Home

Hoge Raad, 15-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:426, 22/03086

Hoge Raad, 15-03-2024, ECLI:NL:HR:2024:426, 22/03086

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 maart 2024
Datum publicatie
15 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:426
Formele relaties
Zaaknummer
22/03086

Inhoudsindicatie

Unierecht. Arbeidsrecht. Wachtdiensten met permanente bereikbaarheid ambulancemedewerkers op Waddeneilanden. Uitleg begrip arbeidstijd in art. 2 Richtlijn 2003/88/EG.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 22/03086

Datum 15 maart 2024

ARREST

In de zaak van

1. [eiser 1],

wonende te [woonplaats],

2. [eiseres 2],

wonende te [woonplaats],

3. [eiser 3],

wonende te [woonplaats],

4. [eiser 4],

wonende te [woonplaats],

5. [eiseres 5],

wonende te [woonplaats],

6. [eiseres 6],

wonende te [woonplaats],

EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,

hierna gezamenlijk: de werknemers,

advocaat: M.S. van der Keur,

tegen

UMCG AMBULANCEZORG B.V.,

gevestigd te Tynaarlo,

VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep,

hierna: UAZ,

advocaat: F.M. Dekker.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. de vonnissen in de zaak 8686767/CV EXPL 20-3524 van de (kantonrechter in de) rechtbank Noord-Nederland van 3 november 2020 en 16 februari 2021;

b. de arresten in de zaak 200.293.511/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2021 en 24 mei 2022.

De werknemers hebben tegen het arrest van het hof van 24 mei 2022 beroep in cassatie ingesteld.

UAZ heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.

Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.

De advocaat van de werknemers heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) UAZ onderhoudt een ambulancedienst met diverse standplaatsen in Drenthe en Friesland, waaronder op Terschelling, Vlieland en Schiermonnikoog. Er zijn ongeveer 120 mensen bij UAZ in de zogenoemde Waddenpool in dienst. Dit betreft medewerkers die ook diensten moeten doen op de genoemde Waddeneilanden. De Waddenpool bestaat uit alle medewerkers van het cluster Friesland (wal en eiland) en een aantal medewerkers uit Drenthe. Op Terschelling zijn altijd twee ambulances permanent (24/7) paraat met een bezetting van een chauffeur en een verpleegkundige. Op Vlieland en op Schiermonnikoog is steeds één ambulance 24/7 paraat.

(ii) Bij de 24/7-beschikbaarheid en -bereikbaarheid van een ambulancedienst geldt een landelijke (plan)norm, die erop neerkomt dat een ambulance bij spoed  de zogenoemde A1-oproepen  in 92,4% van de gevallen binnen 15 minuten ter plekke aanwezig moet zijn (de aanrijdtijd). Deze norm is gebaseerd op een jaargemiddelde.

(iii) De werknemers zijn allen werkzaam bij UAZ als ambulancechauffeur of ambulanceverpleegkundige en draaien mee in de Waddenpool. Vier van hen wonen op [plaats], één op [plaats] en één op de vaste wal in [plaats]. Allen doen diensten zowel op Terschelling of Vlieland, als op de vaste wal.

(iv) Op de arbeidsovereenkomsten van de werknemers is de cao Sector Ambulancezorg (hierna: de cao) van toepassing. De cao bepaalt (in de hier toepasselijke versie), voor zover van belang, het volgende:

Artikel 6.9 Aanwezigheidsdienst

1. Een aanwezigheidsdienst is een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uur, waarin het personeel in de bedrijfsruimte op oproep beschikbaar moet zijn voor het verlenen van ambulancezorg.

2. Gedurende een aanwezigheidsdienst van maximaal 12 respectievelijk 24 uur verricht de werknemer ten hoogste 5 respectievelijk 13 uur (...) de opgedragen werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.7 lid 2. (…)

(...)

Artikel 6.10 Bereikbaarheidsdienst

1. Een bereikbaarheidsdienst is een aaneengesloten tijdsruimte van ten hoogste 24 uur, waarin het personeel elders dan in de bedrijfsruimte op oproep beschikbaar moet zijn voor het verlenen van ambulancezorg.

2. Bereikbaarheidsdiensten kunnen niet plaatsvinden op maandag tot en met vrijdag tussen 08.00 en 17.00 uur. Deze beperking geldt niet op feestdagen.

(...)”

(v) Binnen UAZ wordt onder meer gewerkt met 24-uursdiensten.

