Rechtbank Amsterdam, 01-11-2012, BY6209, 526958 / KG RK 12-2482 HJ/CB
Rechtbank Amsterdam, 01-11-2012, BY6209, 526958 / KG RK 12-2482 HJ/CB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 november 2012
- Datum publicatie
- 14 december 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6209
- Zaaknummer
- 526958 / KG RK 12-2482 HJ/CB
Inhoudsindicatie
De eerste van twee tussenbeschikkingen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam.
Verzoekster heeft verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag en conservatoir bewijsbeslag. Het verwijt van verzoekster jegens gerequestreerden komt er in de kern op neer dat zij vertrouwelijke en/of onjuiste informatie aan een derde hebben verstrekt, waardoor een deal met die derde niet is doorgegaan en dat gerequestreerden dat hebben gedaan met het oogmerk zichzelf te bevoordelen. Eén van de gerequestreerde zou over 16.000 e-mails beschikken die zijn gelijk zouden kunnen aantonen, maar hij was niet bereid die vrijwillig aan verzoekster te verstrekken.
Het verzoek is bij beschikking van 1 november 2012 voorlopig toegestaan. Omdat het onder meer om een bewijsbeslag gaat dat geen betrekking heeft op rechten van intellectuele eigendom en in de rechtspraak daarover verschillend is geoordeeld, heeft de voorzieningenrechter in zijn beschikking van 1 november 2012 het voornemen bekend gemaakt om daarover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Na het leggen van de bewijsbeslagen zijn partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op die voorgenomen vragen.
Uitspraak
tussenbeschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rekestnummer: 526958 / KG RK 12-2482 HJ/CB
Tussenbeschikking van 1 november 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOLENBEEK INVEST B.V.,
gevestigd te Rijssen-Holten,
verzoekster,
advocaat mr. A.F. Noija te Amsterdam,
tegen
1. [gerequestreerde 1],
wonende te [plaats],
2. [gerequestreerde 2],
wonende te [plaats],
gerequestreerden.
1. De procedure
Verzoekster heeft op 1 oktober 2012 een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir verhaalsbeslag onder derden en op onroerende zaken (hierna: de verhaalsbeslagen) en beslag tot afgifte van roerende zaken ex artikel 730 juncto 843a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) met gerechtelijke bewaring (hierna: het bewijsbeslag) ten laste van gerequestreerden ingediend.
De advocaat van verzoekster is ter zitting van 3 oktober 2012 op het verzoek gehoord. Naar aanleiding van deze zitting heeft verzoekster op 30 oktober 2012 een aangepast verzoekschrift ingediend, welk verzoekschrift aan deze beschikking is gehecht.
2. De feiten
De voorzieningenrechter heeft geen feiten vastgesteld, nu op het beslagrekest gerequestreerden vooralsnog niet zijn gehoord. Voor de door verzoekster gestelde feiten wordt verwezen naar aangehecht beslagrekest.
3. Het verzoek
Het verzoek strekt tot het mogen leggen van beslag onder derden en op onroerende zaken en tot het leggen van bewijsbeslag. Verwezen wordt naar aangehecht verzoekschrift.
4. De beoordeling
verhaalsbeslagen
4.1. De vordering is summierlijk deugdelijk tot het onder de beslissing te vermelden bedrag. Dit bedrag is gebaseerd op de te verwachten koopprijs van de aandelen van € 3.000.000,-- nu immers de kern van het verwijt dat aan gerequestreerden wordt gemaakt is dat de beoogde aandelentransactie door hun schuld niet is doorgegaan. Er is daarom geen grond om aan te nemen dat het oorspronkelijk geïnvesteerde bedrag als schade kan worden aangemerkt. Het verlof tot het leggen van de verhaalsbeslagen wordt overigens verleend als verzocht.
bewijsbeslag – voorlopig verlof – prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
4.2. Het gaat in de onderhavige zaak om een bewijsbeslag dat geen betrekking heeft op rechten van intellectuele eigendom. In de rechtspraak is daarover verschillend geoordeeld. Ten einde daarover duidelijkheid te krijgen zal de voorzieningenrechter daarover vragen stellen aan de Hoge Raad.
4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent artikel 223 Rv (voorlopige voorziening binnen een aanhangig geding) zich voor analoge toepassing in de verzoekschriftprocedure (zie ook Hof ’s Hertogenbosch 7 oktober 2010, LJN BN9816). De voorzieningenrechter is van oordeel dat de noodzaak tot het leggen van bewijsbeslag voorshands summierlijk is gebleken en acht beslaglegging zonder dat gerequestreerden voorafgaand aan de verlening van het verlof worden gehoord noodzakelijk omdat (een aantal van) de bewijsmiddelen waarop verzoekster beslag wil leggen indien behandeling van het beslagrekest wordt aangekondigd op eenvoudige wijze aan dat beslag zouden kunnen worden onttrokken.
4.4. Het verlof tot het leggen van bewijsbeslag wordt dus voorlopig verleend. De voorzieningenrechter is ambtshalve voornemens de navolgende prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de toelaatbaarheid van bewijsbeslag in niet-IE-zaken.
Voorgenomen prejudiciële vragen als bedoeld in de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
1. Volgens artikel 1019b lid 1 jo. 1019c lid 1 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan bewijsbeslag gelegd worden in zaken met betrekking tot intellectuele eigendom. Bestaat in zaken die niet vallen onder deze bepalingen ('niet IE-zaken') ook de mogelijkheid voor het leggen van een bewijsbeslag?
