Parket bij de Hoge Raad, 11-03-2008, BB7662, 02752/06
Parket bij de Hoge Raad, 11-03-2008, BB7662, 02752/06
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 maart 2008
- Datum publicatie
- 13 maart 2008
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2008:BB7662
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BB7662
- Zaaknummer
- 02752/06
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Anonieme melding vervat in ambtsbericht AIVD. 1. Vooropgesteld dient te worden dat een redelijk vermoeden van de aanwezigheid van wapens en munitie a.b.i. art. 49 van de WWM kan worden aangenomen o.b.v. een anonieme melding (vgl. HR LJN ZD1858). Deze anonieme melding was i.c. vervat in een ambtsbericht van de AIVD. Het Hof heeft de aan de AIVD anoniem verstrekte telefonische informatie uiteindelijk onvoldoende geacht voor een redelijk vermoeden dat op het adres X wapens of munitie aanwezig waren en daarbij doorslaggevend geacht dat die anoniem verstrekte informatie door de AIVD, de rechercheofficier in samenspraak met de afdeling terreur van de districtsrecherche en de afdeling zware criminaliteit van die recherche is getoetst en onderzocht - waartoe de tijdspanne tussen de anonieme melding en de daarin genoemde datum van de te plegen aanslag in dit geval ook de gelegenheid bood - zonder dat van enige aanvullende belastende informatie is gebleken. E.e.a. is onjuist noch onbegrijpelijk. Het kan, verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, in cassatie niet verder worden getoetst. 2. Opmerking verdient nog het volgende. Het Hof heeft geen blijk ervan gegeven te hebben onderzocht of de door hem aan de onrechtmatigheid van de doorzoeking verbonden bewijsuitsluiting in overeenstemming is met de maatstaven die door de HR zijn uiteengezet in zijn arrest van HR LJN AM2533, maar daarover klaagt het middel niet.
Conclusie
Nr. 02752/06
Mr. Vellinga
Zitting: 16 oktober 20007
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem, bij arrest van 14 augustus 2006 vrijgesproken van het hem te laste gelegde -kort gezegd- wapenbezit. Daarnaast heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van de inbeslaggenomen wapens en wapenonderdelen.
2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat er onvoldoende grond was voor het "redelijkerwijs kunnen vermoeden" dat in de woning van de verdachte wapens en munitie aanwezig waren.
4. Aan de verdachte was -voor zover in hoger beroep nog aan de orde- ten laste gelegd -kort gezegd- dat hij een veerdrukpistool en een traangasbus voorhanden heeft gehad.
5. Het hof heeft in zijn arrest het volgende overwogen:
"Beoordeling
1. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting kan het volgende worden vastgesteld:
a. Een ambtsbericht van de AIVD van 14 december 2005 aan de Landelijk Officier van Justitie Terrorismebestrijding bevat de volgende inhoud:
'Op zaterdag 3 december 2005 om 12.18 uur werd de AIVD gebeld door een onbekend gebleven persoon die meldde dat er op het adres [a-straat 1] in [plaats A] explosieven, handgranaten en wapens aanwezig zouden zijn. Deze zouden zijn bedoeld voor een aanslag op Hoog Catharijne voor 1 januari 2006. Uit onderzoek is gebleken dat er gebeld is vanaf telefoonnummer [telefoonnummer], hetgeen een telefooncel van de KPN in de Rooseveltlaan te Utrecht betreft. Er is bij de AIVD niets nadeligs bekend over het adres [a-straat 1] in [plaats A]. Ook is niets bekend over de aanwezigheid van wapens op het betreffende adres. De AIVD kan geen inschatting geven omtrent de betrouwbaarheid van de onbekende beller noch inzake de door hem geleverde informatie."
b. Het Landelijk Parket, afdeling terrorismebestrijding, heeft de informatie doorgezonden naar het parket Utrecht. De rechercheofficier heeft in samenspraak met de districtsrecherche, afdeling terreur, onderzocht of er regionaal aanleiding was om op te treden uit een oogpunt van terreurdreiging. Daar bleek op 22 december 2005 niet van. Daarna is de informatie ter beschikking gesteld aan de districtsrecherche, afdeling zware criminaliteit.
c. Op 27 december 2005 ontving inspecteur van politie [verbalisant 1] een - niet tot de stukken behorend - ambtsbericht, onder meer inhoudend dat verdachte geen antecedenten had op het gebied van de Wet wapens en munitie en geen betrokkenheid had met vuurwapens. [verbalisant 1] voerde overleg met de piketofficier Martens over een doorzoeking en met de hoofdofficier over het inzetten van een arrestatieteam, waarvoor toestemming werd verleend.
d. Op 28 december 2005 heeft op grond van art. 49 van de Wet wapens en munitie een (politie)doorzoeking plaatsgevonden op het adres [a-straat 1] te [plaats A] waarbij een pistool, een namaakpistool en een busje pepperspray werden aangetroffen en inbeslaggenomen. Er werden drie personen aangehouden, waaronder verdachte.
e. Verdachte woonde en stond ingeschreven op het adres [a-straat 1] te [plaats A].
2. De (politie)doorzoeking heeft aldus plaatsgevonden op basis van een anonieme telefonische tip, die eerst door de AIVD, vervolgens door de rechercheofficier in samenspraak met de districtsrecherche, afdeling terreur, en tenslotte door de districtsrecherche, afdeling zware criminaliteit, is getoetst en onderzocht zonder dat enige aanvullende belastende informatie over het bewuste adres en zijn bewoner is gebleken.