(vi) Op de vaste wal verblijven de medewerkers van UAZ tijdens een 24-uursdienst op de ambulancestandplaats, voor zover ze niet onderweg zijn met de ambulance. De 24-uursdienst bestaat uit 12 uur parate dienst en aansluitend 12 uur aanwezigheidsdienst. De 24-uursdienst op de vaste wal wordt als één aanwezigheidsdienst beschouwd als bedoeld in art. 6.9 van de cao en geldt in ieder geval voor 17,7 uur als arbeidstijd.

(vii) Op de Waddeneilanden gold tot 1 juli 2020 dat tijdens een 24-uursdienst werd gewerkt met 9 uur (de werknemers) of 10 uur (medewerkers van de vaste wal) parate dienst (arbeidstijd), daarna tot 24 uur aangevuld met een dienst waarin men niet verplicht aanwezig hoefde te zijn maar kon worden opgeroepen. Het niet-parate deel van deze dienst bestempelde UAZ als consignatie- dan wel bereikbaarheidsdiensten (zoals omschreven in art. 5.9 Arbeidstijdenwet respectievelijk art. 6.10 van de cao).

(viii) Vanaf 1 juli 2020 geldt voor de Waddeneilanden een rooster (hierna: de eilanddienst) waarbij de 12 uren tussen 08.00 uur en 20.00 uur als arbeidstijd worden aangemerkt. De aansluitende 12 uren tussen 20.00 uur en 08.00 uur de volgende dag worden als bereikbaarheidsdienst aangemerkt. Met de werknemers is de afspraak gemaakt dat zij, indien ingeroosterd voor een bereikbaarheidsdienst, gedurende deze uren bereikbaar zijn en in staat zijn snel bij een oproep beschikbaar te zijn. Voor medewerkers van de vaste wal heeft UAZ op de ambulanceposten op de eilanden een appartement of een hotelkamer beschikbaar.

(ix) Doordat de 24-uursdienst op de vaste wal wordt beschouwd als één aanwezigheidsdienst, heeft een medewerker van UAZ voorafgaand en volgend op deze dienst een onafgebroken rusttijd van minimaal 11 uren (art. 4.8:1 lid 5 Arbeidstijdenbesluit). Door de kwalificatie van een eilanddienst als parate dienst plus bereikbaarheidsdienst is UAZ in dat geval niet gehouden om (conform arbeidstijdregels of cao) aansluitend een onafgebroken rusttijd van minimaal 11 uren toe te kennen.

2.2

Voor zover in cassatie van belang vorderen de werknemers in deze procedure (i) een verklaring voor recht dat de aan hen opgedragen 24-uursdiensten op de Waddeneilanden hebben te gelden als een aanwezigheidsdienst als bedoeld in art. 4.8:1 Arbeidstijdenbesluit en art. 6.9 in verbinding met art. 4.12 (Aanwezigheidstoeslag) en art. 6.1 (Voltijd) van de cao, en (ii) veroordeling van UAZ tot betaling van al wat tijdens een 24-uursdienst minder wordt betaald dan waartoe art. 6.1 en hoofdstuk 4 van de cao haar verplicht. Zij hebben daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat de hun opgelegde bereikbaarheidsdiensten moeten worden aangemerkt als arbeidstijd in de zin van Richtlijn 2003/88/EG (hierna: de Arbeidstijdenrichtlijn)1 zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU).

2.3

De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de aan de werknemers opgedragen 24-uursdiensten op de Waddeneilanden hebben te gelden als arbeidstijd en heeft UAZ veroordeeld om aan de werknemers vanaf 1 juli 2020 te betalen al wat tijdens een dienst van 24 uur minder wordt betaald dan waartoe art. 6.1 en hoofdstuk 4 van de cao verplichten.

2.4.1

Het hof heeft de vorderingen van de werknemers afgewezen.2 Daartoe heeft het hof, ter beantwoording van de vraag of de aan de werknemers opgelegde bereikbaarheidsdiensten moeten worden aangemerkt als arbeidstijd in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn, de volgende maatstaf vooropgesteld (voetnoten niet weergegeven):

Is een bereikbaarheidsdienst arbeidstijd?

