Parket bij de Hoge Raad, 20-04-2004, AN9379, 00810/02
Parket bij de Hoge Raad, 20-04-2004, AN9379, 00810/02
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 april 2004
- Datum publicatie
- 20 april 2004
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2004:AN9379
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AN9379
- Zaaknummer
- 00810/02
Inhoudsindicatie
1. Bewijsbestemming ex art. 225 Sr van prospectussen/brochures. 2. Bewezenverklaring van oplichting van meer dan 550 personen toereikend gemotiveerd mede in het licht van het verweer in feitelijke aanleg.
Ad 1. Zonder nadere motivering kunnen prospectussen/brochures, waarin in strijd met de waarheid is vermeld dat de activiteiten van vereniging X worden gecontroleerd door de stichting Y met een onafhankelijk bestuur, niet worden aangemerkt als een geschrift, waaraan voor het bewijs van de daarin gestelde onafhankelijkheid van en controle door de stichting in het maatschappelijk verkeer een zodanige betekenis pleegt te worden toegekend, dat sprake is van een geschrift met bewijsbestemming ex art. 225 Sr. Ad 2. Het hof acht oplichting van meer dan 550 personen die met verdachte hebben gecontracteerd bewezen en werkt dit in de bewijsmiddelen ten aanzien van vier contractanten uitvoerig uit en wat de overige contractanten betreft minder uitvoerig. HR acht bewezenverklaring toereikend gemotiveerd en neemt daarbij mede in aanmerking dat het in feitelijke aanleg gevoerde verweer zich heeft toegespitst op de stelling dat van oplichting in het geheel geen sprake was omdat de contracten niet vals waren en de kopers geen onware informatie hebben ontvangen – welke stelling door de bewijsmiddelen wordt weerlegd – en het verweer niet inhield dat de overige contractanten niet op dezelfde wijze als de contractanten van wie de oplichting in de bewijsmiddelen uitvoerig is uitgewerkt op het informatiemateriaal zijn afgegaan en op basis daarvan de contracten hebben gesloten en hebben betaald.
Conclusie
Nr. 00810/02
Mr Fokkens
Parket: 3 februari 2004
Aanvullende Conclusie inzake:
[verdachte]
1. In verband met omissies wordt in de samenhangende zaken met de nrs. 00807/02 en 00808/02 vandaag aanvullend geconcludeerd. Net als in de samenhangende zaken zal ik ook in onderhavige zaak de overige - nog niet in mijn conclusie van 2 december 2003 besproken - middelen bespreken.
2. De eerste drie middelen hebben betrekking op de schriftelijke aantekeningen van de verdachte die hij ter gelegenheid van zijn laatste woord ter terechtzitting in hoger beroep stelt te hebben overgelegd.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt omtrent het laatste woord van de verdachte het volgende in:
"Aan verdachte en de raadsman wordt het recht gelaten het laatst het woord te voeren. De verdachte voert onder meer aan, zakelijk weergegeven:
Ik wil beginnen met de volgende opmerkingen. Op de optiebeurs is niet verloren, maar daar is een winst behaald van 84% (Ik verwijs naar doc. 83).
De uitgelote participaties zijn uitbetaald.
Ecobel is niet op de bonnefooi begonnen in Suriname. Ik verwijs naar het bijgesloten jaarverslag van United Dutch Group N.V. en de rapportage van de universiteit van Wageningen die ten grondslag hebben gelegen aan de werkwijze zoals die door Ecobel is gehanteerd. Gelet op de geschatte overwaarde was de door Ecobel opgezette financiële constructie mogelijk. Voor het verloop van de investeringen verwijs ik verder naar de bijgevoegde stukken. Ik blijf erbij dat hetgeen ik heb gedaan gerechtvaardigd was, zowel tegenover de investeerders als mijn financiële positie (Ik verwijs naar D 98). Vele afnemers hebben mij gesmeekt om het hout alsnog te laten kappen zodat de investeerders toch nog hun geld kunnen krijgen. Het is aan het openbaar ministerie te wijten dat dit project is mislukt, Ecobel had zonder meer gecontinueerd moeten worden.
Voor het overige voert verdachte het laatste woord overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde schriftelijke aantekeningen. De griffier heeft deze aantekeningen gehecht aan dit proces-verbaal."
