Hoge Raad, 11-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, 14/01037
Hoge Raad, 11-07-2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, 14/01037
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juli 2014
- Datum publicatie
- 11 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:1682
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:424, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/01037
Inhoudsindicatie
Procesrecht. WSNP. Tussentijdse beëindiging schuldsanering. Overschrijding appeltermijn. Verzuim rechtbank? HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413. Art. 3.1.4.1 Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken.
Uitspraak
11 juli 2014
Eerste Kamer
nr. 14/01037
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/09/12/408 R van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2013;
b. het arrest in de zaak 200.136.070/01 van het gerechtshof Den Haag van 20 februari 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gentstrekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 februari 2014 en tot terugwijzing naar dat hof.
3 Beoordeling van het middel
Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 april 2012 is ten aanzien van [verzoeker] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
In het onderhavige geding heeft de rechtbank in haar vonnis van 10 oktober 2013 op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 oktober 2013, is [verzoeker] van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Het hof heeft [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het heeft daartoe overwogen:
“5. Ingevolge artikel 351 lid 1 Fw kan de schuldenaar tegen de uitspraak, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beëindigd, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. De beroepstermijn tegen het vonnis van de rechtbank van 10 oktober 2013 verstreek op 18 oktober 2013. Het beroepschrift van [verzoeker] dateert echter van 24 oktober 2013 en werd op dezelfde dag ter griffie van het hof ontvangen. Aangezien het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ontvangen, dient het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, tenzij geoordeeld kan worden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient omwille van de rechtszekerheid in beginsel strikt de hand gehouden te worden aan de termijn van acht dagen voor het instellen van een rechtsmiddel. Door [verzoeker] zijn onvoldoende omstandigheden aangevoerd, op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. [verzoeker] heeft onder verwijzing naar de brief van PostNL van 24 oktober 2013 aangevoerd dat het vonnis hem buiten zijn toedoen te laat heeft bereikt. Wat daar ook van zij, [verzoeker] heeft ter zitting erkend dat hij wist dat hij twee weken na de mondelinge behandeling van de rechtbank van 26 september 2013 een vonnis kon verwachten. Het had derhalve op zijn weg gelegen om zelf tijdig bij de rechtbank navraag te doen naar de uitspraak, toen hij die niet ontving. Nu hij dit niet heeft gedaan, is het hof van oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is.”
Het middel klaagt dat het hof bij de beoordeling of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, een onjuiste maatstaf heeft aangelegd en aldus onder meer het recht op hoor en wederhoor heeft miskend.
Daartoe voert onderdeel 1 aan dat er gerede twijfel is of het vonnis van de rechtbank bijtijds aan [verzoeker] is toegezonden. Gelet op het feit dat hij bij de rechtbank zonder rechtsbijstand is verschenen, de ultrakorte appeltermijn en de omstandigheid dat het gaat om een diep in het persoonlijk leven ingrijpende beslissing, heeft het hof [verzoeker] te weinig rechtsbescherming geboden, door hem in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren op de enkele grond dat hij niet zelf bij de rechtbank heeft geïnformeerd naar het vonnis.
Onderdeel 2 klaagt dat het hof [verzoeker] niet in de gelegenheid heeft gesteld te bewijzen dat het vonnis hem door de rechtbank te laat is toegestuurd.
Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.
Uitgangspunt is dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid dient te bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie begint te lopen (en eindigt), en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt.
Een uitzondering is met name gerechtvaardigd indien degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt.
Indien tijdens de mondelinge behandeling waarbij partijen, voorzien van rechtsbijstand, aanwezig waren, door de voorzitter is medegedeeld dat op een bepaalde datum uitspraak zal worden gedaan, en dit ook daadwerkelijk gebeurt, bestaat geen aanleiding om een termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. (zie voor een en ander HR 28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489, NJ 2005/465, HR 10 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1097, NJ 2005/372, en HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:413, NJ 2014/131).
Het gaat hier om een geval waarin de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] is beëindigd. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank is [verzoeker] in eerste aanleg verschenen, werd hij niet bijgestaan door een advocaat en heeft de rechter aan het slot van de mondelinge behandeling medegedeeld “over twee weken” uitspraak te zullen doen. De uitspraak is op 10 oktober 2013 gedaan. De wettelijke termijn voor het instellen van hoger beroep is acht dagen en verstreek dus op 18 oktober 2013. [verzoeker] heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank hem buiten zijn toedoen pas op 22 oktober 2013 heeft bereikt en dat hij vervolgens binnen twee dagen hoger beroep heeft ingesteld. Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder verklaard niet te weten of het voor [verzoeker] bestemde afschrift van de uitspraak van de rechtbank eerst op het adres van de bewindvoerder in plaats van rechtstreeks op het adres van [verzoeker] is bezorgd.
Nu [verzoeker] in eerste aanleg niet werd bijgestaan door een advocaat en niet blijkt dat hem (in overeenstemming met art. 3.1.4.1 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken) de precieze dag van de uitspraak is medegedeeld, onder vermelding dat hij vanaf dat moment telefonisch naar de uitspraak kon informeren, is sprake van een verzuim van de rechtbank als gevolg waarvan [verzoeker] redelijkerwijs niet hoefde te weten op welke dag de rechtbank uitspraak had gedaan. De verklaring van [verzoeker] dat hij wist dat hij twee weken na de mondelinge behandeling bij de rechtbank een uitspraak kon verwachten, kan dan ook niet het andersluidende oordeel van het hof dragen.
Gelet op de hiervoor in 3.4 genoemde rechtspraak had het hof behoren te onderzoeken of de uitspraak van de rechtbank als gevolg van een niet aan [verzoeker] toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep aan hem is toegezonden of verstrekt. De hierop gerichte klachten slagen.