gesteld over een factuur van Yard Line van 28 juli 2020, die hem ter betaling was voorgelegd. De factuur was gericht aan (een vennootschap van) VCKG en bedroeg ruim $ 366.000,--. De CFO van VCKG heeft de factuur met [de oprichter van VCKG] besproken.

(xi) Op 3 augustus 2020 heeft een telefoongesprek tussen onder meer [de oprichter van VCKG] en [de werknemer] plaatsgevonden over wat [de oprichter van VCKG] aan inhoud had aangetroffen op een oude zakelijke telefoon van [de werknemer]. Bij e-mail van 3 augustus 2020 is dit telefoongesprek door VCKG aan [de werknemer] bevestigd. VCKG heeft aan [de werknemer] meegedeeld dat zij het vermoeden had dat [de werknemer] zich bezighield met (concurrerende) side activities/business door middel van Yard Line, en dat [de werknemer] ontoelaatbare uitingen had gedaan. Dit was voor VCKG reden om het externe onderzoeksbureau Integis in te schakelen om hiernaar nader onderzoek te doen. [de werknemer] werd tijdelijk met behoud van loon op non-actief gesteld en hem werd verzocht zijn zakelijke telefoon en computer in te leveren. [de werknemer] heeft op 5 augustus 2020 kennisgenomen van dit e-mailbericht.

(xii) Bij e-mail van 29 augustus 2020 heeft Integis [de werknemer] geïnformeerd dat er een forensisch (accountants-)onderzoek zou worden verricht en dat hij op korte termijn door Integis zou worden uitgenodigd voor een interview.

(xiii) Bij e-mail van 31 augustus 2020 heeft de advocaat van VCKG aan de advocaat van [de werknemer] bericht dat VCKG voornemens was [de werknemer] op staande voet te ontslaan op grond van door Integis aan haar verstrekte documenten.

(xiv) In een reeks e-mails van 2 september 2020 heeft de advocaat van [de werknemer] de zienswijze van [de werknemer] op het aangekondigde ontslag gegeven.

(xv) Bij brief van 3 september 2020 heeft VCKG [de werknemer] op staande voet ontslagen. De ontslagredenen werden als volgt omschreven (onder weglating van de voetnoten in deze brief):

“1 September 2020 (...) we received documents from the independent forensic accountant and investigation bureau, Integis, regarding you. We are shocked and extremely disappointed by the complete and utter disrespect for our values, people and agreements displayed in these documents.

- several invoices for substantive amounts issued by your company SG Yard Line Ltd to third parties for liquor transactions, which constitutes an obvious violation of several obligations;

- communications relating to side business in mouth masks and other medical supplies. In these communications you and others divide the profit thereof, deliberately and secretly deriving the Group of this business opportunity – knowingly and deliberately acting against express wishes from the Group to investigate this line of business, in violation of the exclusivity of service etc. etc. you are bound to;

- communications relating other illicit profit sharing arrangements;

- that you shared highly confidential (shareholder) information with employees and other third parties;

- evidence suggesting that you, together with others, deliberately conducted, allowed or supported unprofitable transactions for the Group;

- no e-mails or other evidence supporting your claim to have obtained permission to use SG Yard Line as a buying company for transactions with Pan African Sea Ventures;

- evidence that you acted or plotted in consort with (former) employees against the Group and its shareholders and other behaviour disloyal to the Group and its business;

- evidence that you tried to make a pact against the Group / together with an important business relation;

- disturbingly unethical behaviour – an ongoing feast of prostitution (abundantly present in appchats on business transactions);

- a stream of derogatory messages, portraying [de oprichter van VCKG] and [betrokkene 3] in the most unpleasant and unbecoming way, and even threatening to destroy [de oprichter van VCKG];

- a great many toxic anti-Semitic outbursts of the worst possible kind, even glorifying the holocaust;

- some of this antisemitism targeted directly and personally at important business relations of the Group;

- abundant other racist remarks and behaviour;

- a flutter of highly misogynistic remarks and jokes, aimed at female personnel and others;

- an unsafe work environment and culture, supported by you, undermining the Group and its interests;

- a general display of disrespect for and hatred against Western civil society, and its laws, values and institutions.

(...)

Based on the contents of documents and explanation received on 31 August 2020 and 2 September 2020 from Integis, and after hearing your views our conclusion is that all circumstances described above each constitute separately (“zelfstandig”), however also in mutual coherence (“onderlinge samenhang”), an urgent cause for instant dismissal ex 7:611 jo. 7:618 DCC (...).

