Parket bij de Hoge Raad, 15-04-2011, BP4952, 10/05350
Parket bij de Hoge Raad, 15-04-2011, BP4952, 10/05350
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 april 2011
- Datum publicatie
- 15 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2011:BP4952
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4952
- Zaaknummer
- 10/05350
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Verstekverlening. Termijn van dagvaarden (art. 115 Rv. in verbinding met art. 63 Rv.). Dagvaardingstermijn voor partij met woonplaats in een buiten Europa gelegen, bij het Haags Betekeningsverdrag aangesloten staat, bedraagt, indien de dagvaarding wordt uitgebracht aan het kantoor van de advocaat bij wie de gedaagde (c.q. verweerder) in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, ingevolge art. 115 lid 3 Rv. ten minste één week.
Conclusie
Zaaknr. 10/05350
Mr. Huydecoper
Zitting van 11 februari 2011
Conclusie op verstek inzake
De gezamenlijke erven van [betrokkene 1]
eisers tot cassatie
tegen
[Verweerster 1]
en
[verweerder 2]
verweerders in cassatie
1. In deze zaak is de cassatiedagvaarding voor de verweerders, die wonen in Canada, betekend op de voet van art. 63 Rv. Canada is, evenals Nederland, partij bij het Haags Betekeningsverdrag. Blijkens HR 4 februari 2011, LJN BP0006 en LJN BP3105, moet worden aangenomen dat de betekening op de voet van art. 63 Rv. voldoende tegemoet komt aan de toepasselijke eisen van het Nederlandse recht en van het bedoelde verdrag, zodat op een aldus betekende dagvaarding, bij niet-verschijning van de gedaagde(n), in beginsel verstek kan worden verleend.
2. Zoals in de vorige alinea bleek, is dagvaarding op de voet van art. 63 Rv. dus in beginsel toegestaan. Een vraag die daarbij rijst, en waarover nog geen uitsluitsel is gegeven, is dan of bij betekening op de voet van deze bepaling de (lange) termijnen van art. 115 Rv. in acht moeten worden genomen. Ingevolge art. 115 lid 2 Rv. zou in dit geval op een termijn van tenminste drie maanden hebben moeten worden gedagvaard. Dat is niet gebeurd: de dagvaarding is op 3 november 2010 betekend, tegen de eerste roldatum van 17 december 2010.
3. Of de bij art. 115 lid 2 Rv. voorgeschreven termijnen ook in acht moeten worden genomen als de betekening met toepassing van art. 63 Rv. plaatsvindt, is een kwestie van uitleg van de twee genoemde wetsartikelen; waarbij overigens in aanmerking is te nemen dat de tekst van art. 115 Rv. in sterke mate aandringt, dat die termijnen ook in het hier bedoelde geval wél in acht moeten worden genomen.
4. Ik veroorloof mij niettemin te verdedigen, dat een aan de letter van art. 115 Rv. beantwoordende uitleg niet moet worden aanvaard.
Daarbij stel ik voorop dat de betekening op de voet van art. 63 Rv. welhaast optimale kansen biedt dat het exploot tijdig aan de betrokkenen wordt meegedeeld (en dat tegelijk aan die betrokkenen duidelijk wordt gemaakt wat de strekking van de plaatsgevonden betekening is). Art. 63 betreft immers de betekening van exploten waarbij rechtsmiddelen worden ingeleid, aan het kantoorardes van de rechtshulpverlener waar de partij(en) in kwestie in de instantie waartegen het rechtsmiddel wordt aangewend, laatstelijk woonplaats hadden gekozen. Van die rechtshulpverlener mag worden aangenomen, dat die ook in een relatie stond tot de desbetreffende partijen, die een plicht tot adequate rechtshulpverlening met zich meebreacht.
5. De bedoelde relatie brengt de verplichting mee om de cliënt adequaat van het aan het kantoor betekende exploot (en van de daaraan verbonden consequenties) op de hoogte te stellen, en om dat ook met voldoende voortvarendheid te doen; art. 63 lid 1 Rv. vermeldt die verplichting expliciet, maar die zou, gezien het zojuist gezegde, ook zonder deze vermelding gelden.
