Home

Hoge Raad, 02-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:830, 21/03969

Hoge Raad, 02-06-2023, ECLI:NL:HR:2023:830, 21/03969

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 juni 2023
Datum publicatie
2 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:830
Formele relaties
Zaaknummer
21/03969

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Inzagevordering (art. 843a Rv) na bewijsbeslag. Selectie digitale bescheiden d.m.v. zoektermen; voldoende bepaalde bescheiden?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 21/03969

Datum 2 juni 2023

ARREST

In de zaak van

1. [eiser 1] (hierna: [eiser 1]),

wonende te [woonplaats], Verenigde Arabische Emiraten,

2. [eiser 2] (hierna: [eiser 2]),

wonende te [woonplaats],

3. SOLIDNATURE B.V. (hierna: SolidNature),

gevestigd te Aalsmeer,

4. REVEALROX HQ (hierna: RevealRox),

gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten,

EISERS tot cassatie, verweerders in het incidentele cassatieberoep,

hierna gezamenlijk: [eisers],

advocaat: J. den Hoed,

tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, eiser in het incidentele cassatieberoep,

hierna: [verweerder],

advocaat: H.J.W. Alt.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de vonnissen in de zaak C/08/218252 / HA ZA 18-245 van de rechtbank Overijssel van 4 juli 2018 en 6 november 2019;

b. de arresten in de zaak 200.271.317/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 oktober 2020 en 22 juni 2021.

[eisers] hebben tegen het arrest van 22 juni 2021 beroep in cassatie ingesteld.

[verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt zowel in het principale cassatieberoep als in het incidentele cassatieberoep tot verwerping. De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) SolidNature is een onderneming die zich bezighoudt met het leveren en plaatsen van natuursteen. RevealRox houdt zich bezig met de exploitatie van negen Iraanse steengroeven die zijn aangekocht door (feitelijk) [eiser 1]. De vennootschap ATRH Holding B.V. (hierna: ATRH) behoort tot dezelfde groep als SolidNature en RevealRox.

(ii) [eiser 1] was tot 2020 middellijk bestuurder van SolidNature. [eiser 2], de broer van [eiser 1], is hem als middellijk bestuurder van SolidNature opgevolgd en was voorheen ook in het concern werkzaam.

(iii) De hiervoor onder (i) bedoelde Iraanse steengroeven werden tot mei 2017 geëxploiteerd door een joint venture van [eiser 1] en [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Deze samenwerking is met een conflict geëindigd.

(iv) [verweerder] is op 1 mei 2017 in dienst getreden bij ATRH als teammanager operationele zaken. In november 2017 is feitelijk een einde gekomen aan de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en ATRH.

(v) Vanaf 1 september 2017 heeft [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) als verkoper gewerkt voor RevealRox. [betrokkene 2] heeft dit contract op 24 november 2017 beëindigd.

(vi) In november 2017 zijn verschillende werknemers van ATRH, SolidNature en RevealRox telefonisch benaderd door [betrokkene 2] met onder meer de mededeling dat [eiser 1] en [eiser 2] betrokken zijn bij criminele activiteiten (waaronder drugshandel, witwassen, oplichting en afpersing) en op die manier hun geld verdienen.

(vii) Op 1 december 2017 heeft [eiser 1] een e-mail ontvangen van een afzender genaamd [A] (hierna: [A]). In deze e-mail stond vermeld dat sprake zou zijn van een ‘international fraud investigation’ met betrekking tot de ondernemingen van [eiser 1] en dat vier uur later een bij de e-mail gevoegd rapport met de naam ‘International Security and Fraud Alert – Iranian Fraud’ (hierna: het [A]-rapport) internationaal zou worden vrijgegeven. Diezelfde dag is het [A]-rapport gepubliceerd op het internet.

(viii) In het [A]-rapport worden [eiser 1] en [eiser 2] en een aantal andere aan SolidNature en RevealRox gelieerde personen beschreven als criminelen en fraudeurs, die investeerders in en schuldeisers van hun ondernemingen niet betalen. Daarnaast wordt verslag gedaan van een extravagante levensstijl van de broers [eiser 1]. Een foto van [eiser 1] wordt getoond en ook foto’s van anderen, die met een zwarte balk voor hun ogen zijn afgebeeld.

