Home

Hoge Raad, 13-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1871, 23/03354

Hoge Raad, 13-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1871, 23/03354

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 december 2024
Datum publicatie
13 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1871
Formele relaties
Zaaknummer
23/03354

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht. Uitleg bonusregeling in arbeidsovereenkomst. Bewijslastverdeling. Betekenis van gegeven dat werkgever niet heeft voldaan aan informatieplicht van art. 7:655 lid 1 BW. Richtlijn 2019/1152. Vorderingen i.v.m. overwerk en loon over vakantiedagen: passeren betwisting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 23/03354

Datum 13 december 2024

BESCHIKKING

In de zaak van

SECURITAS DIRECT B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,

hierna: Verisure,

advocaat: N.T. Dempsey,

tegen

[de werknemer],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidentele cassatieberoep,

hierna: de werknemer,

advocaat: M.J. van Basten Batenburg.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de beschikking in de zaak 9182289 EA VERZ 21-298 van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2021;

b. de beschikkingen in de zaak 200.302.067/01 van het gerechtshof Amsterdam van 12 juli 2022 en 30 mei 2023.

Verisure heeft tegen de beschikkingen van het hof beroep in cassatie ingesteld.

De werknemer heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en gedeeltelijke afdoening door de Hoge Raad in de in 4.55 van de conclusie aangegeven zin en verder tot terugwijzing naar hetzelfde hof in het principale cassatieberoep, en tot verwerping in het incidentele cassatieberoep.

De advocaat van Verisure heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De werknemer is in de periode 2019-2021 bij Verisure in dienst geweest als ‘security expert plus’, op basis van de volgende overeenkomsten:

a) een oproepovereenkomst voor de periode 23 september 2019 tot en met 31 januari 2020 (hierna: de oproepovereenkomst); en

b) een arbeidsovereenkomst voor de periode 1 februari 2020 tot en met 30 juni 2020 (hierna: de arbeidsovereenkomst), bij brief van 30 juni 2020 verlengd tot en met 28 februari 2021.

(ii) Tijdens het sollicitatiegesprek tussen Verisure en de werknemer heeft Verisure aan de werknemer een zogenoemd ‘booklet’ overhandigd, waarin onder het kopje ‘Jouw compensatie – Duidelijk gedefinieerde compensatieregeling afgestemd op jouw carrièrestap’ voor twee functies (‘Newbie’ en ‘Security expert’) door middel van staafdiagrammen wordt getoond welke ‘compensatie’ kan worden behaald.

Voor de Security expert ligt bij zes verkopen (‘6 sales’) die compensatie blijkens het desbetreffende diagram tussen € 2.300,-- en € 2.600,--; bij ‘7 sales’ tussen € 2.700,-- en € 3.100,--; bij ‘8 sales’ tussen € 3.200,-- en € 3.600,--, enzovoort, tot en met een bedrag tussen € 4.800,-- en € 5.000,-- bij ‘12 sales’. Door de diagrammen heen is een stippellijn getekend, waarbij is vermeld: € 1.635,60 ‘guaranteed salary’.

(iii) In een e-mail van Verisure aan de werknemer van 16 september 2019 is vermeld:

“voorwaarden 2000 bruto gegarandeerd salaris.”

(iv) Verisure heeft ook een ‘Bonus Scheme’ (ook wel ‘componentenschema’ genoemd) opgesteld en voor werknemers kenbaar gemaakt. Bovenaan staat een vak ‘Guaranteed Salary & Additional Benefits’ waarop per functie onder andere is aangegeven ‘Min. Guaranteed’. Daaronder staan vakken met de opschriften ‘Direct Sales payment’, ‘Quality Placing & Programming (P&P)’ en ‘Performance Bonus’ teneinde de verschillende bonuscomponenten aan te geven.

(v) De oproepovereenkomst bepaalt in art. 9 lid 4:

“Op verzoek van Werkgever is Werknemer verplicht om overwerk te verrichten zonder dat hij daarvoor aanspraak verwerft op extra beloning, overwerkvergoeding in tijd of in welke vorm dan ook extra wordt beloond zolang het overwerk geen overmatige omvang aanneemt.”

En in art. 11 lid 6:

“Werknemer komt mogelijk in aanmerking voor een variabele beloning, bovenop het vast overeengekomen brutoloon. De voorwaarden ten aanzien van de variabele beloning zullen jaarlijks door Werkgever worden vastgesteld en vastgelegd in een addendum, welke een onlosmakelijk onderdeel zal zijn van deze arbeidsovereenkomst. Onder geen beding mag Werknemer ervan uitgaan dat hij een recht heeft verworven op een dergelijke variabele beloning. Alle uitkeringen ter zake zijn bedragen inclusief vakantiegeld.”