6.3

Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU over wachtdiensten volgt dat een periode waarin de werknemer niet daadwerkelijk activiteiten verricht voor zijn werkgever niet per definitie rusttijd is in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn. In dat verband geldt voor wachtdiensten waarbij de werknemer niet verplicht is op zijn werkplek te blijven dat beoordeeld moet worden of door de opgelegde verplichtingen, gezien de objectieve en aanzienlijke impact daarvan, toch sprake is van arbeidstijd. Daarbij zijn van belang de gevolgen die alle aan de werknemer opgelegde verplichtingen samen hebben voor zijn mogelijkheden om de wachtdienst – voor zover hij niet wordt opgeroepen – vrij in te vullen en zich met zijn persoonlijke en sociale interesses bezig te houden. Bij de vraag of dit het geval is, is van belang hoeveel tijd de werknemer heeft om zijn werk te hervatten vanaf het moment dat de werkgever hierom verzoekt (de reactietijd), in voorkomend geval in combinatie met het gemiddeld aantal interventies dat hij tijdens de wachtdienst daadwerkelijk moet uitvoeren, hoe lang deze duren en de impact die dat voor de werknemer heeft om zijn tijd vrij in te vullen en in te plannen. Niet relevant is de afstand tussen de door de werknemer gekozen woon- of verblijfplaats en de plaats die hij binnen een bepaald tijdsbestek moet kunnen bereiken. Het komt daarbij aan op een totaalbeoordeling van alle omstandigheden van het geval.”

2.4.2

Vervolgens is het hof ingegaan op de volgende omstandigheden: (i) de mate waarin de werknemers binnen hun dienstverband (totaal aantal contracturen) bereikbaarheidsdiensten hebben (rov. 6.5.1); (ii) de beperkingen die de werknemers ervaren tijdens een bereikbaarheidsdienst (rov. 6.5.2); (iii) het zelfroostersysteem van UAZ (rov. 6.5.3); (iv) de gemiddelde frequentie van een inzet tijdens een bereikbaarheidsdienst (rov. 6.5.4); (v) de gemiddelde duur van een inzet tijdens een bereikbaarheidsdienst (rov. 6.5.5); (vi) de reactietijd waarbinnen de werknemers bij de ambulance moeten zijn en de uitruktijd (rov. 6.5.6); en (vii) de zogenoemde pieperdruk (rov. 6.5.7).

2.4.3

Ten aanzien van omstandigheid (i) heeft het hof overwogen dat, nu geen van de werknemers al zijn of haar contracturen op basis van een inroostering als chauffeur of verpleegkundige uitsluitend op (een van) de eilanden maakt, de mate waarin de werknemers bereikbaarheidsdiensten hebben waarbinnen zij beperkingen zouden kunnen ondervinden voor hun sociale leven, moet worden genuanceerd. (rov. 6.5.1)

2.4.4

Ten aanzien van de omstandigheden (ii) tot en met (vii) heeft het hof als volgt overwogen (voetnoot niet weergegeven):

“6.5.2 Een bereikbaarheidsdienst ziet steeds op de uren tussen 20.00 uur en 08.00 uur op de volgende dag. Tijdens zo’n dienst is het toegestaan om te slapen. Onbetwist is voorts dat genoemde uren nagenoeg geheel buiten de gebruikelijke winkeltijden vallen. Anders dan [de werknemers] aanvoeren, kan het niet kunnen doen van inkopen of boodschappen e.d. daarom niet als relevante beperking worden gezien. Zo’n dienst beperkt veeleer deelname aan sociale activiteiten in de avonduren, zoals het meedoen aan het verenigingsleven en het organiseren van en/of deelnemen aan festiviteiten (o.a. verjaardagen), waarbij onder elke omstandigheid een verbod op het gebruik van alcohol geldt. Verdere beperkingen zijn, zo hebben [de werknemers] onbetwist gesteld, dat een werknemer tijdens een bereikbaarheidsdienst in de nabijheid moet blijven van de piketfiets of piketauto om zo bij een oproep snel de standplaats of de met de collega afgesproken plaats van samenkomst te bereiken. Daardoor zijn (lange) strandwandelingen e.d. niet mogelijk, zo is buiten discussie, evenals het ondernemen van een activiteit met jonge kinderen waarbij geen andere verzorger aanwezig is, maar andere privé-activiteiten wel. De werknemers zijn niet verplicht tijdens een bereikbaarheidsdienst hun uniform te dragen, maar dragen deze doorgaans wel om bij een oproep voor een inzet – waarvoor wel een uniformplicht geldt – sneller te kunnen reageren. Gesteld noch gebleken is dat het dragen van een uniform op zichzelf (fysiek) belastend of beperkend is bij voorgenomen privé-activiteiten.