(…)

By acting the way you did you have caused the urgent cause for instant dismissal which can be attributed to you. Therefore you owe to VCKG Holding damages based on 7:677.2 jo. article 7:677.3.a DCC calculated at a minimum of EUR 10,444.00 (preserving all rights to claim the actual amount due).”

Ten slotte is [de werknemer] verzocht de bedrijfsmiddelen, zoals de laptop, computer en mobiele telefoon, bedrijfsdocumenten en sleutels, onverwijld en in ieder geval binnen drie dagen, aan VCKG af te geven.

(xvi) De advocaat van [de werknemer] heeft VCKG bij brief van 16 september 2020 bericht dat [de werknemer] – zonder de dringende redenen voor het ontslag te erkennen – berust in het gegeven ontslag. [de werknemer] heeft aanspraak gemaakt op een aantal vergoedingen en heeft VCKG aansprakelijk gehouden voor alle materiële en immateriële schade die hij door het ontslag lijdt.

(xvii) Bij brief van 18 september 2020 heeft VCKG [de werknemer] nogmaals op staande voet ontslagen op grond van verduistering, hierin gelegen dat [de werknemer] niet voldoende zou meewerken aan het retourneren van een aantal bedrijfsmiddelen van VCKG.

(xviii) VCKG heeft het salaris van [de werknemer] tot en met 31 augustus 2020 betaald. Bij e-mail van 30 september 2020 is namens VCKG aan [de werknemer] meegedeeld dat door hem verbeurde boetes vanwege overtreding van bepalingen uit de arbeidsovereenkomst (€ 2.500.000,--) zijn verrekend met de eindafrekening van € 1.650,24 netto.

2.2

Partijen hebben over en weer verzoeken en tegenverzoeken ingediend. Voor zover in cassatie van belang strekt het verzoek van [de werknemer] ertoe dat VCKG wordt veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding, een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding, de contractuele ontslagvergoeding en de restant-bonus. VCKG verzoekt onder meer een verklaring voor recht dat [de werknemer] de art. 10.1-10.13 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden.

2.3

De kantonrechter1 heeft, voor zover in cassatie van belang, de verzoeken van [de werknemer] afgewezen en voor recht verklaard dat [de werknemer] heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 10.7 en 10.12 van de arbeidsovereenkomst.

2.4

Het hof2 heeft de verzoeken van [de werknemer] toegewezen en de verzoeken van VCKG afgewezen. De in cassatie relevante overwegingen van het hof luiden als volgt:

“3.4.2 (…) Aan de mededeling van de dringende reden worden strenge eisen gesteld. De dringende reden moet aldus worden meegedeeld dat het de andere partij onmiddellijk duidelijk is waarom op staande voet wordt opgezegd (ECLI:NL:HR:2014:3126). Of sprake is van een onmiddellijk duidelijke mededeling hangt af van een weging van de omstandigheden van het geval. Uit de ontslagbrief van 3 september 2020 blijkt dat VCKG zestien redenen ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet van [de werknemer]. Voor de onderbouwing van deze redenen wordt in zestien voetnoten verwezen naar verschillende documenten, Whatsapp-groepen en

verschillende bijgevoegde documenten. Voor de eerste ontslaggrond, zijnde ‘several invoices for substantive amounts issued by your company SG Yard Line Ltd to third parties for liquor transactions, which constitutes an obvious violation of several obligations’ vermeldt noot 1: ‘sent to you (to Mr Jonkman, since you do not want to receive any e-mail to your own e-mail address) by e-mail of 31 August 2020 16.55 CEST, on 2 September 2020 19.42 CEST.’

In de e-mail van de (toenmalige) advocaat van VCKG aan de (toenmalige) advocaat van [de werknemer] van 31 augustus 2020 worden de (…) ontslaggronden vermeld en zijn vier zip-bestanden bijgevoegd, alsmede twee pdf-bestanden. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [de werknemer] vier ordners getoond waarin voornoemde zip- en pdf-bestanden waren opgenomen en welke ordners honderden pagina’s bevatten. VCKG verwijst derhalve ter onderbouwing van de vele ontslaggronden naar zeer omvangrijke bijlagen, maar concretiseert niet welke gedragingen van [de werknemer] hebben geleid tot het ontslag op staande voet. De opgevoerde redenen blijven alle steken in algemene verwijten. Op deze wijze heeft VCKG niet voldaan aan de mededelingseis van artikel 7:677 BW, aangezien voor [de werknemer] niet onmiddellijk duidelijk was en kon zijn waarom hij op staande voet werd ontslagen.

VCKG heeft getracht dit gebrek in hoger beroep te repareren door alsnog de aangevoerde ontslaggronden te concretiseren, maar dat is tardief, nu de dringende reden is gefixeerd door datgene wat bij het ontslag op staande voet is opgegeven.