(ix) [A] is een in werkelijkheid niet bestaande organisatie. Het [A]-rapport is opgesteld door [betrokkene 2].

(x) Op 2 december 2017 hebben verschillende werknemers van SolidNature en RevealRox een e-mail ontvangen van [A] waarin is vermeld dat [betrokkene 1] is opgelicht door [eiser 1] en dat investeerders, leveranciers en werknemers met lege handen achterblijven door zijn luxeleven. De werknemers worden in die mail opgeroepen om de hun bekende vermogensbestanddelen van (onder meer) [eiser 1] door te geven, waarbij een beloning in het vooruitzicht wordt gesteld.

(xi) Vanaf 4 december 2017 zijn via Twitter onder de naam [A] berichten gepost met een link naar de website waarop het [A]-rapport was gepubliceerd. Het rapport is ook onder klanten en relaties van SolidNature en RevealRox verspreid en anoniem toegezonden aan de redactie van het tijdschrift Quote. In dit tijdschrift is op 4 december 2017 een artikel verschenen over het geschil tussen [eisers] en [betrokkene 1].

(xii) In februari 2018 heeft ene ‘[betrokkene 4]’ een e-mail aan [eiser 1] verzonden met daarin een verwijzing naar een soortgelijke website als die waarop het [A]-rapport was gepubliceerd met de titel ‘Europe Largest Scam Inc. Exposed’.

(xiii) Quote heeft op 20 februari 2018 een artikel gepubliceerd dat is gewijd aan de zakelijke activiteiten van [eiser 1].

(xiv) ‘[betrokkene 4]’ heeft op 20 februari 2018 een e-mailbericht verstuurd aan [eiser 1] en werknemers van SolidNature en RevealRox met als onderwerp ‘Quote Magazine exposes the criminal and thief [eiser 1]’. Daarbij was als bijlage het artikel uit Quote gevoegd en werd [eiser 1] uitgemaakt voor ‘criminal and psychopaat’. Het artikel is door ‘[betrokkene 4]’ ook aan diverse (overheids)instanties toegezonden.

(xv) De e-mails van ‘[betrokkene 4]’ zijn feitelijk opgesteld door [betrokkene 2] en [betrokkene 3].

(xvi) [eisers] hebben op 31 januari 2018 conservatoir bewijsbeslag doen leggen ten laste van [verweerder] op diverse (digitale) bescheiden (hierna: de beslagen bescheiden). De beslagen bescheiden zijn in gerechtelijke bewaring gegeven.

2.2

In deze procedure vorderen [eisers] onder meer veroordeling van [verweerder] tot verstrekking van afschrift van de beslagen bescheiden op de voet van art. 843a Rv (hierna: de inzagevordering). In reconventie vordert [verweerder] onder meer opheffing van het bewijsbeslag en beëindiging van de gerechtelijke bewaring van de beslagen bescheiden.

2.3

De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, in conventie de inzagevordering afgewezen en in reconventie de vorderingen tot opheffing van het bewijsbeslag en tot beëindiging van de gerechtelijke bewaring van de beslagen bescheiden toegewezen.

2.4

Het hof1 heeft, voor zover in cassatie van belang, het vonnis van de rechtbank vernietigd, in conventie de inzagevordering alsnog gedeeltelijk toegewezen en in reconventie de vorderingen tot opheffing van het bewijsbeslag en beëindiging van de gerechtelijke bewaring alsnog gedeeltelijk afgewezen. Hiertoe heeft het hof als volgt overwogen.

De rechtsbetrekking: betrokkenheid bij de lastercampagne

6.9

De rechtbank heeft de inzagevordering afgewezen omdat niet voldaan was aan het derde criterium, omdat de rechtsbetrekking – de door [eisers] gestelde onrechtmatige daad – onvoldoende was aangetoond.