6.5.3

Binnen UAZ geldt voor de werknemers een zelfroostersysteem. De werknemers kunnen zelf hun diensten plannen en kunnen daarbij rekening houden met hun sociale activiteiten en verplichtingen. [De werknemers] hebben in dat verband niet weersproken dat de werknemers die op één van de eilanden wonen met voorrang boven de walwerknemers hun diensten mogen inroosteren. Onbetwist is dat UAZ die zelfroostering zo veel als mogelijk volgt, indien dat overeenstemt met de arbeidstijdenregels, en dat een door de werknemer gekozen inroostering alleen verandert als een roosterprobleem moet worden opgelost. Gesteld noch gebleken is dat een zelfroostering voor een bereikbaarheidsdienst met enige frequentie door UAZ is of wordt aangepast. Een bereikbaarheidsdienst kan – over een periode van 16 weken bezien – gemiddeld maximaal tweemaal per week worden ingeroosterd. [De werknemers] hebben daarmee een behoorlijke invloed op de mate waarin een bereikbaarheidsdienst hen eens dan wel tweemaal per week daadwerkelijk hindert bij het ondernemen van de door hen gewenste privé-activiteiten.

6.5.4

Wat betreft de gemiddelde frequentie van een inzet tijdens een bereikbaarheidsdienst geldt dat UAZ in hoger beroep gemotiveerd uiteen heeft gezet dat op Terschelling gemiddeld eenmaal per 8 dagen een A1-avondinzet (spoedinzet) en eenmaal per 4 dagen een nachtelijke A1-inzet plaatsvindt. Dit is niet door [de werknemers] betwist en de onderbouwing voor die gemiddelden kan worden gevonden in het door UAZ bij conclusie van antwoord overgelegde rittenoverzicht over de periode 2017-2019 en in het overgelegde rapport van Twynstra Gudde van 17 oktober 2019 over de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 oktober 2019 (ofwel over 282 dagen). Uitgaande van twee ambulances op Terschelling is daarmee sprake van een gemiddelde oproepintensiteit van 0,125 per nacht en 0,0625 per avond. Dit betekent dat een dienstdoend team van een chauffeur en verpleegkundige gemiddeld ééns per acht bereikbaarheidsdiensten ’s nachts wordt opgeroepen. Voor Vlieland is dit gemiddelde in genoemd rapport uitgerekend op 0,08 per nacht, ofwel een nachtelijke oproep eens per 12 of 13 bereikbaarheidsdiensten. Uitgaande van gemiddeld maximaal twee bereikbaarheidsdiensten per week betekent genoemd gemiddelde van het aantal oproepen per nacht dat een werknemer op Terschelling gemiddeld ééns per 4 (kalender)weken een nachtelijke oproep voor een inzet krijgt. Voor Vlieland kan dit gemiddelde voor een werknemer aan de hand van genoemde stukken berekend worden op eens per 6 (kalender)weken.

6.5.5

Met betrekking tot de gemiddelde duur van een inzet tijdens een bereikbaarheidsdienst blijkt uit de door [de werknemers] overgelegde RIVM-staat van tijdsintervallen in de ambulancezorg dat de gemiddelde afhandeltijd van een oproep (respons-, behandel- en vervoertijd) in Friesland bijna 43 minuten is. Uit het rittenoverzicht blijkt dat het overgrote deel van de oproepen (meer dan 80%) een inzetduur hebben van minder dan twee uren, uitgaande vanaf moment van vertrek van de standplaats tot het moment van terugkomst bij de standplaats, en dat een inzet langer dan drie uren zeer weinig voorkomt.

6.5.6

Aan ambulanceorganisaties zoals UAZ is landelijk een prestatie- of plannorm opgelegd die inhoudt dat in 92,4% van de A1-(spoed)ritten de ambulance binnen 15 minuten bij de patiënt gearriveerd moet zijn. Hoewel voldoende aannemelijk is dat dit een publiekrechtelijke norm is die aan UAZ als organisatie is opgelegd en dat UAZ deze norm niet als arbeidsverplichting aan haar werknemers heeft opgelegd, is deze norm in dit geval niet zonder betekenis. De werknemers worden immers wel geacht onmiddellijk bij een oproep voor een inzet te reageren, waarbij voor hen de regel geldt dat zij bij samenkomst van chauffeur én verpleegkundige in de ambulance moeten ‘plotten’ ofwel met een druk op een knop moeten registreren op welk moment zij met de ambulance naar de opgegeven locatie uitrukken. Voor de tijd tussen de oproep en dat plotten geldt een streeftijd van 2 minuten en daarna een uitruktijd van 13 minuten, dit alles om de voor UAZ geldende norm te kunnen halen. Onbetwist is dat van de werknemers ook steeds een toelichting wordt gevraagd als de genoemde streeftijden niet zijn gehaald. Dat maakt dat, ondanks het ontbreken van een (arbeidsrechtelijke) consequentie voor de werknemers ter zake, de druk van de reactietijd meeweegt bij de impact van de verplichtingen, zoals bedoeld onder 6.3.