(vi) In de arbeidsovereenkomst zijn vrijwel gelijkluidende bepalingen opgenomen.

(vii) Het in art. 11 lid 6 van de oproepovereenkomst en art. 10 lid 6 van de arbeidsovereenkomst genoemde addendum is niet tot stand gekomen.

(viii) Tussen Verisure en de werknemer zijn op diverse momenten berichten uitgewisseld over de berekening van de aan de werknemer toekomende bonus.

2.2

De werknemer vordert in deze procedure, voor zover in cassatie van belang, betaling van achterstallig loon ter hoogte van € 32.170,79, onder meer uit hoofde van de bonusregeling en (in hoger beroep) € 14.021,26 uit hoofde van verricht overwerk, alsmede betaling van (in hoger beroep) € 7.010,57, althans € 3.684,74, ter zake van te weinig betaald loon over vakantiedagen.

2.3

De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer afgewezen.1

2.4

Het hof heeft bij tussenbeschikking2 ten aanzien van de vordering uit hoofde van de bonusregeling vastgesteld dat partijen van mening verschillen over de uitleg van de bepalingen in de arbeidsovereenkomst die betrekking hebben op een bonus, en de uitwerking daarvan in het ‘booklet’ en het componentenschema. De werknemer bepleit dat het op basis van het ‘booklet’ en het componentenschema berekende bonusbedrag in zijn geheel dient te worden betaald, tezamen met het volledige basissalaris. Verisure stelt dat de bonusregeling inhoudt dat op het volgens het ‘booklet’ en het componentenschema berekende bonusbedrag het basissalaris in mindering dient te worden gebracht, of anders gezegd: dat de bonusbedragen slechts worden uitgekeerd voor zover deze het basissalaris overtreffen. Volgens het hof valt de bonusregeling onder het bereik van art. 7:655 lid 1, aanhef en onder h, en lid 3 BW en had Verisure de werknemer daarom schriftelijk moeten informeren over de inhoud van de bonusregeling. Zowel het ‘booklet’ als het componentenschema geven geen volledige duidelijkheid over de manier waarop de bonusregeling moet worden toegepast. Mede gelet op de dubbelzinnige tekst van de arbeidsovereenkomsten en het ontbreken van het ‘addendum’ diende Verisure de werknemer uiterlijk binnen een maand na aanvang van de werkzaamheden uit te leggen hoe het bonussysteem (in haar optiek) werkt en draagt zij de bewijslast van haar (door de werknemer betwiste) stelling dat zij dit, tijdens het sollicitatiegesprek met de werknemer, ook heeft gedaan. (rov. 3.4.4-3.4.5) Het hof heeft Verisure daarop in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat zij de werknemer tijdens diens sollicitatiegesprek heeft uitgelegd hoe haar bonussysteem (in haar optiek) werkt. (rov. 3.4.6 en 4)

2.5

Ten aanzien van de vordering van de werknemer uit hoofde van door hem verricht overwerk heeft het hof in zijn tussenbeschikking geoordeeld dat de vordering wat betreft de periode vanaf februari 2020 moet worden afgewezen. Vervolgens heeft het overwogen:

“3.5.2 Over de periode oktober 2019 tot en met januari 2020 heeft [de werknemer] wel een onderbouwing gegeven van de door hem verrichte werkzaamheden. In productie 36 bij verzoekschrift eerste aanleg, heeft hij een gedetailleerd overzicht gegeven van de, naast zijn reguliere werkzaamheden op het gebied van ‘koude acquisitie’, verrichte huisbezoeken. In dit overzicht worden de namen van de bezochte klanten vermeld met adres en telefoonnummer. Verisure had naar het oordeel van het hof niet kunnen volstaan met een ‘blote betwisting’ dat dit gewerkte uren betroffen. Verisure is verplicht de arbeidstijden van haar werknemers te registreren. Zij heeft ter zitting in hoger beroep gesteld dat nog niet te doen, zodat het hof zal uitgaan van het overzicht van [de werknemer] zoals overgelegd als productie 36 bij verzoekschrift eerste aanleg. [De werknemer] wordt in de gelegenheid gesteld bij – na de getuigenverhoren te nemen – akte te motiveren tot welk concreet bedrag het overzicht zou moeten leiden, waarop Verisure vervolgens mag reageren.”