4. Aan het naar de Hoge Raad verzonden proces-verbaal van 5 juli 2001 waren geen stukken gehecht. Bij de cassatieschriftuur zijn stukken door de raadsman van de verdachte gevoegd, waarvan wordt gesteld dat deze door de verdachte bij gelegenheid van zijn laatste woord aan het Hof zijn overgelegd. Naar aanleiding daarvan is het Hof verzocht het proces-verbaal met bijlagen toe te zenden. Bij brief van 11 juli 2003 is het proces-verbaal met bijlagen ontvangen. De door het Hof aan het proces-verbaal gehechte stukken stemmen niet geheel overeen met de stukken die door de raadsman bij de schriftuur zijn gevoegd. De raadsman van verdachte heeft zich na ontvangst van het proces-verbaal met de bijlagen op het standpunt gesteld dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad, nu niet alle overgelegde stukken door het Hof in zijn beoordeling zouden zijn betrokken.
5. De bij de schriftuur overgelegde stukken houden in:
(i) een prospectus (twee maal bijgevoegd),
(ii) een geschrift, getiteld "Verplichtingen uit verkoop van economisch eigendom door Ecobel",
(iii) een financiële calculatie bij exploitatie in concessies in Surinam Timber,
(iv) G014.1 bijlage 2.3 uit het dossier,
(v) een bijlage Activa inzake de rechten Surinam Timber,
(vi) een bladzijde berekening US$ winst,
(vii) een gedeelte uit het rapport van FSS Forestry Support Services BV,
(viii) een brief van de Stichting [B] aan [medeverdachte],
(ix) AH033 bijlage 3.15 uit het dossier,
(x) een e-mailbericht aan [medeverdachte] van [betrokkene 5],
(xi) een jaarverslag van United Dutch Group NV.
Voorts bevindt zich ook het gehele rapport van FSS Forestry Support Services BV bij de stukken, maar daarvan kan worden aangenomen worden dat dit niet door de verdachte is overgelegd ter gelegenheid van zijn laatste woord, omdat zich bij de stukken tevens een notitie bevindt, die onder meer inhoudt:
"Dit is het gehele rapport betreffende het W.W.F. De belangrijkste pagina's (15-16-20) heeft U reeds eerder ontvangen. En zijn aan het hof overhandigd."
6. De onder (ii), (iii), (iv), (v), (vi), (ix) en (xi) genoemde stukken bevinden zich tevens als bijlage bij het proces-verbaal zoals dat nadien is toegezonden aan de Hoge Raad of bevonden zich reeds in het dossier. Volgens de bijlage van het proces-verbaal van het Hof zijn door de verdachte ook nog de volgende stukken overgelegd:
(a) een drie bladzijden tellende brief van 16 november 1998 van [betrokkene 8], Green Forest Enterprise, aan de directie van Ecobel;
(b) een "personal record" van [betrokkene 8];
(c) een "purchase order" van ene Randy Whitlow aan Ginco Hardwood Company LLC.
7. De eerste vraag is of vaststaat dat de in cassatie aan de schriftuur gehechte stukken inderdaad aan het Hof zijn overgelegd. Als uit wordt gegaan van de stukken die het Hof naar aanleiding van mijn brief over het eerste middel heeft opgestuurd, moet worden aangenomen dat niet alle thans aan de cassatieschriftuur aangehechte stukken zijn overgelegd. Daarbij valt het op dat het Hof ook een aantal stukken heeft ontvangen die niet aan de cassatieschriftuur aangehecht zijn. Daardoor ontstaat twijfel of verdachte met voldoende zekerheid weet wat hij destijds aan het Hof heeft overgelegd. Het was een heel pak papier en een index ontbrak. In deze omstandigheden meen ik dat er onvoldoende reden is om te twijfelen aan de volledigheid van de opgave van het Hof. Dat betekent dat het eerste en tweede middel feitelijke grondslag missen.
8. Het derde middel bevat de klacht dat het Hof in de bewijsmotivering ten onrechte niet is ingegaan op een aantal op basis van de overgelegde stukken door verdachte gevoerde verweren die het tenlastegelegde bestreden.
9. Ook dit middel kan niet slagen omdat deze verweren niets bevatten dat niet zijn weerlegging vindt in de gemotiveerde bewezenverklaring. Ik geef twee voorbeelden: tegenover verdachtes bewering dat de uitgelote participaties zijn betaald staat de tot het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 6] dat er van uitloting geen sprake kon zijn omdat er geen percelen waren. De omstandigheid dat Ecobel niet op de bonnefooi zou zijn begonnen, doet niets af aan hetgeen aan valsheid in geschrift en oplichtingmiddelen bewezen is verklaard.
10. Het zesde middel bevat de klacht dat het Hof tot een innerlijk tegenstrijdige bewezenverklaring is gekomen voor wat betreft de feiten 1 en 2 van de tenlastelegging.