3.4.3

Daar komt bij dat VCKG in de ontslagbrief van 3 september 2020 verwijst naar

het onderzoek van Integis:

‘(...) Integis went through extensive quantities of large datafiles, e-mail correspondence, whatsapp traffic and other data retrieved from company lap top computers, company mobile phones and in our computer network.

Documents received Tuesday afternoon

1 September 2020 (...) we received documents from the independent forensic accountant and investigation bureau, Integis, regarding you. We are shocked and extremely disappointed by the complete and utter disrespect for our values, people and agreements displayed in these documents.’

Het ontslag op staande voet van [de werknemer] is derhalve gebaseerd op het onderzoek door Integis. In dat kader is van belang dat VCKG op 25 augustus 2020 [de werknemer] heeft gemaild:

‘(...) please be advised that the investigation bureau has informed us that due to

the very substantial amount and size of data files that have to be analyzed, it will take some weeks to conduct and finalize the investigations. Meanwhile our incentive is to limit the lead time of the investigation as much as possible, whilst safeguarding thoroughness and due process. (...) It is anticipated that you will be receiving an invitation for an interview from the investigation bureau later this week. (...)’

Op 29 augustus 2020 (…) heeft VCKG [de werknemer] per e-mail bericht:

‘(...) Integis will carry out a forensic (accountants’) investigation into the facts and

circumstances (...). The investigation period has not yet been defined. (...) We will shortly be inviting you to attend an interview (...). ’

Slechts twee dagen later, op 31 augustus 2020, heeft Integis de eerste onderzoeksresultaten al aan VCKG gepresenteerd, naar aanleiding waarvan VCKG op 3 september 2020 tot ontslag op staande voet is overgegaan.

3.4.4

Het hof acht het onderzoek door Integis onvolledig omdat, gelet op de aankondiging van 25 augustus 2020 dat het onderzoek enkele weken in beslag zou nemen, terwijl uit de e-mail van 29 augustus 2020 blijkt dat het onderzoek nog niet was begonnen (‘will carry out’), het – zonder nadere toelichting van VCKG, die ontbreekt – onmogelijk zo kan zijn dat de onderzoeksresultaten, althans voldoende betrouwbare voorlopige onderzoeksresultaten, op 31 augustus 2020 bekend waren.

Daar komt bij dat [de werknemer] was toegezegd dat hij in het kader van het onderzoek zou worden gehoord, hetgeen niet is gebeurd. Van hoor- en wederhoor, toch een wezenlijk onderdeel van een deugdelijk onderzoek, is derhalve geen sprake geweest. VCKG heeft ook geen tussentijdse (concept) rapportage van Integis in het geding gebracht en het hof gaat ervan uit dat deze niet bestaat. De verklaring van VCKG dat zij in overleg met Integis heeft gekozen voor ‘fasegewijs onderzoek’, hetgeen inhoudt dat na afloop van iedere fase afstemming plaatsvindt over de aard, omvang en diepgang van eventueel vervolgonderzoek, volstaat in dat kader niet.

3.4.5

Aldus is geen sprake van een dringende reden voor ontslag op staande voet, nu niet is voldaan aan de mededelingseis en het onderzoek door Integis, waarop het ontslag op staande voet is gebaseerd, ondeugdelijk is. Grief IV in principaal appel slaagt (…). Nu gelet op het voorgaande niet is komen vast te staan dat [de werknemer] artikel 10.7 tot en met 10.12 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden, althans voor zover het het verbod op nevenactiviteiten betreft, slaagt ook grief V in principaal appel. De verklaring voor recht dat [de werknemer] in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 10.7 en 10.12 van de arbeidsovereenkomst zal dan ook alsnog worden afgewezen.”

3 Beoordeling van het middel

3.1.1

Onderdeel 1A van het middel keert zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.4.2) dat VCKG niet heeft voldaan aan de op haar rustende mededelingseis van art. 7:677 lid 1 BW.

Het onderdeel klaagt onder meer (onder 23-24) dat het hof heeft miskend dat een deel van de ontslaggronden, hoewel enigszins algemeen geformuleerd, zonder meer voldoende gespecificeerd is om [de werknemer] de op grond van art. 7:677 lid 1 BW vereiste onmiddellijke duidelijkheid te geven. Dit geldt in het bijzonder voor de verwijten die betrekking hebben op vrouwonvriendelijke opmerkingen, denigrerende uitlatingen over collega’s en antisemitische uitingen, aldus de klacht.