3. Onder de voormelde omstandigheden was er onvoldoende grond voor het "redelijkerwijs kunnen vermoeden" dat in de woning [a-straat 1] te [plaats A] wapens of munitie aanwezig waren. Derhalve was de doorzoeking niet gedekt door art. 49 van de Wet wapens en munitie en moet bewijsuitsluiting volgen van hetgeen bij de doorzoeking is aangetroffen en inbeslaggenomen.
4. Een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor.
5. Bij gebreke van bewijs moet verdachte van de feiten 2 (het voorhanden hebben van een namaakpistool) en feit 3 (het voorhanden hebben van een traangasbusje) worden vrijgesproken."
6. In de toelichting op het middel wordt als bezwaar aangevoerd dat het Hof aan de inhoud van de verstrekte anonieme informatie is voorbijgegaan. Die informatie is, aldus die toelichting, op zich dusdanig concreet dat zij het redelijke vermoeden oplevert dat op het adres van de verdachte wapens of munitie aanwezig was.
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de Advocaat-Generaal heeft aangevoerd:
"De AIVD-informatie behelst dat er wapentuig in de woning van verdachte aanwezig was. Via het landelijk parket is deze informatie naar het parket Utrecht gegaan. De rechercheofficier heeft samen met de districtsrecherche, afdeling terreur, deze informatie onderzocht. Hieruit bleek dat er geen sprake was van een terroristische dreiging. Vervolgens is de informatie ter beschikking gesteld aan de districtsrecherche, afdeling zware criminaliteit, om in het kader van districtsactiviteit naar deze informatie te kijken. Hier is besloten om op grond van de informatie de woning van de verdachte te doorzoeken. Deze inval levert geen problemen op. De informatie van de AIVD kan vergeleken worden met CID-informatie en informatie van het MMA-meldpunt. Uit een arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2006, NJ 2006, 346, blijkt dat dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Het gaat erom of de informatie voldoende concreet is. Uit een ander arrest van de Hoge Raad van 25 september 2001, NJ 2002, 97, blijkt dat een redelijk vermoeden dat wapens aanwezig zijn kan berusten op CID-informatie. Het gaat erom of de informatie een voldoende vermoeden rechtvaardigt, gelet op de concreetheid van deze informatie."
8. Art. 49 WWM luidt:
De bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren kunnen te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeking doen.
9. In het onderhavige geval heeft het Hof geoordeeld dat "er onvoldoende grond was voor het "redelijkerwijs kunnen vermoeden" dat in de woning [a-straat 1] te [plaats A] wapens of munitie aanwezig waren". Bij dat oordeel heeft het in aanmerking genomen dat de AIVD, de rechercheofficier in samenspraak met de districtsrecherche, afdeling terreur, en de districtsrecherche, afdeling zware criminaliteit, de anonieme melding hebben getoetst en onderzocht zonder dat enige aanvullende belastende informatie over het bewuste adres en zijn bewoner is gebleken.
10. Voor het aannemen van het vermoeden als bedoeld in art. 49 WWM op grond van een anonieme melding is in zijn algemeenheid niet vereist dat de betrouwbaarheid van de inhoud van die melding wordt getoetst aan andere dan in die melding voorkomende gegevens.(1) Een dergelijke anonieme melding kan zijn vervat in uitsluitend CID-informatie(2). De verdenking die uit dergelijke informatie kan oprijzen behoeft niet door het enkele tijdsverloop komen te vervallen.(3)
11. Voor zover in het oordeel van het Hof besloten ligt dat anonieme informatie pas dan het oordeel kan dragen dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat wapens of munitie aanwezig zijn als bedoeld in art. 49 WWM, wanneer deze wordt bevestigd of gesteund door andere informatie, geeft het oordeel van het Hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Gezien bovenstaande rechtspraak betekent het feit dat nader onderzoek de anonieme informatie niet bevestigt, nog niet dat die informatie op zichzelf genomen onvoldoende is voor het redelijkerwijs kunnen vermoeden dat ergens wapens of munitie aanwezig zijn.
12. Zo niet in het oordeel van het Hof besloten ligt dat anonieme informatie pas dan bedoeld oordeel kan dragen wanneer het wordt bevestigd of gesteund door andere informatie, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd, omdat het Hof in zijn oordeel de inhoud van de anonieme informatie niet heeft betrokken. Juist die inhoud kan immers in belangrijke mate bepalen of een anonieme tip het vermoeden als bedoeld in art. 49 WWM kan opwekken.
13. Het middel klaagt er niet over dat het Hof zonder meer komt tot bewijsuitsluiting en niet laat zien de wettelijke beoordelingsfactoren, zoals deze zijn genoemd in art 359a lid 2 Sv, in zijn oordeel te hebben betrokken.(4) Daarom ga ik aan dit gebrek voorbij.
14. Het middel slaagt.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 25 september 2001, NJ 2002, 97. Zie ook HR 3 april 2007, LJN AZ8804 (niet gepubliceerd).Zie voorts in dezelfde zin voor het vereiste van een redelijk vermoeden van schuld van de verdachte aan een strafbaar feit HR 1 maart 1983, NJ 1983, 550, HR 14 september 1993, NJ 1993, 83.
2 HR 14 september 1993, NJ 1993, 83; HR 1 februari 2000, NJ 2000, 264; HR 25 september 2001, NJ 2002, 97. Zie over de geoorloofdheid van een MMA-melding als startinformatie voor een politieonderzoek HR 13 juni 2006, NJ 2006, 346.
3 HR 1 februari 2000, NJ 2000, 264.
4 HR 30 maart 2004, LJN AM2533, NJ 2004, 376, m. nt. YB, rov. 3.6.4.