6.10

Het bestaan van die rechtsbetrekking moet door degenen die inzage verlangt voldoende aannemelijk worden gemaakt. Daarbij dient de inzagevordering zodanig feitelijk te worden onderbouwd, zo mogelijk met al voorhanden bewijsmateriaal, dat voldoende aannemelijk is dat – in dit geval – de gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan.2

6.11

Het hof zal vervolgens beoordelen of aan de maatstaf van voldoende aannemelijk maken is voldaan. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de aannemelijkheidsdrempel bij de inzagevordering hoger ligt dan bij de vordering om bewijsmateriaal in beslag te mogen nemen maar lager dan om een schadevordering te kunnen toewijzen. (…)

6.12

Voor de betrokkenheid van [verweerder] bij de lastercampagne hebben [eisers] het volgende aangevoerd:

- [verweerder] heeft in ieder geval vanaf december 2017 veelvuldig contact gehad met [betrokkene 2]. Van [betrokkene 2] staat vast dat hij de [A]-berichtgeving heeft opgesteld. Ook stond [verweerder] vanaf die zelfde periode in contact met [betrokkene 5]. [betrokkene 2] en [verweerder] werkten gedurende hun dienstverband niet voor het zelfde bedrijfsonderdeel binnen het concern van [eiser 1];

- [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij € 150.000 aan [verweerder] heeft betaald. In – op niets uitgelopen – onderhandelingen tussen [betrokkene 2] en [eiser 1] over het treffen van een regeling in januari/februari 2020 heeft [betrokkene 2] ook een aanzienlijk bedrag (2 maal € 90.000) voor [verweerder] willen bedingen in ruil voor verklaringen zijnerzijds die zouden wijzen op betrokkenheid van [betrokkene 1] bij de beschadigingscampagne;

- [verweerder] heeft in november 2020 gesprekken gevoerd met [betrokkene 6], zijn leidinggevende bij ATRH, waarbij hij vertelde dat [eiser 1] diep in een criminele organisatie zat (wapenhandel, drugshandel en witwassen), samen met zijn broer en moeder zou worden aangestuurd door de Iraanse geheime dienst en dat hij met deze informatie naar buiten zal treden. In een door [betrokkene 6] opgenomen telefoongesprek zegt hij; “wij gaan alles openleggen nu van wat er speelt, het hele verhaal, hoe het is gekomen, wie d’r op zit, wat er aan de hand is, alles.”;

- De headhunter [betrokkene 7] heeft een verklaring afgelegd over een telefoongesprek met [verweerder] op 26 november 2017 waarin hij aangaf dat [verweerder], niet over de telefoon, het een en ander wilde vertellen over wat hij wist van [eiser 1] en wat hij had meegemaakt met [eiser 1];

- [verweerder] heeft rond 22 november 2017 samen met [betrokkene 2] een bezoek gebracht aan [de journalist]. [de journalist] heeft op 4 december 2017 aan [betrokkene 2] bericht uit journalistiek perspectief problemen te zien bij het aanmerken van SolidNature als een aantoonbare scam in natuursteen (…).

6.13

Het hof oordeelt dat deze omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, voldoende zijn om de aannemelijkheidsdrempel voor de inzage in enige in bewijsbeslag genomen bescheiden te rechtvaardigen.

Bepaalde bescheiden

6.14

Onder het bewijsbeslag vallen alle bescheiden waarin tenminste één van de in het beslagrekest voorkomende woorden voorkomt en die dateren uit de periode 1 mei 2017 tot de datum van beslaglegging op 31 januari 2018. In het beslagrekest zijn ook tamelijk algemene woorden als Iranian, criminal, oplichting en fraude opgenomen. Het hof is van oordeel dat deze selectie veel te ruim is. Datzelfde geldt voor minder algemene woorden als [eiser 1], maar die, als werkgever van [verweerder], ook ruim in zijn correspondentie/ gegevensverkeer voor kan komen zonder dat sprake is van enige relatie met de in aanmerking te nemen onrechtmatige daad.

6.15

Het hof oordeelt dat van de onder het beslag vallende bescheiden een minder ruime selectie dient te worden vervaardigd. Deze te maken selectie betreft uitsluitend alle in beslag genomen bescheiden waarin het woord [A] of samenstellingen daarmee voorkomen, dan wel het woord scam of het woord Quote. Daarnaast alle emailverkeer van [verweerder] met [betrokkene 2] (het adres [e-mailadres]), en alle uitgaande emailverkeer naar adressen die eindigen op [domeinnaam], en alle whatsapp-verkeer en sms-berichten van en met de in het beslagrekest genoemde telefoonnummers die op naam staan van [betrokkene 2], en de uitgaande berichten naar de telefoonnummers die volgens het beslagrekest op naam staan van het tijdschrift Quote dan wel daar werkzame personen.