Voorts klaagt het onderdeel (onder 25) dat het hof uitsluitend acht heeft geslagen op de ontslagbrief en een e-mail van de kant van VCKG, en niet kenbaar aandacht heeft besteed aan de (hiervoor in 2.1 onder (xiv) bedoelde) reeks e-mails van de kant van [de werknemer] in reactie op het aangekondigde ontslag. Niet valt in te zien waarom deze e-mails niet van belang zouden zijn bij de beantwoording van de vraag of [de werknemer] begreep dat hem een ontslag boven het hoofd hing en tegen welke aantijgingen hij zich had te verweren, aldus de klacht.

3.1.2

Deze klachten zijn gegrond.

Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom voor [de werknemer] uit de ontslagbrief niet onmiddellijk duidelijk was wat hem werd verweten onder de noemer van vrouwonvriendelijke opmerkingen, denigrerende uitlatingen over collega’s en antisemitische uitingen. In de ontslagbrief zijn de daarop betrekking hebbende aantijgingen immers onderbouwd en toegelicht in voetnoten, waarin concrete voorbeelden van dergelijke opmerkingen, uitlatingen en uitingen worden gegeven.

Voorts heeft het hof niet kenbaar in zijn oordeelsvorming betrokken het betoog van VCKG dat uit de namens [de werknemer] verstuurde reeks e-mails van 2 september 2020 blijkt dat [de werknemer] begreep welke verwijten hem werden gemaakt en dat hij zich tegen die verwijten verweerde.

3.2.1

Onderdeel 1B keert zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 3.4.5, eerste volzin) dat “geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet, nu niet is voldaan aan de mededelingseis en het onderzoek door Integis, waarop het ontslag op staande voet is gebaseerd, ondeugdelijk is.” Het onderdeel klaagt onder meer (onder 28) dat het hof aldus heeft miskend dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de vraag of sprake is van een dringende reden en de vraag of is voldaan aan de mededelingseis, en (onder 30) dat het hof ten onrechte aan zijn vaststelling dat geen deugdelijk onderzoek naar het bestaan van een dringende reden heeft plaatsgevonden, het gevolg heeft verbonden dat geen sprake is van een dringende reden.

3.2.2

Ook deze klachten zijn gegrond. Voor zover het bestreden oordeel aldus moet worden begrepen dat het voortbouwt op het oordeel van het hof in rov. 3.4.2 dat niet is voldaan aan de mededelingseis van art. 7:677 lid 1 BW, tast het slagen van het daartegen gerichte onderdeel 1A (zie hiervoor in 3.1.2) ook het oordeel in rov. 3.4.5, eerste volzin, aan. In samenhang hiermee klaagt onderdeel 1B terecht dat het hof onvoldoende onderscheid heeft gemaakt tussen het bestaan van een dringende reden voor ontslag op staande voet en de mededelingseis. Ten slotte slaagt de klacht van onderdeel 1B dat het hof heeft miskend dat het achterwege blijven van een deugdelijk onderzoek naar het bestaan van een dringende reden, niet belet dat sprake kan zijn van een dringende reden.

De overige klachten van onderdeel 1B behoeven geen behandeling.

3.3

Onderdeel 2 (onder 35) klaagt terecht over onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof (in rov. 3.4.5, derde volzin) dat “gelet op het voorgaande” niet is komen vast te staan dat [de werknemer] de art. 10.7 tot en met 10.12 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden. In de aan dit oordeel voorafgaande rov. 3.4.2-3.4.4 en 3.4.5, eerste en tweede volzin, is het hof immers niet kenbaar ingegaan op de vraag of [de werknemer] concurrerende nevenactiviteiten in de zin van die bepalingen heeft verricht. Voor zover het bestreden oordeel beoogt voort te bouwen op hetgeen het hof heeft geoordeeld in de rov. 3.4.2-3.4.5, tast het slagen van de daartegen gerichte onderdelen 1A en 1B (zie hiervoor in 3.1.2 en 3.2.2) ook het oordeel in rov. 3.4.5, derde volzin, aan, zoals onderdeel 2 (onder 34) terecht aanvoert.

3.4

De onderdelen 3 en 4, onderdeel 5, onder 43, en de onderdelen 6, 7 en 9 richten zich tegen overwegingen en beslissingen van het hof die voortbouwen op hetgeen het hof in de rov. 3.4.2-3.4.5 heeft overwogen en beslist. Uit het vorenstaande volgt dat laatstgenoemde overwegingen en beslissingen niet in stand kunnen blijven, hetgeen betekent dat de hiervoor genoemde onderdelen geen behandeling behoeven.

3.5

De klachten van onderdeel 1A, onder 21-22 en onder 26, van onderdeel 5, onder 44-45, en van onderdeel 8 kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4 Beslissing