Hoge Raad, 01-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1668, 23/00444
Hoge Raad, 01-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1668, 23/00444
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 december 2023
- Datum publicatie
- 1 december 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1668
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:642, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:9414, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/00444
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Ontslag op staande voet. Beoordeling of is voldaan aan vereiste van art. 7:677 lid 1 BW dat ontslag onverwijld is gegeven indien dringende reden bestaat in samenstel van gronden waarnaar werkgever voorafgaand aan ontslag onderzoek heeft laten doen.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/00444
Datum 1 december 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
ECONOCOM NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Houten,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: Econocom,
advocaat: S.F. Sagel,
tegen
[de werknemer],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de werknemer,
niet verschenen.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak 8529652 UE VERZ 20-155 ip/1198 van de rechtbank Midden-Nederland van 7 oktober 2020;
b. de beschikkingen in de zaak 200.287.978 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 september 2021 en 7 november 2022.
Econocom heeft tegen de beschikkingen van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De werknemer heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van de bestreden beschikkingen en tot verwijzing.
2 Uitgangspunten en feiten
Deze uitspraak gaat over de vraag op welke wijze de rechter dient te beoordelen of een ontslag op staande voet onverwijld is gegeven (art. 7:677 lid 1 BW), indien de dringende reden bestaat in een samenstel van gronden waarnaar de werkgever voorafgaand aan het ontslag onderzoek heeft laten doen.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De werknemer was sinds 1 oktober 2003 in dienst van Econocom, een vennootschap die deel uitmaakt van een wereldwijd concern. Vanaf 2012 was de werknemer werkzaam als Strategic Operations Director en lid van het Nederlandse managementteam.
(ii) De werknemer was onder meer verantwoordelijk voor een grote klant van Econocom: Hulpmiddelen Centrum (hierna: HMC).
(iii) De werknemer heeft zich begin januari 2020 ziek gemeld in verband met spanningsklachten (burn-out).
(iv) Bij afwezigheid van de werknemer heeft de co-ceo van de Nederlandse organisatie het beheer van het HMC-dossier waargenomen. Daarbij is de co-ceo op onregelmatigheden gestuit, waarna is besloten om een onderzoeksbureau nader onderzoek te laten verrichten.
(v) Het onderzoeksbureau heeft in februari en maart 2020 onderzoek gedaan naar de gedragingen van de werknemer. De voorlopige bevindingen zijn mondeling aan Econocom gerapporteerd.
(vi) Econocom heeft de werknemer op 19 maart 2020 uitgenodigd voor een overleg op 20 maart 2020 over zaken die Econocom verontrustend vond. Een namens de werknemer gedaan verzoek tot uitstel van het overleg heeft Econocom afgewezen.
(vii) Econocom heeft de werknemer op 20 maart 2020 een brief gezonden waarin zij de arbeidsovereenkomst met de werknemer met onmiddellijke ingang opzegt, onder de voorwaarde dat de werknemer voor 25 maart 2020 om 18.00 uur geen afdoende verklaring geeft voor de verontrustende feiten die aan het licht waren gekomen, die de dringende reden voor het ontslag op staande voet zou kunnen wegnemen. Econocom noemt in de brief elf gronden, die volgens haar tezamen en ieder voor zich een dringende reden voor een ontslag op staande voet opleveren. Deze gronden komen op het volgende neer:
1. Het ontvangen van ‘kick-backs’ van een consultancybedrijf van een vriend van de werknemer dat zeer grote consultancy fees in rekening bracht bij Econocom.
2. Het reserveren van opbrengsten en retourartikelen van goederen van Econocom, om aankopen van andere goederen te doen die niet aan Econocom toekomen.
3. De aanschaf van een kluis voor de woning van de werknemer door een leverancier van Econocom.
4. De opdracht aan de advocaat van Econocom om de kosten van privéwerkzaamheden in rekening te brengen bij Econocom.
5. Het aansporen van een voor Econocom werkzame IT-specialist tot fraude, door een wasdroger te bestellen en te verzoeken om het aankoopbedrag terug te laten betalen op zijn privérekening.
