Home

Hoge Raad, 27-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1309, 23/01624

Hoge Raad, 27-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1309, 23/01624

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 september 2024
Datum publicatie
27 september 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1309
Formele relaties
Zaaknummer
23/01624

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Temporele reikwijdte Xella-norm. Was werkgever vanaf 20 juli 2018 gehouden een in 2017 gedaan verzoek te beoordelen? HR 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1575 en ECLI:NL:HR:2022:1576.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 23/01624

Datum 27 september 2024

BESCHIKKING

In de zaak van

METAFOOR RUIMTELIJKE ONTWIKKELING B.V.,

gevestigd te Almere,

EISERES tot cassatie,

hierna: Metafoor,

advocaten: S.F. Sagel en I.L.N. Timp,

tegen

[de werkneemster],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

hierna: de werkneemster,

advocaat: M.J. van Basten Batenburg.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. het vonnis in de zaak 9036555 / MC EXPL 21-1262 van de rechtbank Midden-Nederland van 15 december 2021;

b. de arresten in de zaak 200.307.987/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 november 2022 en 24 januari 2023.

Metafoor heeft tegen het arrest van het hof van 24 januari 2023 beroep in cassatie ingesteld.

De werkneemster heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Metafoor mede door A.L. Laan.

De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De werkneemster, die vanaf 1 april 2002 in dienst was bij (een rechtsvoorganger van) Metafoor, is op 14 december 2014 arbeidsongeschikt geraakt. Het UWV heeft haar met ingang van 14 december 2016 een WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Vanaf die datum was sprake van een slapend dienstverband.

(ii) Op een uitnodiging van Metafoor voor een afscheidsmoment heeft de werkneemster geantwoord dat een afscheidsmoment haar voorbarig en ongepast leek, omdat ze nog niets had vernomen over – kort gezegd – een initiatief tot beëindiging van haar dienstverband.

(iii) In een brief van 9 december 2016 heeft Metafoor daarop geantwoord:

“Wij zullen het tot 14 december 2016 opgebouwde vakantiegeld en de nog resterende vakantiedagen (…) uitbetalen (…).

Het dienstverband blijft gewoon in stand.”

(iv) Op 31 januari 2017 heeft de werkneemster onder meer het volgende per e-mail aan werkgever geschreven:

“Gezien de recente ontwikkelingen rond de compensatie voor de werkgever ten aanzien van de transitievergoeding na langdurige ziekte, die met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 zal worden toegekend, verwacht ik dat Metafoor RO alsnog een ontslagvergunning voor mij zal aanvragen bij het UWV.

Daardoor kan Metafoor RO de via de wet WWZ wettelijk verplichte transitievergoeding alsnog aan mij uitkeren. Volgens het Ministerie van Sociale Zaken mag er immers bij ontslag geen onderscheid gemaakt worden tussen zieke en gezonde medewerkers.

Na een arbeidsverhouding van bijna 15 jaar waarbij mijn inzet en loyaliteit gedurende al die jaren nooit ter discussie heeft gestaan lijkt mij een dergelijke afwikkeling rechtvaardig en billijk. Temeer daar er door de toegezegde compensatie voor de werkgever geen nadelige financiële consequenties meer bestaan.

Naast een teken van goed werkgeverschap verlost het Metafoor RO ook nog van een sluimerend dienstverband.

In afwachting van jullie positieve reactie en afwikkeling.”

(v) In een e-mail van 6 februari 2017 heeft Metafoor onder meer geantwoord:

“Voor wat betreft je dienstverband is er geen verandering in de situatie.”

(vi) Het dienstverband van de werkneemster is door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met ingang van 1 juli 2019 van rechtswege geëindigd.

2.2

In dit geding vordert de werkneemster veroordeling van Metafoor tot betaling van een schadevergoeding gelijk aan de wettelijke transitievergoeding als bedoeld in art. 7:673e BW. Daaraan legt zij ten grondslag dat Metafoor in elk geval na 20 juli 2018 bij de werkneemster had moeten terugkomen op haar wens tot beëindiging van het dienstverband. Nu Metafoor dat niet heeft gedaan, heeft zij volgens de werkneemster gehandeld in strijd met goed werkgeverschap en is zij schadeplichtig jegens de werkneemster.

De kantonrechter1 heeft de vordering toegewezen en Metafoor veroordeeld tot betaling aan de werkneemster van € 48.465,36 bruto.