11. Als ik de steller van het middel goed begrijp stelt hij zich op het standpunt dat de vrijspraak van de in feit 2 tenlastegelegde zinsnede "dat een rendement van 11,6% per jaar is gegarandeerd" zich niet verhoudt met de veroordeling voor feit 1. Immers, uit die vrijspraak volgt dat de Stichting Ecobel en/of de Vereniging Ecobel wel bevoegd was de betreffende rechten over te dragen, zodat de gesloten overeenkomsten niet als vals zijn aan te merken.
12. Die conclusie kan uit de vrijspraak niet volgen. Uit de omstandigheid dat het Hof voor wat betreft feit 2 "oplichting" heeft vrijgesproken van de zinsnede "dat een rendement van 11,6% per jaar is gegarandeerd" kan slechts worden afgeleid dat het Hof niet bewezen heeft geoordeeld dat de "kopers" door deze toezegging bewogen zijn om de in de bewezenverklaring genoemde investeringen te doen. Van enige tegenstrijdigheid met de bewezenverklaring onder 1 is dan ook geen sprake.
13. Het middel is ongegrond.
14. Het zevende middel bewandelt hetzelfde spoor als het zesde middel. Omdat het Hof heeft vrijgesproken van de frase "de winstprognose circa 30% per jaar zou zijn", is er sprake van innerlijke tegenstrijdigheid met het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het Hof had het rapport van 9 januari 1998, waarin voormelde frase voorkwam, niet als vals mogen betitelen.
15. Deze klacht faalt om dezelfde reden als het vorige middel. Vrijspraak van dit deel betekent niet dat volgens het Hof de winstprognose wel 30% per jaar is.
16. Het negende middel klaagt dat het Hof op onjuiste gronden is gekomen tot de bewezenverklaring van feit 1, meer in het bijzonder van het feit dat de Vereniging Ecobel en/of de Stichting Ecobel ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten niet bevoegd waren die rechten over te dragen.
17. Ten onrechte ziet de steller van het middel er aan voorbij dat het Hof heeft vastgesteld, gelet op de door het Hof als bewijsmiddel 2 gebezigde verklaring van [betrokkene 6], dat noch de Vereniging Ecobel, noch de Stichting Ecobel bevoegd waren tot overdracht van het exploitatierecht. Ecobel kon deze rechten immers eerst overdragen indien aan twee voorwaarden was voldaan te weten a) het te verkopen gebied moest zijn afgebakend en b) de koopsom moest betaald zijn. Aan beide voorwaarden was volgens de gebezigde bewijsmiddelen niet voldaan. Ik verwijs daarvoor naar bewijsmiddel 2, waarin [betrokkene 6] verklaart dat er geen percelen waren en bewijsmiddel 3(1) dat als verklaring van [betrokkene 1] onder meer inhoudt dat hem uit zijn contacten met [betrokkene 6] duidelijk werd dat er geen exploitatierechten aan Ecobel waren overgedragen, omdat de ter zake dienende koopsom niet betaald was.
18. Voorzover het middel teruggrijpt op het oordeel van de Rechtbank en klaagt dat het Hof op grond van de (gemotiveerde) partiële vrijspraken van de Rechtbank gehouden was nader te motiveren waarom door het Hof van het oordeel van de Rechtbank op dit punt werd afgeweken, wordt een eis gesteld die de wet niet kent. Het oordeel van het Hof dat noch de Vereniging Ecobel, noch de Stichting Ecobel bevoegd was tot de overdracht van rechten is, in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, niet onbegrijpelijk.
19. Het middel faalt.
20. Het tiende middel klaagt dat de door het Hof als bewijsmiddel 2 gebezigde verklaring van [betrokkene 6] strijdig is met de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, alsmede blijk geeft van een onbegrijpelijke selectie van het voorhanden zijnde bewijs.
21. Ook dit middel is niet gegrond. Het Hof heeft de verklaring van [betrokkene 6] aldus kunnen verstaan dat deze hier te kennen heeft gegeven dat Ecobel geen bevoegdheid had om het exploitatierecht aan derden over te dragen zolang het aan Ecobel te verkopen gebied niet was afgebakend en Ecobel de koopprijs niet had voldaan. Van enige tegenstrijdigheid met de verklaring van de getuige ter terechtzitting in hoger beroep of de overige bewijsmiddelen is geen sprake.
22. Het elfde middel bevat de klacht dat het Hof op ontoereikende gronden heeft aangenomen dat er ten aanzien van feit 2 sprake was van oplichting.
23. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de Vereniging Ecobel en de Stichting Ecobel bij kopers een valse voorstelling van zaken hebben gewekt door onjuiste mededelingen verwoord in de brochures. Dat Ecobel wel een begin heeft gemaakt met de exploitatie van de houtopstanden, zoals wordt betoogd, en dus, volgens de steller van het middel, wèl een op verantwoorde bosbouw georiënteerde beleggingsinstelling is, doet, zo deze stellingen op waarheid berusten, hier niet aan af. De door de Stichting en de Vereniging begane handelingen die oplichting opleveren zoals onder 2 is bewezen verklaard, kunnen immers niet worden "gecompenseerd" door activiteiten die wellicht wel kunnen worden beschouwd als handelingen van een op verantwoorde bosbouw georiënteerde beleggingsinstelling.
24. Het middel is ongegrond.
25. Het veertiende middel bevat de klacht, dat art. 365a Sv jo art. 415 Sv en naar ik begrijp art. 327a Sv jo art. 415 Sv aangaande de aanvulling van het verkort vonnis en het verkort proces-verbaal zijn geschonden, doordat deze aanvullingen eerst op 8 maart 2002, acht maanden na het wijzen van het arrest, zijn opgemaakt.
26. Terecht wordt in de toelichting opgemerkt dat het Wetboek van Strafvordering geen sanctie stelt op overschrijding van de termijn van vier maanden als genoemd in art. 365a lid 3 Sv voor wat betreft de aanvulling van het verkort vonnis en, gelet op art. 327a lid 3 Sv het verkort proces-verbaal. Een overschrijding van die termijn met vier maanden maakt dit niet anders (vgl. HR 24 maart 1998, NJ 1998, 557).
27. Het middel faalt.
28. De in deze aanvullende conclusie besproken middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
29. Het dertiende middel gegrond achtend handhaaf ik mijn conclusie dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
1 Bij het voorbereiden van mijn aanvankelijke conclusie van 2 december 2003 in deze zaak heb ik dit over het hoofd gezien, vandaar dat daarin op p. 2 ten onrechte staat dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat er geen koopprijswas betaald aan [A].
Nr. 00810/02
Mr Fokkens
Zitting: 2 december 2003
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarde zoals in het arrest omschreven wegens - kort gezegd - het feitelijk leiding geven aan het plegen van diverse valsheidsdelicten en oplichting door een rechtspersoon en als bestuuder deelnemen aan een criminele organisatie. Tevens heeft het Hof de vorderingen van verschillende benadeelde partijen toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de overige benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard.
2. Tegen deze uitspraak heeft verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, veertien middelen van cassatie voorgesteld. Hij heeft de middelen nog aangevuld in een op 8 juli van dit jaar ter griffie ontvangen schriftuur met een "Toelichting op enkele middelen", maar nieuwe klachten die in die Toelichting zijn verwoord komen niet voor behandeling in aanmerking, omdat ze te laat zijn ingediend (vgl. HR 23 oktober 2001, NJ 2002, 77 m.nt. JR). Tenslotte merk ik op dat deze zaak samenhangt met de zaken met de nrs. 00807/02, 00808/02 en 00809/02, waarin ik heden eveneens concludeer.
4. In deze zaak gaat het om het volgende. In de jaren 1996-1998 hebben de Vereniging Ecobel en de Stichting Ecobel aan belangstellenden de economische eigendom van in Suriname gelegen houtopstanden en/of het exploitatierecht van die economische eigendom verkocht. Nadat de verdenking was gerezen dat het hier slechts om een papieren werkelijkheid ging, werd een onderzoek ingesteld naar deze verkopen. Dit heeft geresulteerd in een strafvervolging van de onder de naam Ecobel opererende instellingen en van degenen die aan die instellingen leiding gaven. Aan de rechtspersonen werd verweten dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en oplichting, aan de leidinggevenden dat zij aan de door deze rechtspersonen begane feiten leiding hebben gegeven en dat zij als bestuurder hebben deelgenomen aan een organisatie die het plegen van voornoemde misdrijven als oogmerk had. Meer dan 500 personen hebben zich gevoegd als benadeelde partij. Van de meeste benadeelde partijen is de vordering voor zover deze betrekking had op het als koopsom betaalde geld toegewezen. Volgens de bewezenverklaring zijn de contracten met al deze personen valselijk opgemaakt en zijn al deze personen door oplichtingsmiddelen bewogen om de betreffende bedragen te betalen voor (het exploitatierecht van) de economische eigendom van houtopstanden.