6. Ontvangst van een televisie voor privégebruik van een agent van Econocom.
7. Het bestellen van bloemen voor privérelaties van de werknemer op kosten van Econocom.
8. Overname van Ajax seizoenskaarten zonder dat daarvoor een vergoeding is betaald.
9. Oneigenlijk gebruik van de tankpas van Econocom, door in de periode waarin de werknemer (grotendeels) arbeidsongeschikt was en op advies van de bedrijfsarts rust moest houden, in totaal voor een bedrag van € 3.076,-- aan benzine te tanken.
10. Schending van de verplichtingen uit hoofde van de Wet verbetering poortwachter, door in strijd met de adviezen van de bedrijfsarts om rust te houden contact te onderhouden met het zusterbedrijf van Econocom over een berekening voor een klant.
11. Het in strijd met de waarheid melden van ziekte op 10 maart 2020.
(viii) Een inhoudelijke reactie van de werknemer is uitgebleven. Bij e-mail van 26 maart 2020 heeft de gemachtigde van Econocom aan de gemachtigde van de werknemer meegedeeld dat de voorwaardelijke opzegging als onvoorwaardelijk geldt.
(ix) Op 30 april 2020 heeft het onderzoeksbureau zijn onderzoeksrapport uitgebracht.
In dit geding heeft de werknemer, voor zover in cassatie van belang, primair verzocht om vernietiging van het ontslag op staande voet, toelating tot de overeengekomen werkzaamheden binnen 24 uur na zijn betermelding en doorbetaling van het salaris vanaf 20 maart 2020. Subsidiair heeft de werknemer verzocht Econocom te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging, de wettelijke transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Econocom heeft verzocht de werknemer te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en, voorwaardelijk, om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen en nalaten (de e-grond van art. 7:669 lid 3 BW) en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond van genoemde bepaling).
De kantonrechter1 heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet standhoudt en de verzoeken van de werknemer afgewezen. Het verzoek van Econocom tot veroordeling tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding heeft de kantonrechter toegewezen.
Het hof heeft bij tussenbeschikking2 geoordeeld dat de door Econocom voor het ontslag gebezigde gronden 1 en 3-8 (een) dringende reden(en) voor ontslag opleveren. (rov. 3.12-3.24) Het heeft zijn oordeel daarover als volgt samengevat:
“3.24. Samengevat is gebleken dat het merendeel van de ontslagredenen is komen vast te staan. Het beeld dat daaruit naar voren komt is dat van een werknemer die de belangen van zijn werkgever ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn eigen belangen en die zichzelf boven de (gedrags)regels van de organisatie waarbinnen hij werkzaam is, heeft geplaatst. [De werknemer] is stelselmatig over de grenzen van het betamelijke heen gegaan, zowel waar het betreft de contacten met zakelijke relaties van zijn werkgever als waar het betreft zijn opstelling richting collega’s. Dit wringt eens te meer nu aan het gedrag van werknemers in een functie als die van [de werknemer] hoge eisen mogen worden gesteld. Hij heeft in die rol een voorbeeldfunctie. Gelet op het aantal voorvallen waarin sprake is geweest van belangenverstrengeling, de verscheidenheid aan zakelijke relaties van Econocom die [de werknemer] daarin heeft betrokken en de aard van de belangenverstrengeling, oordeelt het hof dat sprake is van (een) dringende reden(en) voor ontslag op staande voet.”