6.5.7

Het onmiddellijk op een oproep moeten reageren met de daarbij zoveel als mogelijk te halen streeftijden, geeft volgens [de werknemers] een zodanige druk dat zij tijdens een bereikbaarheidsdienst geen privé-activiteiten willen en kunnen ondernemen. Zij hebben het dan niet over beperkingen bij gewone dagelijkse dingen in en om het huis zoals koken en eten met gezinsleden, thuis of in de nabijheid ervan de avond doorbrengen en slapen. Voor zover het gaat om te plannen sociale activiteiten buitenshuis geldt dat zij, zoals hiervoor is besproken, in relevante mate invloed hebben op het rooster en aldus, mede gelet op de frequentie van die diensten, beperkingen om daaraan deel te nemen in belangrijke mate kunnen voorkomen. Wel zeggen zij last te hebben van ‘pieperdruk’: de wetenschap dat zij tijdens een bereikbaarheidsdienst opgepiept kunnen worden. Het gaat hierbij, gezien de door hen daarop gegeven toelichting en gelet op wat hiervoor in 6.5.2 en 6.5.4 is overwogen, in wezen om een subjectieve beleving van de werknemers. Die beleving is daardoor als onvoldoende geobjectiveerd niet doorslaggevend bij de vraag of de impact van een bereikbaarheidsdienst zodanig aanzienlijk is op de invulling van vrije tijd dat gesproken moet worden van arbeidstijd. Dat het geluid van de pieper, waarmee een oproep wordt ontvangen, te luid is en in de nachtelijke uren ook familieleden wekt, zoals [de werknemers] betogen, is naar het oordeel van het hof geen relevante omstandigheid voor de vraag of de bereikbaarheidsdienst als arbeidstijd moet worden beschouwd.”

2.4.5

Vervolgens is het hof tot de volgende conclusie gekomen over de vraag of de bereikbaarheidsdiensten van de werknemers moeten worden aangemerkt als arbeidstijd:

“6.6 Het voorgaande komt er dus op neer dat een werknemer zich doorgaans moet inroosteren voor gemiddeld maximaal twee (avond- en nacht)bereikbaarheidsdiensten naar keuze per week, waarbij de werknemer dan in de nabijheid van de piketfiets of -auto moet blijven en geen alcohol mag drinken. De kans dat de werknemer tijdens zo’n dienst niet wordt opgeroepen voor een inzet is daarbij vele malen groter dan dat hij in de avond en/of nacht wel wordt opgeroepen. Als de werknemer wordt opgeroepen, moet hij onmiddellijk reageren, naar de plaats van samenkomst gaan en gekleed in uniform uitrukken, waarna de inzet doorgaans minder dan twee uren omvat. De in dat verband voor de werknemer geldende verplichtingen hebben naar het oordeel van het hof, een en ander in samenhang afwegende, in onvoldoende mate een objectieve en aanzienlijke impact op de mogelijkheden om zijn tijd tijdens het wachten op een eventuele oproep vrij in te vullen. Daarmee is een bereikbaarheidsdienst geen arbeidstijd in de zin van de arbeidstijdenwet- en regelgeving. Het hoger beroep van UAZ slaagt op dit punt.”

2.4.6

Het hof heeft tot slot overwogen dat het uitgangspunt dat een bereikbaarheidsdienst als zodanig geen arbeidstijd is, in de weg staat aan een verklaring voor recht in andere zin. Er is ook daarnaast geen reden om een beschikbaarheidsdienst arbeidsvoorwaardelijk gelijk te stellen aan een aanwezigheidsdienst. (rov. 6.7)

3 Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1.1

Onderdeel 1.1 van het middel klaagt dat het hof zich in het bestreden arrest ten onrechte heeft beperkt tot de situatie zoals die is na 1 juli 2020. Aldus heeft het hof verzuimd de zaak te onderzoeken en te beslissen op de volledige grondslag van hetgeen de werknemers aan hun vordering ten grondslag hebben gelegd (art. 24 Rv). De werknemers hebben immers aan de gevorderde verklaring voor recht ook de situatie voor 1 juli 2020 ten grondslag gelegd, aldus de klacht.