5. In het dertiende middel wordt de bewezenverklaring op dit punt bestreden en mijns inziens terecht. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat de betreffende personen tot betaling van de achter hun namen vermelde geldsommen zijn bewogen door de genoemde oplichtingsmiddelen, terwijl evenmin ergens uit kan worden afgeleid dat zij een contract met de Vereniging Ecobel en/of de Stichting Ecobel hebben gesloten. De verdachte ontkent het feit. In de bewijsvoering wordt vastgesteld dat er 557 overeenkomsten tussen Ecobel en investeerders zijn aangetroffen bij huiszoekingen en dat de Vereniging Ecobel en/of Stichting Ecobel niet gerechtigd waren de economische eigendom en het exploitatierecht van de economische eigendom over te dragen, zolang het te verkopen gebied niet was afgebakend en er voor het gebied geen koopprijs was betaald aan [A]. Uit de bewijsmiddelen kan volgen dat er geen percelen waren afgebakend. Dat er niet betaald was aan [A] voor de verkochte percelen, blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Verder kan uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen dat een viertal personen contracten hebben gesloten met Ecobel en dat er een aantal onjuistheden heeft gestaan in prospectussen en rapporten, die in de bewezenverklaring worden genoemd. Ten aanzien van die vier personen is er - ik zie hierbij af van de andere bewijsklachten, die in de schriftuur zijn verwoord - een duidelijke bewijsconstructie. Die bewijsconstructie is vervolgens uitgebreid tot de meer dan 550 in de bewezenverklaring genoemde personen door een tweetal lijsten van benadeelden onder de bewijsmiddelen op te nemen. Daarmee is echter nog niet bewezen dat ook met hen contracten zijn gesloten. Er wordt in de bewijsvoering op geen enkele wijze vastgesteld dat de bij de huiszoeking gevonden contracten met de genoemde personen zijn gesloten en evenmin blijkt daaruit dat deze personen door de in de bewezenverklaring opgesomde oplichtingsmiddelen zijn bewogen om contracten met Ecobel te sluiten en het op grond daarvan verschuldigde bedrag aan Ecobel te betalen. Nu ten aanzien van alle genoemde personen bewezen is verklaard dat de met hen gesloten contracten vals waren en dat zij door een onjuiste voorstelling van zaken zijn bewogen tot het sluiten van die contracten is de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 onvoldoende gemotiveerd. Gelet op de samenhang tussen deze feiten en het onder 3 bewezenverklaarde feit dient dit tot vernietiging van de bestreden uitspraak te leiden.
6. Deze klacht over de bewijsvoering gegrond achtend zie ik er voorshands vanaf de overige middelen die betrekking hebben op de bewijsvoering en de procesgang te bespreken. Indien de Hoge Raad alsnog een bespreking wenst zal ik graag binnen korte tijd aanvullend concluderen. Thans wil ik volstaan met een korte bespreking van de middelen die kwesties betreffen die ook bij behandeling van de zaak na verwijzing een rol kunnen spelen.
7. Het vierde middel klaagt dat het Hof het verweer dat de gerechtelijke vooronderzoeken onrechtmatig zijn geweest omdat er onvoldoende redelijke verdenking bestond, ten onrechte heeft verworpen.
8. Het in het middel bedoelde verweer heeft het Hof als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat verdachte en haar medeverdachten behoren te worden vrijgesproken van het telastegelegde. Daartoe is aangevoerd, zakelijk weergegeven:
- dat de gerechtelijke vooronderzoeken in Ecobel c.s. onrechtmatig zijn geweest omdat er ten tijde van de openingen van de gerechtelijke vooronderzoeken onvoldoende verdenking bestond terzake valsheid in geschrift;
- dat daaruit volgt dat ook alle uitbreidingen van de gerechtelijke vooronderzoeken onrechtmatig zijn geweest en
- dat de binnen de gerechtelijke vooronderzoeken verkregen onderzoeksresultaten uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onderzoek tegen verdachte en zijn medeverdachten is aangevangen naar aanleiding van een brief van de Nederlandse Bank van 17 oktober 1996, later gevolgd door een brief van de Stichting Toezicht Effectenverkeer van 30 oktober 1997. In deze brieven, gericht aan de Economische controledienst werd verzocht een onderzoek in te stellen naar mogelijke overtredingen van de Wet toezicht beleggingsinstellingen respectievelijk de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Ten tijde van de opening der gerechtelijke vooronderzoeken was uit dit onderzoek gebleken:
- dat de Ecobelinstellingen met beleggers overeenkomsten sloten, mede inhoudende de overdracht van houtopstanden in het Kabo-gebied te Suriname in (economische) eigendom danwel het exploitatierecht hiervan;
- dat de Ecobelinstellingen de door investeerders overgemaakte gelden niet investeerden in bosbouwprojecten, maar gebruikten op de optiebeurs te Amsterdam;
- dat er geen aanwijzingen waren voor geldstromen naar Suriname.