6. Doordat een gekwalificeerde "professional" die eerder aan de kant van de partijen voor wie het exploot bestemd is bij de zaak was betrokken, wordt ingeschakeld, en verplicht is te zorgen voor een adequate melding aan de cliënt, bestaat er inderdaad een aanzienlijke mate van zekerheid dat deze - de cliënt - bij toepassing van deze vorm van betekening deugdelijk en tijdig wordt geïnformeerd.
7. Als het gaat om de termijnen van art. 115 Rv., dringt zich enigszins op dat deze zijn ingegeven door de ervaring, dat betekeningen langs de overigens beschikbare wegen, aan betrokkenen buiten Nederland c.q. Europa, een aanmerkelijke tijd blijken te vergen; waarbij vermoedelijk meespeelt dat men ervan uit is gegaan dat bij die overige wijzen van betekening een aantal verzendingen per post moet worden verricht.
Die gedachte is, als het gaat om het informeren van de cliënt door de ten behoeve van die cliënt ingeschakelde rechtshulpverlener, in het huidige tijdsgewricht niet terzake. Door de hedendaagse communicatietechniek kan de rechtshulpverlener zijn cliënt - als hij die weet te bereiken - in luttele uren, of hoogstens: dagen, informeren. Het maakt daarbij ook geen wezenlijk verschil waar de betrokkene zich bevindt: communicatie buiten Europa vergt niet wezenlijk méér tijd dan communicatie binnen Europa, of zelfs binnen Nederland.
8. Uitleg van de art. 63 jo. 115 Rv. in die zin dat de voor een wezenlijk andere situatie "gedachte" termijnen die art. 115 Rv. voorschrijft, ook bij betekening op de voet van art. 63 Rv. van toepassing zouden zijn, lijkt mij daarom onverenigbaar met de gedachte(n) waarop art. 115 Rv. berust, in combinatie met de realiteit van de moderne communicatie.
Dat brengt mij ertoe, te kiezen voor de uitleg waarop ik in alinea 4 hiervóór al zinspeelde: als art. 63 Rv. is toegepast, hoeven de in art. 115 Rv. voor buitenlandse betekening voorgeschreven termijnen niet in acht te worden genomen, maar kan met de voor alle betekeningen geldende minimumtermijn worden volstaan.
9. Ik word in mijn mening enigszins gesterkt door het feit dat ook onder het recht zoals dat vóór de in alinea 1 hiervóór aangehaalde arresten gold, werd aangenomen dat bij betekeningen aan het gekozen domicilie van de vorige instantie, de voor "buitenlandse" betekeningen voorgeschreven termijnen niet in acht hoefden te worden genomen(1).
Daartegenover staat intussen wel dat de Parlementaire geschiedenis van de Uitvoeringswet terzake van de gewijzigde EU Betekeningsverordening, tot uitgangspunt neemt dat bij betekening op de voet van art. 63 Rv. wél de in art. 115 Rv. voorgeschreven termijn in acht moet worden genomen(2).
10. Zou de Hoge Raad voor een andere uitleg van de hier aan de orde zijnde wetsbepalingen kiezen, dan zou de vraag rijzen of de niet-inachtneming van de dagvaardingstermijn die in dat geval wél in acht had moeten worden genomen, een voor herstel vatbaar gebrek oplevert.
Om redenen die overeenkomen met de al eerder besprokene, denk ik dat dat wel het geval is: de op de rechtshulpverlener rustende verplichting om zijn cliënt behoorlijk in te lichten, gecombineerd met wat ik over moderne communicatiemiddelen heb betoogd, brengt mij ertoe, te denken dat het in dit geval niet aannemelijk is dat deugdelijke informatie omtrent de dagvaarding de betrokkenen niet - tijdig, ook al werd er op een niet al te lange termijn gedagvaard - heeft bereikt.
11. "Subsidiair" zou dan ook volgens mij te kiezen zijn voor een bevel om ook wat het hier gesignaleerde probleem betreft een herstelexploot - in deze variant dan uiteraard: met inachtneming van de termijn uit art. 115 Rv. - te laten uitbrengen.
12. Overigens is aan alle formaliteiten voldaan, en staat dus niets aan verstekverlening in de weg.
Conclusie
Ik concludeer tot verlening van het verzochte verstek.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 2 oktober 1992, NJ 1994, 349; Burgerlijke Rechtsvordering (losbl.), Tjong Tjin Tai, art. 115, aant. 6.
2 Kamerstukken II 2007 - 2008, 31 522, nr. 3, p. 11 - 12.