3.1.2

Deze klacht slaagt. De door de werknemers gevorderde verklaring voor recht heeft betrekking op zowel de situatie voor als de situatie na 1 juli 2020. Het hof heeft in rov. 3.7 vastgesteld dat die situaties van elkaar verschillen (zie hiervoor in 2.1 onder (vii) en (viii)). De kantonrechter heeft de verklaring voor recht toegewezen zonder temporele begrenzing. In hoger beroep lag het geschil in volle omvang voor (met uitzondering van een door de kantonrechter afgewezen vordering die in cassatie niet van belang is3). Het hof heeft de gevorderde verklaring voor recht afgewezen maar heeft deze vordering alleen beoordeeld voor de periode na 1 juli 2020. Het hof heeft niet geoordeeld over de situatie voor 1 juli 2020. Aldus heeft het hof art. 24 Rv miskend. De werknemers hebben ook belang bij een oordeel over die situatie nu zij reeds in eerste aanleg hebben laten weten zich te beraden op een eventuele loonvordering over die periode.4

3.2.1

Onderdeel 2.3.2 klaagt dat het oordeel van het hof onvoldoende is gemotiveerd omdat uit het bestreden arrest, in het bijzonder uit rov. 6.5.2 en rov. 6.6, niet blijkt wat de impact van de korte reactietijd is op de mogelijkheden van de werknemers om tijdens de bereikbaarheidsdiensten hun tijd vrij in te vullen. Het hof beoordeelt die impact voor het eerst in rov. 6.6 en zet aldaar het feit dat de werknemers onmiddellijk op een oproep moeten reageren, meteen af tegen het geringe aantal interventies (en de overige omstandigheden van het geval). Het hof had de impact van de korte reactietijd kenbaar afzonderlijk moeten beoordelen, nu de werknemers ook hebben gesteld (i) dat de korte reactietijd op zichzelf reeds de hier bedoelde impact heeft, en (ii) dat daarom voor de vraag of sprake is van arbeidstijd niet beslissend is hoeveel oproepen er gemiddeld zijn, aldus het onderdeel.

3.2.2

Art. 2, aanhef en onder 1, Arbeidstijdenrichtlijn bevat, voor zover van belang, de volgende definities:

“Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. arbeidstijd: de tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent, overeenkomstig de nationale wetten en/of gebruiken;

2. rusttijd: de tijd die geen arbeidstijd is;

(…).”

3.2.3

Het HvJEU heeft uitleg gegeven aan de begrippen ‘arbeidstijd’ en ‘rusttijd’ in de Arbeidstijdenrichtlijn. In dat kader heeft het HvJEU ook overwogen dat art. 2, aanhef en onder 1, Arbeidstijdenrichtlijn moet worden uitgelegd in het licht van art. 31 lid 2 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Bijgevolg mogen de bepalingen van de Arbeidstijdenrichtlijn met name niet restrictief worden uitgelegd ten koste van de rechten die de werknemer aan deze richtlijn ontleent.5

Uit de rechtspraak van het HvJEU blijkt dat een periode waarin de werknemer niet daadwerkelijk activiteiten uitoefent voor zijn werkgever, niet noodzakelijk rusttijd vormt. Onder omstandigheden kan ook een periode waarin de werknemer niet verplicht is om op zijn werkplek te blijven, maar waarin hij wel permanent bereikbaar moet zijn voor zijn werkgever (hierna: een wachtdienst met permanente bereikbaarheid), als arbeidstijd worden aangemerkt. Dat is het geval wanneer uit een totaalbeoordeling van alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verplichtingen die de werknemer worden opgelegd, van dien aard zijn dat zij een objectieve en aanzienlijke impact hebben op zijn mogelijkheden om tijdens die wachtdienst de tijd waarin geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, vrij in te vullen en aan zijn eigen interesses te besteden, aldus het HvJEU in zijn arrest in de zaak Radiotelevizija Slovenija.6

3.2.4

In het hiervoor in 3.2.3 genoemde arrest heeft het HvJEU ook handvatten gegeven voor de beoordeling of de verplichtingen die de werknemer krijgt opgelegd van dien aard zijn dat zijn wachtdienst met permanente bereikbaarheid als arbeidstijd moet worden aangemerkt. Daarbij moet, aldus het HvJEU, in het bijzonder rekening worden gehouden met 1) de tijd waarover de werknemer tijdens de wachtdienst beschikt om zijn beroepsactiviteiten te hervatten vanaf het moment dat de werkgever hierom verzoekt (hierna: de reactietijd), en, in voorkomend geval, 2) het gemiddeld aantal interventies dat de werknemer tijdens de wachtdienst daadwerkelijk moet uitvoeren (hierna: het gemiddeld aantal interventies).7 Het HvJEU heeft vervolgens overwogen:

“47 Zo moeten de nationale rechterlijke instanties ten eerste, zoals de advocaat-generaal in wezen heeft opgemerkt in de punten 98 tot en met 100 van zijn conclusie, kijken naar de gevolgen die het korte tijdsbestek waarbinnen de werknemer bij een noodzakelijke interventie zijn werk moet hervatten – en waarvoor hij zich in de regel terug naar zijn werkplek moet begeven – heeft voor zijn mogelijkheden om zijn tijd vrij in te vullen.