2.6

Over de waarde van vakantiedagen heeft het hof overwogen dat deze afhangt van de waarde van de bonus. (rov. 3.6.3)

2.7

Bij eindbeschikking3 heeft het hof Verisure veroordeeld om aan de werknemer te betalen € 32.170,79 bruto aan niet uitbetaalde bonus/te weinig betaald basissalaris, € 1.690,54 bruto aan niet uitbetaalde overuren en € 3.684,74 bruto aan niet uitbetaalde vakantiedagen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging en laatstgenoemd bedrag ook met wettelijke rente vanaf 1 maart 2021.

2.8

Ten aanzien van de bonusregeling heeft het hof geoordeeld dat Verisure niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. (rov. 2.3.6) Vervolgens heeft het hof over de uitleg van de bonusregeling overwogen:

“2.4 Het hof is daarmee van oordeel dat op [de werknemer] de bonusregeling van toepassing is op de wijze zoals door [de werknemer] uitgelegd. Daartoe dient, deels in aanvulling op hetgeen hierover in de tussenbeschikking al is overwogen, het volgende. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de voorwaarden ten aanzien van de bonusregeling door Verisure worden vastgelegd in een addendum dat een onlosmakelijk onderdeel zal zijn van de arbeidsovereenkomst. Dat addendum is er niet. Wel is er een ‘booklet’, met daarin een componentenschema, dat bij indiensttreding aan [de werknemer] is verstrekt. Het componentenschema geeft naar het oordeel van het hof geen uitsluitsel of op de door de verkoopresultaten gerealiseerde bonus het vaste salaris in mindering moet worden gebracht, of niet. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de bonus ‘bovenop’ het vaste salaris komt. Niet is komen vast te staan dat Verisure tijdens het sollicitatiegesprek aan [de werknemer] voldoende duidelijkheid heeft gegeven dat de bonusregeling moet worden uitgelegd zoals Verisure dat voorstaat. [De werknemer] heeft in ieder geval in april 2020 ondubbelzinnig aan Verisure laten weten het niet eens te zijn met de door Verisure aan de bonusregeling gegeven uitleg. Partijen verschillen er over van mening of [de werknemer] dat al eerder had laten weten. [De werknemer] zegt van wel en ook [een medewerker van Verisure] verklaart als getuige dat [de werknemer] in een gesprek in de eerste twee maanden na zijn indiensttreding hem al gemeld had dat in het contract stond dat de bonus bovenop het basissalaris kwam. Gelet op al deze, hiervoor samengevatte, omstandigheden legt het hof de bonusregeling ten aanzien van [de werknemer] aldus uit dat de bonus bovenop het salaris komt, en dat daarop niet het vaste salaris in mindering wordt gebracht. In de tussenbeschikking heeft het hof, los hiervan, al overwogen dat de bonusregeling onder het bereik van artikel 7:655 lid 1 aanhef en onder h en lid 3 BW valt en dat Verisure [de werknemer] daarom schriftelijk had moeten informeren over de inhoud van de bonusregeling. (…)”

2.9

Ten aanzien van het overwerk heeft het hof overwogen dat het blijft bij zijn overweging in de tussenbeschikking dat Verisure niet kon volstaan met een ‘blote betwisting’ van het aantal uren dat de werknemer aan overwerk zegt te hebben verricht. (rov. 2.6)

2.10

Over de vordering ter zake van het loon over vakantiedagen heeft het hof overwogen dat de werknemer onweersproken heeft gesteld gedurende het hele dienstverband 35,42 vakantiedagen te hebben opgebouwd. (rov. 2.7)

2.11

Verder heeft het hof overwogen dat de werknemer over enkele posten wettelijke rente vordert vanaf voor die verschillende posten verschillende momenten. Tegen die vorderingen is door Verisure geen verweer gevoerd, aldus het hof. (rov. 2.11)

3 Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1

De onderdelen 1.1.1 en 1.1.2 van het middel klagen dat het hof in rov. 3.4.4-3.4.6 van zijn tussenbeschikking en rov. 2.4-2.5 van zijn eindbeschikking ten onrechte de bewijslast ten aanzien van de wijze waarop de bonusregeling moet worden uitgelegd heeft omgekeerd en bij Verisure heeft gelegd. Hiermee heeft het hof ofwel miskend dat een schending door de werkgever van de informatieplicht van art. 7:655 lid 1, aanhef en onder h, BW niet leidt tot omkering van de bewijslast, ofwel miskend dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden die op grond van de redelijkheid en billijkheid omkering van de bewijslast rechtvaardigen. Volgens onderdeel 1.1.4 heeft het hof voorts miskend dat bij de uitleg van de bonusregeling geen relevante, laat staan beslissende betekenis toekomt aan het oordeel dat Verisure haar informatieplicht als bedoeld in art. 7:655 lid 1, aanhef en onder h, BW heeft geschonden.