De ontslaggronden 9-11 heeft het hof onbehandeld gelaten. (rov. 3.23)
In verband met het betoog van de werknemer dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, heeft het hof Econocom opgedragen bewijs te leveren “van de data waarop zij beschikte over informatie met betrekking tot de relevante ontslaggronden die het hof in de beschikking als (een) dringende reden(en) heeft gekwalificeerd (te weten ontslaggrond 1 en de ontslaggronden 3 tot en met 8 zoals opgenomen in de ontslagbrief van 20 maart 2020)”. (aldus het dictum; zie ook rov. 3.28-3.32)
Voor het geval het hof tot het oordeel zal komen dat niet is voldaan aan het vereiste van onverwijldheid, heeft het (onder meer) geoordeeld dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond voor toewijzing gereed ligt en dat de werknemer geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding, nu hij met zijn gedragingen het vertrouwen van Econocom ernstig en stelselmatig heeft beschaamd en aldus ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. (rov. 3.34-3.38)
In zijn eindbeschikking3 is het hof tot het oordeel gekomen dat het ontslag op staande voet niet in stand kan blijven, omdat het ontslag niet onverwijld is gegeven. Het hof heeft daartoe, samengevat, als volgt overwogen.
Ook als de tijdlijn die Econocom heeft geschetst juist is, is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. Het hof gaat ervan uit dat rond 8/9 maart 2020 de verwijten die de werknemer gemaakt konden worden van de ontslaggronden 1, 3, 4, 5 en 6 vrijwel helder waren. Econocom heeft weliswaar in algemene bewoordingen gesteld dat het onderzoek zowel intern als extern werd voortgezet omdat het nog steeds onduidelijk was wat er nu precies was gebeurd, maar met die globale toelichting is onvoldoende uitgelegd op welke onderdelen na 8/9 maart 2020 nog nader onderzoek is en moest worden verricht naar de ontslaggronden waarover al op 4 maart 2020 informatie was ontvangen. Op 12 maart 2020 is er vervolgens een bespreking geweest met de advocaat van Econocom. Econocom heeft niet toegelicht waarover tijdens deze bijeenkomst gesproken is. Op 14 maart 2020 heeft de advocaat een memorandum opgesteld met als onderwerp ‘Memo on summary dismissal’. Het hof is niet gebleken dat en welk nader onderzoek naar de feiten op dat moment nog noodzakelijk was. Uit de verklaring van de co-ceo leidt het hof af dat het op dat moment enkel nog ging om het horen van de werknemer. Over de noodzaak en de inhoud van het overleg met het onderzoeksbureau op 17 maart 2020 hebben de getuigen niets verklaard en heeft Econocom niets toegelicht. Zonder nadere toelichting, die onvoldoende is gegeven, valt niet in te zien waarom het na 8/9 maart 2020 dan wel na de bespreking op 12 maart 2020 nog tot 20 maart 2020 heeft geduurd tot de werknemer op staande voet werd ontslagen. (rov. 2.6-2.8)
Het hof heeft vervolgens overwogen dat het niet overgaat tot herstel van het dienstverband, zodat het niet toekomt aan het voorwaardelijke verzoek tot ontbinding. (rov. 2.9) Het heeft, onder vernietiging van de beschikking van de kantonrechter, onder meer het verzoek van de werknemer tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding toegewezen en de verzoeken van Econocom afgewezen.
3 Beoordeling van het middel
Onderdeel 1 van het middel neemt tot uitgangspunt dat het hof de ontslaggronden 1 en 3 tot en met 8 als een samengestelde dringende reden heeft aangemerkt. Het klaagt onder a dat het hof bij zijn beoordeling of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Wanneer een ontslag op staande voet berust op een samengestelde dringende reden, bestaande uit zeven ontslaggronden in onderling verband en samenhang beschouwd, kan niet worden volstaan met een onderzoek naar de vraag wanneer ten aanzien van een deel van die gronden een vermoeden ontstond dat zij zich hebben voorgedaan en of, bezien vanaf dat moment, voldoende voortvarend is gehandeld bij het doen van onderzoek en het geven van ontslag. Het hof had dus ook de ontslaggronden 7 en 8 moeten betrekken in zijn beoordeling of ten aanzien van de door hem vastgestelde samengestelde dringende reden was voldaan aan de onverwijldheidseis, aldus het onderdeel. Onder b en c klaagt het onderdeel dat het oordeel van het hof in elk geval zonder nadere motivering onbegrijpelijk is in het licht van de gemotiveerde stelling van Econocom dat zij pas op 11 respectievelijk 18/19 maart 2020 op de hoogte is geraakt van de ontslaggronden 7 en 8.