48 In dit verband moet worden onderstreept dat een wachtdienst waarbij een werknemer, gezien het redelijke tijdsbestek dat hij krijgt om zijn beroepsactiviteiten te hervatten, zijn persoonlijke bezigheden en sociale activiteiten kan inplannen, a priori geen „arbeidstijd” in de zin van richtlijn 2003/88 vormt. Omgekeerd moet een wachtdienst waarbij de werknemer slechts enkele minuten heeft om zijn werk te hervatten, in principe integraal worden beschouwd als „arbeidstijd” in de zin van deze richtlijn, aangezien hij dan in de praktijk sterk wordt ontmoedigd om enige ontspanning – ook al duurt die niet lang – in te plannen.

49 Dit neemt niet weg dat de impact van die reactietijd in concreto moet worden beoordeeld, in voorkomend geval rekening houdend met andere verplichtingen die de werknemer krijgt opgelegd of de faciliteiten die hem worden geboden bij de wachtdienst.

(…)

51 Ten tweede dienen de nationale rechterlijke instanties rekening te houden met het gemiddeld aantal prestaties dat de werknemer normaal gezien daadwerkelijk per wachtdienst verricht – voor zover dit aantal objectief kan worden ingeschat – in combinatie met het tijdsbestek waarover hij beschikt om zijn beroepsactiviteit te hervatten.

52 Wanneer een werknemer tijdens een wachtdienst gemiddeld meermaals wordt opgebeld voor een interventie, heeft hij gedurende zijn perioden van inactiviteit immers minder ruimte om zijn tijd vrij in te vullen, aangezien die perioden vaak worden onderbroken. Dit geldt des te meer wanneer die interventies doorgaans vrij lang duren.

53 Hieruit volgt dat wanneer de werknemer tijdens zijn wachtdienstperioden door elkaar genomen vaak prestaties dient te leveren en die prestaties doorgaans niet van korte duur zijn, die perioden in principe integraal „arbeidstijd” vormen in de zin van richtlijn 2003/88.

54 De omstandigheid dat de werknemer tijdens zijn wachtdienstperioden door elkaar genomen zelden moet interveniëren, kan echter niet tot gevolg hebben dat die perioden als „rusttijd” worden beschouwd in de zin van artikel 2, punt 2, van richtlijn 2003/88, wanneer het tijdsbestek waarbinnen hij zijn beroepsactiviteiten moet hervatten een zodanige impact heeft dat hij objectief en aanzienlijk wordt beperkt in zijn mogelijkheden om tijdens die perioden de tijd waarin geen beroepswerkzaamheden van hem worden verlangd, vrij in te vullen.”8

3.2.5

Uit deze rechtspraak blijkt dat indien de reactietijd  rekening houdend met andere verplichtingen die de werknemer krijgt opgelegd of met faciliteiten die hem worden geboden bij de wachtdienst  in het concrete geval een zodanige impact heeft dat de werknemer objectief en aanzienlijk wordt beperkt in zijn mogelijkheden om tijdens zijn wachtdienstperioden zijn tijd vrij in te vullen, die perioden in principe integraal als arbeidstijd moeten worden beschouwd. Een laag gemiddeld aantal interventies kan daaraan dan niet afdoen, zelfs niet als de werknemer zelden moet interveniëren.