3.1.2

Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld.

Art. 7:655 lid 1 BW bevat een verplichting voor de werkgever om de werknemer schriftelijk of elektronisch bepaalde gegevens te verschaffen (hierna: de informatieplicht). In cassatie is niet bestreden dat tot de te verstrekken gegevens in dit geval behoren de bonusregeling, als onderdeel van het loon, en de wijze van berekening daarvan.

De regeling van art. 7:655 BW dient ter implementatie van (thans) art. 4 van Richtlijn 2019/11524 (hierna: de Richtlijn). De Richtlijn heeft volgens de considerans ten doel voor werknemers een voldoende mate van transparantie en voorspelbaarheid wat betreft hun arbeidsvoorwaarden te waarborgen. In zijn arrest Kampelmann heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (onder de voorloper van de Richtlijn) overwogen dat, hoewel de Richtlijn de nationale regels inzake de bewijslast als zodanig onverlet laat, de nationale rechterlijke instanties deze regels in het licht van het doel van de Richtlijn moeten toepassen en uitleggen.5

Het strookt met het doel van de Richtlijn om in een geval waarin een werknemer een vordering tegen zijn werkgever instelt waaraan hij een bepaalde uitleg van een bepaling in de arbeidsovereenkomst ten grondslag legt, en waarin in verband daarmee tussen partijen in geschil is of de werkgever ter zake van die bepaling aan zijn informatieplicht heeft voldaan, de werkgever te belasten met het bewijs van zijn standpunt dat dit het geval is. Indien de werkgever niet in dat bewijs slaagt, brengt dat evenwel niet zonder meer mee dat de bepaling waarop de informatieplicht ziet, moet worden uitgelegd in de door de werknemer bepleite zin. Welke uitleg de juiste is, moet aan de hand van de Haviltex-maatstaf worden beoordeeld, waarbij de stelplicht en bewijslast op de werknemer rusten die zich op het rechtsgevolg van die bepaling beroept. Mede gelet op het doel van de informatieplicht behoort een schending daarvan tot de bij de uitleg in aanmerking te nemen omstandigheden.

3.1.3

In zijn tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat de door Verisure verstrekte schriftelijke informatie geen volledige duidelijkheid geeft over de manier waarop de bonusregeling moet worden toegepast en dat, gelet hierop, art. 7:655 lid 1, aanhef en onder h, en lid 3 BW meebrengt dat Verisure de werknemer uiterlijk binnen een maand na aanvang van de werkzaamheden diende uit te leggen hoe het bonussysteem volgens haar werkt en dat op haar de bewijslast rust van de stelling dat zij dit tijdens het sollicitatiegesprek met de werknemer ook heeft gedaan (rov. 3.4.5-3.4.6). Bij eindbeschikking heeft het hof geoordeeld dat Verisure niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd (rov. 2.3.1-2.3.6).

Anders dan de onderdelen 1.1.1 en 1.1.2 veronderstellen, volgt uit de daarop volgende overweging dat het hof “daarmee” van oordeel is dat op de werknemer de bonusregeling van toepassing is zoals door hem uitgelegd (eerste zin van rov. 2.4 van de eindbeschikking), niet dat het hof de bewijslast ter zake van de uitleg van de bonusregeling op Verisure heeft gelegd. Evenmin heeft het hof, zoals onderdeel 1.1.4 aanneemt, zijn oordeel dat de door de werknemer bepleite uitleg moet worden aanvaard uitsluitend doen steunen op de vaststelling dat Verisure haar informatieplicht ter zake van de bonusregeling heeft geschonden. Het hof noemt in rov. 2.4 immers vervolgens de overige omstandigheden die tot dat oordeel hebben geleid. Het acht onder meer van belang dat het ‘addendum’ waarin de voorwaarden van de bonusregeling zouden moeten zijn vastgelegd er niet is, dat het componentenschema uit het ‘booklet’ dat wel is verstrekt geen uitsluitsel geeft over de vraag of op de door de verkoopresultaten gerealiseerde bonus het vaste salaris in mindering moet worden gebracht of niet, en dat in de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de bonus “bovenop” het vaste salaris komt. De onderdelen kunnen in zoverre bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Voor zover onderdeel 1.1.4 betoogt dat aan de schending van de informatieplicht door Verisure in het geheel geen gewicht toekomt, faalt het, gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.2 is overwogen.