2.3

Het hof2 heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, behoudens wat betreft de hoogte van het toegewezen bedrag, en Metafoor veroordeeld tot betaling aan de werkneemster van € 48.458,-- bruto. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:

“4.7 Op 11 november 2022 heeft de Hoge Raad twee arresten gewezen waarin de reikwijdte van de Xella-uitspraak uit 2019 wordt verduidelijkt [voetnoot hof: Hoge Raad 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1575 ([…]) en ECLI:NL:HR:2022:1576 (ESD-SIC)]. Met inachtneming van de uitspraak die de Hoge Raad op die datum heeft gewezen in de zaak ESD-SIC zijn partijen het er inmiddels over eens - zo is ter zitting in hoger beroep gebleken - dat Metafoor in januari 2017 niet gehouden was om mee te werken aan het verzoek van [de werkneemster] tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder betaling van een transitievergoeding. Vast staat verder dat [de werkneemster] na 20 juli 2018 geen hernieuwd verzoek heeft gedaan. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of Metafoor na 20 juli 2018 gehouden was het eerdere verzoek van [de werkneemster] uit januari 2017 opnieuw in behandeling te nemen nu het dienstverband ook na 20 juli 2018, zij het slapend, nog steeds bestond (tot 1 juli 2019). Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

4.8

De volledige afkeuring van [de werkneemster] door het UWV gaf in december 2016 aanleiding tot een e-mailwisseling tussen partijen over een afscheidsmoment en contact over het lopende dienstverband. In dat verband heeft Metafoor [de werkneemster] op 9 december 2016 laten weten dat het dienstverband in stand blijft. Op 31 januari 2017 liet [de werkneemster] zich concreet uit over haar streven naar beëindiging van het dienstverband, onder verwijzing naar de aanstaande compensatiemogelijkheid voor werkgevers ten aanzien van de transitievergoeding na langdurige ziekte. Daarop heeft Metafoor op 6 februari 2017 schriftelijk aan [de werkneemster] laten weten dat er wat betreft haar dienstverband geen verandering in de situatie was. Ter zitting heeft de heer (…) namens Metafoor toegelicht dat hem op basis van interne correspondentie is gebleken dat de achtergrond van die mededeling was gelegen in het feit dat er op dat moment nog geen compensatiemogelijkheid was. Het hof leidt hieruit af dat het verzoek van [de werkneemster] nog niet definitief was afgewikkeld.

Als dat in de visie van Metafoor desondanks wel het geval was geldt dat het niet als definitief afgewikkeld had mogen worden beschouwd nu in het verzoek zo duidelijk was voorgesorteerd op de komende compensatiemogelijkheid voor Metafoor. Zij kon dus eenvoudig, alsnog, aan het verzoek voldoen indien en zodra duidelijk was dát daadwerkelijk compensatie verkregen kon worden. Het was aan Metafoor, behorend tot een concern met 650 personeelsleden, als professionele organisatie te bewaken dat alsnog positief op het verzoek zou worden beslist indien en zodra die situatie zich voordeed.

Relevant is in dit kader ook dat Metafoor, zoals blijkt uit de brief van het UWV van 28 maart 2018, wel het UWV verzocht heeft om het arbeidsongeschiktheidspercentage van [de werkneemster] opnieuw te beoordelen. [De werkneemster] was dus niet buiten beeld bij Metafoor.

Op 20 juli 2018 was [de werkneemster] nog in dienst bij Metafoor en was met de publicatie van de Wet Compensatieregeling Transitievergoeding in het Staatsblad de komst van een wettelijke aanspraak op compensatie voldoende zeker.

4.9

In deze omstandigheden mocht van Metafoor worden verwacht dat zij het verzoek van [de werkneemster] uit januari 2017 opnieuw in behandeling nam en daaraan haar medewerking verleende door het slapende dienstverband van [de werkneemster] alsnog te beëindigen onder betaling van een transitievergoeding. Door dat na te laten en het dienstverband van [de werkneemster] van rechtswege ten einde te laten komen met het bereiken van de AOW-leeftijd zonder toekenning van (…) [een] transitievergoeding, heeft Metafoor in strijd met de norm van goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW gehandeld en is zij schadeplichtig geworden.”

3 Rechtsingang

De vordering van de werkneemster in deze procedure strekt tot betaling door Metafoor van schadevergoeding op de grond dat Metafoor heeft gehandeld in strijd met haar uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichting om de arbeidsovereenkomst met de werkneemster te beëindigen onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, en valt onder het toepassingsbereik van art. 7:686a lid 2 BW. De onderhavige procedure had dan ook niet met een dagvaarding, maar met een verzoekschrift moeten worden ingeleid.3 De Hoge Raad zal daarom, met toepassing van art. 69 Rv, bij beschikking uitspraak doen.

4 Beoordeling van het middel

5 Beslissing