3.2.6

Het hof heeft  in cassatie onbestreden  tot uitgangspunt genomen (i) dat de werknemers bij een oproep geacht worden onmiddellijk te reageren, waarbij voor hen de regel geldt dat zij bij samenkomst van chauffeur en verpleegkundige in de ambulance moeten ‘plotten’, oftewel met een druk op een knop moeten registreren op welk moment zij met de ambulance naar de opgegeven locatie uitrukken, en (ii) dat voor de tijd tussen de oproep en dat plotten een streeftijd van twee minuten geldt, waarbij geldt dat de werknemers steeds een toelichting moeten geven als deze tijd niet is gehaald (rov. 6.5.6). Het hof heeft echter niet kenbaar beoordeeld welke impact deze zeer korte reactietijd9 als zodanig heeft op de mogelijkheden van de werknemers om tijdens hun bereikbaarheidsdiensten hun tijd vrij in te vullen. Uit de hiervoor in 3.2.4 bedoelde rechtspraak van het HvJEU volgt dat het hof dit wel had moeten doen en dat het hof de stellingen van de werknemers over de impact die de zeer korte reactietijd heeft op hun mogelijkheden om tijdens bereikbaarheidsdiensten hun tijd vrij in te vullen, niet – zoals het klaarblijkelijk in rov. 6.5.4 en rov. 6.6 heeft gedaan – kon verwerpen op de grond dat de frequentie van de oproepen laag is. Onderdeel 2.3.2 klaagt hierover terecht.

3.3.1

Onderdeel 3.1 is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 6.5.2) dat gesteld noch gebleken is dat het dragen van een uniform op zichzelf (fysiek) belastend of beperkend is bij voorgenomen privé-activiteiten. Het onderdeel klaagt dat het hof aldus ongemotiveerd is voorbijgegaan aan de stellingen van de werknemers over de beperkingen die zij ondervinden door het dragen van een uniform. Uit die stellingen blijkt dat er meer beperkingen zijn dan het hof aanneemt, ook bij gewone dagelijkse dingen in en om het huis, aldus de klacht.

3.3.2

Deze klacht slaagt. De werknemers hebben onder meer aangevoerd dat zij tijdens bereikbaarheidsdiensten het uniform dragen waarin zij spoedeisende hulp verlenen, omdat zij na een oproep, gelet op de korte reactietijd, geen tijd hebben om eerst te douchen of zich te verkleden. De omstandigheid dat het uniform schoon, geur- en virusvrij moet zijn, brengt volgens de werknemers beperkingen mee, zoals bij eten bereiden of consumeren, sporten en tuinieren. Het hof heeft in rov. 6.5.2 overwogen dat het dragen van een uniform tijdens een inzet verplicht is en dat de werknemers hun uniform tijdens bereikbaarheidsdiensten, hoewel dit niet verplicht is, doorgaans dragen om sneller op een oproep te kunnen reageren en dat gesteld noch gebleken is dat het dragen van een uniform op zichzelf (fysiek) belastend of beperkend is bij voorgenomen privé-activiteiten. Daarmee heeft het hof niet gerespondeerd op de hiervoor genoemde stellingen van de werknemers.

3.4.1

Onderdeel 4.2 keert zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 6.5.7) dat de door de werknemers ervaren ‘pieperdruk’, de wetenschap dat zij tijdens een bereikbaarheidsdienst kunnen worden opgepiept, in wezen een subjectieve beleving van de werknemers is, hetgeen als onvoldoende geobjectiveerd niet doorslaggevend is bij de vraag of de impact van een bereikbaarheidsdienst zodanig aanzienlijk is op de invulling van de vrije tijd dat gesproken moet worden van arbeidstijd. Volgens het onderdeel blijkt uit de rechtspraak van het HvJEU dat pieperdruk objectief tot gevolg kan hebben dat de werknemer verdergaand wordt beperkt in het vrijelijk beheren van zijn tijd. Het onderdeel klaagt onder meer dat, in het licht van deze rechtspraak, het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het geen of weinig gewicht toekent aan de door de werknemers ervaren pieperdruk.

3.4.2

Deze klacht slaagt. Uit de rechtspraak van het HvJEU blijkt dat de onvoorspelbaarheid van de oproepen een bijkomend beperkend effect kan hebben op de mogelijkheid waarover de werknemer beschikt om zijn tijd vrijelijk te beheren, omdat de uit die onvoorspelbaarheid voortvloeiende onzekerheid tot gevolg kan hebben dat de werknemer in een permanente staat van paraatheid verkeert.10 Tegen deze achtergrond is het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom het feit dat de werknemers ieder moment kunnen worden opgeroepen, in combinatie met de zeer korte reactietijd, niet kan meebrengen dat zij in een permanente staat van paraatheid verkeren en dat dit een bijkomend beperkend effect kan hebben op de mogelijkheden waarover zij beschikken om hun tijd tijdens bereikbaarheidsdiensten vrijelijk te beheren.

3.5

De overige klachten van het middel kunnen onbehandeld blijven.

4 Beoordeling van het middel in het voorwaardelijke incidentele beroep

5 Beslissing