3.1.4

Onderdeel 1.1.3 klaagt dat het hof bij de uitleg van de bonusregeling niet kenbaar aandacht heeft besteed aan een aantal essentiële stellingen van Verisure. Het onderdeel noemt onder meer het betoog van Verisure dat de door de werknemer bepleite uitleg ertoe zou leiden dat ook medewerkers die onder de maat presteren en slechts enkele verkopen realiseren elke maand voor een bonus in aanmerking zouden komen. Het onderdeel slaagt in zoverre. De aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of de andere uitleg levert een gezichtspunt op dat in voorkomend geval bij de uitleg moet worden betrokken.6 Het hof is niet kenbaar op het bedoelde betoog van Verisure ingegaan.

Onderdeel 1.1.6 slaagt eveneens nu het is gericht tegen overwegingen die voortbouwen op het oordeel over de uitleg van de bonusregeling.

Overwerk

3.2

Onderdeel 2.1 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5.2 van zijn tussenbeschikking en rov. 2.6 van zijn eindbeschikking, dat Verisure niet kon volstaan met een blote betwisting van het door de werknemer overgelegde overzicht van gewerkte uren. Het wijst op het betoog van Verisure dat volgens de arbeidsovereenkomst geen recht bestaat op vergoeding van overwerk tenzij dit op verzoek van Verisure gebeurt en het overwerk een overmatige omvang aanneemt. Verisure heeft betwist dat zij de werknemer heeft verzocht om over te werken, dan wel met het overwerk heeft ingestemd, alsook dat het overwerk een overmatige omvang had, aldus het onderdeel.

Het onderdeel slaagt. Gelet op hetgeen in de oproepovereenkomst – die van toepassing is in de periode waarop het bestreden oordeel ziet – ter zake van overwerk is overeengekomen (zie hiervoor in 2.1 onder (v)), betreft het een relevant betoog, dat het hof bij de beoordeling van deze vordering had moeten betrekken.

Onderdeel 2.2 behoeft geen behandeling.

Loon vakantiedagen

3.3.1

Onderdeel 3.1 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 2.7 van de eindbeschikking dat de werknemer onweersproken heeft gesteld gedurende het hele dienstverband 35,42 vakantiedagen te hebben opgebouwd. Het onderdeel acht dit oordeel onbegrijpelijk, omdat Verisure dit door de werknemer gestelde aantal vakantiedagen bij verweerschrift in eerste aanleg heeft betwist.

Bij verweerschrift in eerste aanleg heeft Verisure betoogd dat het door de werknemer gestelde aantal van 35,42 opgebouwde vakantiedagen onjuist is en daarbij verwezen naar een afschrift van relevante e-mailcorrespondentie met daarin een tabel waaruit blijkt dat de werknemer volgens Verisure in totaal 26,5 vakantiedagen heeft opgebouwd. Verisure heeft deze betwisting in hoger beroep niet prijsgegeven. Het onderdeel slaagt dus.

3.3.2

Onderdeel 3.2 is gericht tegen de overweging in rov. 2.11 van de eindbeschikking dat Verisure geen verweer heeft gevoerd tegen de wettelijke rente die de werknemer over een aantal posten heeft gevorderd. Deze overweging is onbegrijpelijk, aldus het onderdeel, nu Verisure op dit punt in eerste aanleg verweer heeft gevoerd.

De werknemer heeft verzocht Verisure te veroordelen tot betaling van een aantal geldbedragen, waaronder een restant van de transitievergoeding, een billijke vergoeding, achterstallig vakantiegeld, te weinig betaald loon over de vakantiedagen en buitengerechtelijke kosten. Over de genoemde bedragen is wettelijke rente gevorderd en over een aantal daarvan ook een wettelijke verhoging op grond van art. 7:625 BW. Verisure heeft betoogd dat geen recht bestaat op een wettelijke verhoging, althans dat aanleiding bestaat om die te matigen. Vervolgens heeft Verisure aangevoerd dat er ook geen recht is op toekenning van wettelijke rente op de voet van art. 6:119 BW, en zich op matiging beroepen voor zover de rechtbank wel grond zou zien voor toekenning van wettelijke rente. Verisure heeft dit betoog in hoger beroep niet prijsgegeven. Het onderdeel slaagt.

3.4

De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

5 Beslissing