Omdat op voorhand niet aannemelijk is dat de Ecobelinstellingen de rechten welke zij pretendeerden de beleggers over te dragen, zelf verwerven konden zonder de daarvoor betaalde bedragen of andere geldmiddelen daarvoor aan te wenden, leverden voormelde feiten en omstandigheden een voldoende redelijke verdenking op dat ten aanzien van de gesloten overeenkomsten, voorzover deze inhielden dat die rechten aan de beleggers werden overgedragen, valsheid in geschrift werd gepleegd. Het hof verwerpt daarom het verweer."
9. Het oordeel van het Hof dat op voorhand niet aannemelijk is dat de Ecobelinstellingen de rechten welke zij pretendeerden de beleggers over te dragen, zelf verwerven konden zonder de daarvoor betaalde bedragen of andere geldmiddelen daarvoor aan te wenden, is niet onbegrijpelijk. Evenmin is onbegrijpelijk dat het Hof van oordeel is dat deze omstandigheid beschouwd in samenhang met het gegeven dat er door de Ecobelinstellingen met de ingelegde gelden op grote schaal werd gespeculeerd, een redelijk vermoeden oplevert dat er sprake was van valsheid in geschrifte ten aanzien van de met beleggers gesloten overeenkomsten. Voor zover in het middel wordt aangevoerd dat het exploitatierecht van houtopstanden niet in de vordering gerechtelijk vooronderzoek voorkomt, merk ik op dat het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verdenking dat er ten aanzien van de overdracht van de economische eigendom van houtopstanden sprake was van valsheid in geschrifte mede kon worden gebaseerd op de omstandigheid dat er ook dergelijke vermoedens bestonden ten aanzien van het overdragen van het exploitatierecht.
10. Het middel faalt.
11. Het vijfde middel klaagt dat het Hof ten onrechte onder feit 1 bewezen heeft verklaard het delict van artikel 225 lid 1 en lid 2 Sr, waardoor verdachte tweemaal voor hetzelfde feit is veroordeeld.
12. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"de Vereniging Europees Beleggersconsortium (ook wel genaamd Vereniging Ecobel) en/of de Stichting Ecobel op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1996 tot en met 1 oktober 1998 te Zwolle en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen
1. een groot aantal contracten (o.m.) gesloten met de personen zoals vermeld op de aan de dagvaarding gehechte lijst 1 en lijst 2 en
2. een aantal prospectussen/brochures over Ecobel en
3. een rapport gedateerd "Arnhem, 9 januari 1998" genaamd:
"BASRALOKUS HOUT
DE EIGENSCHAPPEN EN HET GEBRUIK
Een korte samenvatting,
Rapport geschreven door:
dr ir J. Hendrison, F.S.S. Forestry Support Services B.V.
(privaat onderneming ingenieurs Universiteit van Wageningen)"
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van het daar ingestelde te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft de Vereniging Europees Beleggersconsortium (ook wel genaamd Vereniging Ecobel) en/of de Stichting Ecobel en/of zijn/haar mededader(s) telkens valselijk
ad 1. in voornoemde contract(en) onder meer vermeld dat:
- zakelijk weergegeven -
a. koper(s) (van verkoper Ecobel) een of meer houtopstand(en) in het Kabo-gebied te Suriname in (economisch) eigendom, dan wel het exploitatierecht hiervan krijgen, terwijl de Vereniging Ecobel en/of de Stichting Ecobel in werkelijkheid ten tijde van het sluiten van die contracten (telkens) niet bevoegd waren die rechten over te dragen en
ad 2. in voornoemde prospectussen/brochures (telkens) vermeld dat de activiteiten van ECOBEL worden gecontroleerd door de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden die een onafhankelijk bestuur heeft, zulks terwijl in werkelijkheid in het bestuur van die Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden geen van de Vereniging Ecobel en de Stichting ECOBEL onafhankelijke personen zitting hadden en er geen toezicht/controle door de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden werd uitgeoefend en
ad 3. de cijfers in het hoofdstuk "marktwaarde", welk hoofdstuk is overgenomen uit een notitie d.d. 9 januari 1998 van dr.ir. J. Hendrison in voornoemd rapport veranderd in "voor gerede producten US$ 800 (gezaagd hout) - US$ 1600 (parket) c.i.f. per m3", zulks terwijl die cijfers onder het hoofdstuk "marktwaarde" in voormelde notitie van dr.ir. J. Hendrison in werkelijkheid "voor gerede producten US$ 400 (gezaagd hout) - US$650 (parket) c.i.f. per m3" waren en op het voorblad van voornoemd rapport F.S.S. Forestry Support Services B.V. in verband gebracht met de Landbouwuniversiteit van Wageningen, zulks terwijl in werkelijkheid F.S.S. Forestry Support Services B.V. geen "privaat onderneming ingenieurs Universiteit van Wageningen" is,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, tot bovenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven, dan wel de feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen
en
de Vereniging Europees Beleggersconsortium (ook wel genaamd Vereniging Ecobel) en/of de Stichting Ecobel op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1996 tot en met 1 oktober 1998 te Zwolle en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van na te noemen valse of vervalste geschriften, als waren die geschriften telkens echt en onvervalst, te weten:
1. een (groot) aantal contracten (o.m.) gesloten met de personen zoals vermeld op de aan de dagvaarding gehechte lijst 1 en lijst 2, inhoudende (zakelijk weergegeven) o.m. dat de in de voornoemde contracten vermelde "koper" de (economische) eigendom dan wel het exploitatierecht kreeg geleverd van een of meer houtopstanden en
2. een aantal prospectussen/brochures over Ecobel, inhoudende (zakelijk weergegeven) o.m. dat de activiteiten van Ecobel worden gecontroleerd door de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden die een onafhankelijk bestuur heeft en
3. een rapport gedateerd "Arnhem, 9 januari 1998 genaamd:
"BASRALOKUS HOUT
DE EIGENSCHAPPEN EN HET GEBRUIK
Een korte samenvatting,
Rapport geschreven door:
dr ir J. Hendrison, F.S.S. Forestry Support Services B.V.