Het gaat in deze zaak om een geval waarin bij de werkgever een vermoeden is gerezen dat de werknemer is betrokken bij onregelmatigheden, de werkgever onderzoek heeft ingesteld naar de gegrondheid daarvan en uit het onderzoek achtereenvolgens diverse feiten aan het licht zijn gekomen die voor de werkgever aanleiding hebben gevormd de werknemer op staande voet te ontslaan. De rechter zal dan ter beantwoording van de vraag of het ontslag overeenkomstig art. 7:677 lid 1 BW onverwijld is gegeven, moeten beoordelen of (i) de werkgever voldoende voortvarend onderzoek heeft verricht of laten verrichten naar de vermoede betrokkenheid bij onregelmatigheden, (ii) het onderzoek voldoende voortvarend is uitgevoerd, (iii) de werkgever zich voldoende voortvarend van de, ook tussentijdse, bevindingen uit het onderzoek op de hoogte heeft gesteld en (iv) de werkgever na kennisneming daarvan voldoende voortvarend is overgegaan tot het ontslag op staande voet. Bij de beoordeling van dit laatste kan de rechter in voorkomend geval betrekken of de tussentijdse resultaten van het onderzoek rechtvaardigen dat nader onderzoek is gedaan voordat is overgegaan tot het ontslag op staande voet.
Voor zover de werkgever de aan het licht gekomen feiten als een samengestelde dringende reden aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, zal de rechter moeten onderzoeken of ten aanzien van dat samenstel voldoende voortvarend is gehandeld.
In zijn tussenbeschikking heeft het hof ten aanzien van de ontslaggronden 1 en 3-8 geoordeeld dat, gelet op het aantal voorvallen waarin sprake is geweest van belangenverstrengeling, de verscheidenheid aan zakelijke relaties van Econocom die de werknemer daarin heeft betrokken en de aard van de belangenverstrengeling, sprake is van “(een) dringende reden(en) voor ontslag op staande voet.” Dienovereenkomstig ziet de bewijsopdracht ter zake van de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven op “de relevante ontslaggronden die het hof in de beschikking als (een) dringende reden(en) heeft gekwalificeerd (te weten ontslaggrond 1 en de ontslaggronden 3 tot en met 8 zoals opgenomen in de ontslagbrief van 20 maart 2020)”. Aldus heeft het hof de ontslaggronden 1 en 3-8 in elk geval tezamen genomen als een dringende reden voor het ontslag op staande voet aangemerkt. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, diende het hof ten aanzien van dat samenstel te onderzoeken of Econocom voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Het hof heeft bij zijn beoordeling of het ontslag onverwijld is gegeven geen kenbare aandacht besteed aan de ontslaggronden 7 en 8. Mede in het licht van de stelling van Econocom dat zij pas op 11 respectievelijk 18/19 maart 2020 op de hoogte is geraakt van de ontslaggronden 7 en 8, heeft het hof dan ook ofwel miskend dat het onderzoek of Econocom voldoende voortvarend heeft gehandeld betrekking diende te hebben op het gehele samenstel van ontslaggronden dat het als dringende reden heeft aangemerkt, ofwel zijn oordeel dat dit niet het geval is onvoldoende gemotiveerd. Daarmee slagen de hiervoor in 3.1 weergegeven klachten. Onderdeel 3, dat is gericht tegen de oordelen en beslissingen van het hof die voortbouwen op het door onderdeel 1 met succes bestreden oordeel, slaagt eveneens.
Onderdeel 2 is voorgesteld voor het geval onderdeel 1 faalt. Uit het vorenstaande volgt dat deze voorwaarde niet is vervuld, zodat onderdeel 2 niet kan worden onderzocht. Dat betekent ook dat de ontslaggronden 9 tot en met 11 na verwijzing niet meer aan de orde kunnen komen. Het buiten beschouwing laten van die gronden geldt, gelet op het voorwaardelijke karakter van het daarop betrekking hebbende onderdeel 2d, immers als in cassatie onbestreden.4