Van de resultaten van deze selectie dienen vervolgens nog uitgezonderd te worden de berichten die zijn uitgewisseld tussen [verweerder] en zijn advocaat (al dan niet in het kader van de gevoerde ontslagprocedure).”

3 Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1

Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 6.14) dat onder het bewijsbeslag alle bescheiden uit de periode 1 mei 2017 tot 31 januari 2018 vallen waarin ten minste één van de in het beslagrekest voorkomende woorden voorkomt, en dat deze selectie veel te ruim is omdat in het beslagrekest ook tamelijk algemene woorden zijn opgenomen (zoals ‘Iranian’, ‘criminal’, ‘oplichting’ en fraude’) en daarnaast minder algemene woorden als ‘[eiser 1]’, die (als werkgever van [verweerder]) ook ruim in zijn correspondentie en gegevensverkeer kunnen voorkomen zonder dat sprake is van een relatie met de in aanmerking te nemen onrechtmatige daad.

Het onderdeel klaagt onder meer dat dit oordeel onjuist, dan wel onbegrijpelijk is omdat de lastercampagne die [eisers] aan het bewijsbeslag en de inzagevordering ten grondslag hebben gelegd, bestond uit de beschuldiging van fraude en oplichting en in tamelijk algemene termen (zoals ‘fraude’, ‘oplichting’ en de naam ‘[eiser 1]’) is gevoerd. Het hof heeft ten onrechte deze aard van de door [eisers] gestelde rechtsbetrekking niet (kenbaar) in zijn beoordeling betrokken, aldus het onderdeel.

3.1.2

Het onderdeel neemt terecht tot uitgangspunt dat bij een bewijsbeslag op en een vordering tot inzage van bescheiden op de voet van art. 843a Rv, in voorkomend geval (mede) aan de hand van (een combinatie van) zoekwoorden kan worden afgebakend welke bescheiden voldoen aan de eisen van bepaaldheid en rechtmatig belang bij inzage, als bedoeld in art. 843a Rv.

3.1.3

[eisers] hebben aan hun inzagevordering in deze procedure onder meer ten grondslag gelegd dat [verweerder] betrokken is geweest bij een lastercampagne tegen hen, die onder meer bestond uit het verspreiden van het [A]-rapport en e-mails waarin [eiser 1] en [eiser 2] werden beschuldigd van oplichting, fraude en andere criminele activiteiten (zie hiervoor in 2.1 onder (vi)-(xii) en (xiv)). Uit de gedingstukken blijkt dat bij deze beschuldigingen in het [A]-rapport en de e-mails (herhaaldelijk) bewoordingen als ‘fraude’, ‘fraud alert’, ‘Iranian’, ‘duped investors’, ‘criminal’, scam’ en de namen [eiser 1], [eiser 2] en [betrokkene 1] zijn gebruikt. [eisers] hebben in het beslagrekest onder meer deze woorden opgegeven als zoekwoorden waarmee de in conservatoir bewijsbeslag te nemen bescheiden zijn afgebakend en hebben toegelicht dat de zoekwoorden zo zijn gekozen dat de op basis daarvan beslagen bescheiden betrekking zullen hebben op (betrokkenheid van [verweerder] bij) de lastercampagne.

3.1.4

In het licht van hetgeen hiervoor in 3.1.2-3.1.3 is overwogen is hetzij onjuist, hetzij onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat de door [eisers] opgegeven zoekwoorden (met uitzondering van de woorden ‘[A]’ of samenstellingen daarvan, ‘scam’ en ‘Quote’) veel te ruim of te algemeen zijn. Nu de door [eisers] opgegeven zoekwoorden (voornamelijk) zijn gebaseerd op bewoordingen die zijn gebruikt in de lastercampagne tegen [eisers] die aan de inzagevordering ten grondslag is gelegd (zie hiervoor in 3.1.3), valt niet zonder meer in te zien dat deze zoekwoorden in dit geval te ruim of te algemeen zijn en dat daarom (zoals het hof kennelijk heeft geoordeeld) de vordering tot inzage in de beslagen bescheiden waarin deze zoekwoorden voorkomen, niet voldoet aan de eis van bepaaldheid, als bedoeld in art. 843a Rv. Onderdeel 1 klaagt hierover terecht.

3.2

De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

5 Beslissing