(privaat onderneming ingenieurs Universiteit van Wageningen)", inhoudende (zakelijk weergegeven) o.m. dat als marktwaarde "voor gerede produkten" US$ 800 (gezaagd hout) - US$ 1600 (parket) c.i.f. per m3" wordt genoteerd
zijnde (elk) een geschrift dat bestemd was om te dienen tot bewijs van het daaringestelde, bestaande dat gebruikmaken hierin dat de Vereniging Europees Beleggersconsortium (ook wel genaamd Vereniging Ecobel) en/of de Stichting Ecobel en/of zijn/haar mededader(s) aan een koper een of meer houtopstanden als bewijs van zijn/haar belegging, een exemplaar van voornoemde contracten en/of voornoemd rapport van dr ir J. Hendrison ter informatie opstuurden bestaande dat valse of vervalste telkens hierin dat
ad 1. de Vereniging Ecobel en/of de Stichting Ecobel in werkelijkheid ten tijde van het sluiten van die contracten telkens niet bevoegd waren de economische eigendom dan wel het exploitatierecht van een of meer houtopstanden over te dragen en
ad 2. in het bestuur van de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden geen van de Vereniging Ecobel en de Stichting ECOBEL onafhankelijke personen zitting hadden en er geen toezicht/controle door de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden werd uitgeoefend en
ad 3. als marktwaarde voor gezaagd hout door dr.ir. J. Hendrison in zijn notitie van 9 januari 1998 (bijlage 3.3 in G014) $400 en voor parket c.i.f. per m3 $650 was vermeld en/of Forestry Support Services B.V. in werkelijkheid geen "privaat onderneming ingenieurs Universiteit van Wageningen" is, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander
tot bovenomschreven strafbare feiten opdracht heeft gegeven, dan wel de feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen".
13. Anders dan de steller van het middel meent is hier geen sprake van een dubbele bestraffing voor hetzelfde feit. Zoals te lezen valt in artikel 56 lid 2 Sr is hier sprake van een voortgezette handeling (vgl. NLR aant. 9 op art. 225 Sr). Ten onrechte heeft het Hof verzuimd dit op te nemen in de kwalificatie. Opmerking verdient nog dat het Hof, nu er sprake is van meermalen gepleegde valsheid en er tevens andere misdrijven bewezen zijn verklaard (te weten oplichting en als bestuurder deelnemen aan een criminele organisatie), niet is uitgegaan van een te hoog strafmaximum gelet op art. 57 Sr (vgl. HR 2 september 1997, NJ 1998, 74).
14. Het middel is ten dele gegrond.
15. Het achtste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een aantal prospectussen/brochures over Ecobel aan te merken zijn als valse geschriften in de zin van art. 225 Sr, aangezien dergelijke prospectussen/brochures niet tot bewijs van enig feit zijn bestemd, maar louter een voorlichtingsfunctie hebben.
16. Terecht wordt in de toelichting op het middel gesteld dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad onder artikel 225 Sr valt "een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit pleegt te worden toegekend" (HR 30 september 1980, NJ 1981, 70). Volgens Van Dorst in NLR heeft de Hoge Raad met de term "maatschappelijk verkeer" gedacht aan het sociaal functioneren van het geschrift zonder dat aan juridische criteria gedacht hoeft te worden (aant. 4 op art. 225 Sr). In zijn dissertatie "Valsheid in geschrift" formuleert Bakker het als volgt:
"Het belang van het geschrift voor de maatschappij is daarin gelegen, dat men op de in het geschrift gerelateerde feiten af gaat en daarop zijn eigen plannen en handelingen baseert. Alleen die geschriften, die ook daadwerkelijk feiten bevatten, waarop men in het maatschappelijk verkeer wil (of wel moet) afgaan, verdienen strafrechtelijke bescherming."
