Parket bij de Hoge Raad, 19-06-2015, ECLI:NL:PHR:2015:1021, 14/03220
Parket bij de Hoge Raad, 19-06-2015, ECLI:NL:PHR:2015:1021, 14/03220
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 juni 2015
- Datum publicatie
- 25 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2015:1021
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2814, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/03220
Inhoudsindicatie
(Appel)procesrecht. Ontvankelijkheid in hoger beroep, apparaatsfout (HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, NJ 2014/359). Verschoonbare termijnoverschrijding in dagvaardingsprocedure (HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894), ratio uitzondering op strikte handhaving rechtsmiddelentermijnen. Toegang tot elektronisch roljournaal, positie gemachtigde.
Conclusie
Zaaknr. 14/03220
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 19 juni 2014
Aanvullende conclusie inzake:
[eiser]
tegen
1. [verweerder 1]
2. [verweerder 2]
3. [verweerster 3]
4. [verweerder 4]
1 Ontvangen informatie na 29 mei 2015
Op 29 mei 2015 heb ik op het door [eiser] bij cassatiedagvaarding van 13 juni 2014 ingestelde cassatieberoep geconcludeerd tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 april 2014 en tot verwijzing.
In de conclusie is onder 2.11 vermeld dat bij de beoordeling van de cassatieklachten onder meer de (feitelijke) vraag is gerezen of zou kunnen worden achterhaald of en wanneer het vonnis van de rechtbank van 4 december 2013 per post naar partijen is verstuurd. Ik heb deze vraag ambtshalve aan de griffie van de rechtbank Roermond voorgelegd. Op de conclusiedatum (29 mei 2015) was op dit punt, ondanks herhaalde verzoeken, nog niets ontvangen door de griffie van de Hoge Raad.
In de brieven van de beide cassatieadvocaten (van mr. Van Schaik van 11 juni 2015 en van mr. Alt van 12 juni 2015) is daarover schriftelijk commentaar als bedoeld in art. 44 lid 3 Rv opgenomen.
Inmiddels is op 11 juni 2014 door de griffie van de Hoge Raad één van opgevraagde stukken per email ontvangen van de rechtbank Roermond. Dit nagekomen stuk, dat aan deze conclusie wordt gehecht, is een afschrift van de grosse van het vonnis van 4 december 2013 met daarop een aantekening van de griffier, geeft aanleiding om de conclusie van 29 mei 2015 kort aan te vullen teneinde partijen en Uw Raad volledig te informeren. De strekking van de conclusie van 29 mei 2015 blijft echter ongewijzigd.
2 Nadere aanvulling conclusie 29 mei 2015
In hoger beroep hebben partijen gedebatteerd over de vraag of de rechtbank het vonnis van 4 december 2013 daadwerkelijk op of omstreeks 4 december 2013 aan de gemachtigde van [eiser] heeft verstuurd1. Het hof heeft deze vraag niet nader onderzocht omdat het van oordeel was dat de professionele rechtshulpverlener van [eiser], anders dan in een verzoekschriftprocedure, in de onderhavige dagvaardingsprocedure ter rolle had kunnen zien dat op 4 december 2013 vonnis was gewezen2. Dat aan deze professionele rechtshulpverlener op 5 november 2013 door de griffie van de rechtbank was bericht dat op 8 januari 2014 vonnis zou worden gewezen, doet daaraan volgens het hof niet af.
Onder 2.5 van mijn conclusie van 29 mei 2015 is het juridisch kader opgenomen voor de beoordeling van een beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding in zowel dagvaardings- als in verzoekschriftprocedures en heb ik betoogd dat het in de rechtsoverwegingen 3.4 en 3.5 van het bestreden arrest door het hof gemaakte onderscheid bij de beoordeling van een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding tussen dagvaardings- en verzoekschriftprocedures van een onjuiste rechtsopvatting getuigt. Dit maakt dat het cassatieberoep op dit punt slaagt en dat het hof ten onrechte geen onderzoek heeft verricht naar de stellingen van [eiser] zoals weergegeven onder 2.6 van de conclusie van 29 mei 2015.
[eiser] heeft daarnaast onder meer aangevoerd – weergegeven onder 2.7 van mijn vorige conclusie – dat niet vaststaat of de rechtbank het vonnis van 4 december 2013 daadwerkelijk op of omstreeks 4 december 2013 aan de gemachtigde van [eiser] heeft verstuurd en voorts dat de gemachtigde van [eiser] niet bedacht was en behoefde te zijn op de ontvangst van het vonnis omstreeks 4 december 2013 omdat de rechtbank haar bij brief van 5 november 2013 had bericht dat de zaak ter zitting van 8 januari 2014 voor vonnis stond.
Op het afschrift van de grosse van het vonnis van 4 december 2013, zoals inmiddels van de griffie van de rechtbank Roermond ontvangen, heeft de griffier opgetekend dat de grosse is verzonden aan mr. Van Veen (de gemachtigde van [eiser]) en dat een afschrift is verzonden aan mr. Cratsborn op 4 december 2013.
Of deze aantekening van de griffier voldoende is om in hoger beroep als vaststaand feit aan te nemen dat op 4 december 2013 daadwerkelijk een afschrift van het vonnis aan mr. Van Veen is verzonden is een feitelijke beslissing die is voorbehouden aan de feitenrechter, in dit geval m.i. het hof dat de zaak opnieuw dient te beoordelen. Zou dit inderdaad kunnen worden vastgesteld, dan nog dient de consequentie van deze verzending te worden afgezet tegen de door [eiser] gestelde omstandigheid dat zijn gemachtigde niet bedacht behoefde te zijn op ontvangst van het vonnis omstreeks 4 december 2013 omdat haar door de rechtbank schriftelijk was medegedeeld dat het vonnis pas op 8 januari 2014 zou worden uitgesproken. M.i. is een nader feitelijk onderzoek van deze kwestie en van de overige in mijn conclusie onder 2.12 genoemde punten nog steeds nodig, een en ander in het licht van het geschetste juridisch kader.
Het voorgaande brengt mee dat het dictum van mijn conclusie van 29 mei 2015 ook na ontvangst van het nagekomen stuk van de rechtbank Roermond op 11 juni 2015, ongewijzigd blijft.
3 Conclusie
De conclusie strekt tot (handhaving van mijn conclusie tot) vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 april 2014 en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G