(Arnhem, 1985, blz. 57)
17. Anders dan de steller van het middel betoogt meen ik dat op zichzelf ook aan een brochure of een prospectus in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit kan worden toegekend. Een vergelijking kan worden gemaakt met een offerte; ook een offerte levert in beginsel slechts bewijs op van de daarin gedane aanbieding en vormt in het algemeen geen bewijs dat t.a.v. de daarin genoemde goederen een koopovereenkomst is gesloten en een levering heeft plaatsgevonden. Een offerte kan echter wel in bepaalde omstandigheden een aanwijzing opleveren - en daarmee in het maatschappelijk verkeer betekenis hebben voor het bewijs daarvan - dat verkoop en levering hebben plaatsgevonden en aldus in geval van onjuiste mededelingen daarover valsheid in geschrift opleveren (vgl. HR 9 april 1991, DD 91.283).
18. Het hangt naar mijn mening dan ook af van de omstandigheden of een brochure of een prospectus in het maatschappelijk verkeer betekenis hebben voor het bewijs van het in die brochure of prospectus gestelde. In de brochure van Ecobel met de titel "Beleggen met eco-waarde" (bewijsmiddel 17, documenten bijlage D.12.6) is het volgende opgenomen aangaande de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden:
"De investeerders kunnen aanspraak maken op de service van de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden. Zij heeft een controlerende en communicerende functie, zoals de controle van de eigendommen van de Koper en het informeren over de projecten. Tevens controleert de stichting voor de investeerders de opbrengst van het hout en zal dit d.m.v. een accountantsrapportage vastleggen. Het bestuur is onafhankelijk en de accountantsrapporten zijn voor investeerders openbaar."
19. Dat het Hof deze passage als rechtens relevant heeft kunnen aanmerken, blijkt uit de omstandigheid dat investeerders mede door deze - onjuiste - mededeling zijn bewogen tot het aangaan van een overeenkomst met Ecobel aangaande de houtopstanden (bewijsmiddelen 3 en 5). Dat ook voor de medewerkers van Ecobel duidelijk was dat de passage relevant was blijkt uit de verklaring van de medewerker [betrokkene 9] die verklaart te hebben aangegeven bij de bestuurder van Ecobel, [verdachte], dat er daadwerkelijk een onafhankelijk bestuur van de Stichting moest komen (bewijsmiddel 13). Aldus beschouwd heeft het Hof de brochure kunnen aanmerken als een geschrift waaraan in het maatschappelijk verkeer betekenis wordt toegekend voor het bewijs dat de Stichting Zekerheid Koper Houtopstanden onafhankelijk was en controle zou uitoefenen op de verrichtingen van Ecobel. De in de toelichting verpakte klacht dat uit de brochure niet zou zijn op te maken dat de Stichting de activiteiten van Ecobel zou controleren, is, in het licht van het hiervoor weergegeven gedeelte van de brochure ongegrond.
20. Het achtste middel faalt.
21. Het twaalfde middel klaagt dat het Hof ten onrechte in het midden heeft gelaten van welke criminele organisatie verdachte bestuurder zou zijn geweest.
22. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1996 tot met 12 maart 1999 in Zwolle tezamen en in vereniging met anderen als bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie, die gevormd werd door verdachte en [medeverdachte] en [betrokkene 7] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
* geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk opmaken of vervalsen, (telkens) met het oogmerk om die als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
en
* opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift(en) als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk afleveren of voorhanden hebben, wetende of redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit/die geschrift(en) bestemd is/zijn voor zodanig gebruik
en
* met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door gebruik te maken van listige kunstgrepen en/of door gebruik te maken van een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) personen bewegen tot afgifte van geldsbedragen".
23. De steller van het middel gaat ervan uit dat met de organisatie waarvan in de bewezenverklaring sprake is, wordt bedoeld de Vereniging Ecobel en/of de Stichting Ecobel. Die opvatting is niet juist. De bewezenverklaring ziet op een organisatie gevormd door een aantal personen, van wie verdachte een van de leidinggevenden zou zijn, en volgens de bewijsmiddelen heeft die organisatie bij het plegen van de beoogde misdrijven gebruik gemaakt van de Vereniging en/of Stichting Ecobel.
24. Het middel is ongegrond.
25. Het dertiende middel gegrond achtend concludeer ik dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
plv.