Toelichting.
Verschillende gerechtshoven hebben verschillend over de mogelijkheid van een bewijsbeslag in niet-IE-zaken geoordeeld:
- Hof 's-Hertogenbosch 30 mei 2007, LJN BA9007 (niet mogelijk)
- Hof Leeuwarden 4 augustus 2009, LJN BJ4901 (niet mogelijk)
- ’s-Gravenhage 29 maart 2011, LJN BQ1725 (wel mogelijk)
De praktijk neemt in meerderheid aan dat de grondslag voor een dergelijk bewijsbeslag kan worden gevonden in artikel 730 jo 843a Rv en hiervoor wordt dan ook met zekere regelmaat verlof verleend. Kortheidshalve wordt verwezen naar de beslagsyllabus versie augustus 2012, p. 29-30 (bijgaand, tevens te vinden op www.rechtspraak.nl).
Het bewijsbeslag is een zeer ingrijpend middel. Zie bijvoorbeeld het door de voorzieningenrechter Amsterdam verleende verlof tot het leggen van bewijsbeslag bij een bank en het als vervolg daarop gevoerde kort geding tot inzage van het bewijs waarop het beslag rustte op grond van artikel 843a Rv en het daar weer uit voortvloeiende deurwaarderskortgeding. De genoemde uitspraken zijn bijgevoegd. Ze zijn ook op rechtspraak.nl gepubliceerd:
LJN BY0184 KG RK 12-1416 beschikking beslagverlof
LJN BY0185 KG ZA 12-1023 artikel 843a Rv procedure
LJN BY0187 KG ZA 12-1343 deurwaarderskortgeding
2. Indien bewijsbeslag in niet IE-zaken mogelijk is, moet er dan bijzondere terughoudendheid worden betracht bij het leggen van bewijsbeslag in woonhuizen? En als dit zo is, dient de voorzieningenrechter daarvoor in zijn beslagverlof bijzondere bepalingen op te nemen?
3. Dient de voorzieningenrechter bij de beslaglegging (in geval van bewijsbeslag in niet IE-zaken) aanwezig te zijn? zo ja, geldt dit altijd of alleen als het gaat om beslag in woonhuizen. Zo nee, dient hij zich dan beschikbaar te houden voor vragen of problemen die zich tijdens de beslaglegging voordoen?
Toelichting vragen 2 en 3:
Het bewijsbeslag kan als het moet worden gelegd in een woonhuis praktisch gezien een soort 'civielrechtelijke huiszoeking' opleveren, zodat de vraag opkomt of dit evenals de strafrechtelijke huiszoeking moet worden voorzien van de waarborg dat (al dan niet 'ter plekke') onmiddellijk een rechterlijke toets kan worden ingeroepen. Overigens kan ook een bewijsbeslag in een bedrijfsruimte zeer ingrijpend zijn: veelal wordt een deel van het bedrijf praktisch stilgelegd en ook daar kunnen privacybelangen (bijvoorbeeld van werknemers) een rol spelen. De vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie is in die zin gewaarborgd dat in het verlof bepaald pleegt te worden dat de verzoeker niet bij de beslaglegging aanwezig mag zijn en dat de inzage pas plaatsvindt in het kader van de artikel 843a Rv procedure.
4. Artikel 292 lid 5 Rv bepaalt:
"De rechter houdt de beslissing op de eis of het verzoek aan totdat een afschrift van de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen."
Is met deze bepaling verenigbaar dat als de spoedeisendheid van een verzoek dit vereist, het verzoek voorlopig wordt toegewezen, waarbij de definitieve beslissing wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op de te stellen prejudiciële vraag?
Toelichting
Vanuit de gedachte dat het meerdere het mindere omvat wordt soms een voorlopig verlof tot beslaglegging gegeven (zie Hof 's-Hertogenbosch 7 oktober 2010, LJN BN9816 en beslagsyllabus versie augustus 2012, pagina 9). Wat de rechtsgevolgen van het voorlopig beslagverlof zijn als het niet komt tot een definitieve verlening van het verlof is overigens nog niet uitgekristalliseerd.
Ook in het onderhavige geval is een voorlopig beslagverlof verleend, omdat het anders niet mogelijk zou zijn een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen zonder dat een onaanvaardbaar risico in het leven wordt geroepen dat het bewijsmateriaal waarop verzocht wordt beslag te mogen leggen verdwijnt. Op deze wijze kan de gerequestreerde ook de rol spelen die hem in art. 292 lid 2, 393 lid 1 en 7 en 394 lid 1 Rv, zoals ingevoerd krachtens de Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad is toegedacht. Als eerst vragen zouden worden gesteld aan de Hoge Raad en het antwoord daarop zou worden afgewacht alvorens verlof te verlenen, zou immers gerequesteerde genoemde rol niet spelen.
Bijlagen
Bij de te geven beschikking zullen ten behoeve van de Hoge Raad de volgende bijlagen worden gevoegd:
1. Het verzoekschrift met bewijsstukken, de onderhavige tussenbeschikking en de naar aanleiding daarvan door partijen te maken opmerkingen over de wenselijkheid vragen te stellen en over de inhoud daarvan.
2. De beslagsyllabus, versie augustus 2012.
3. De in de toelichting op vraag 1 genoemde uitspraken van drie gerechtshoven.
4. Beslagverlof, uitspraak in de in die zaak gevolgde artikel 843a Rv procedure en in het daaruit voortvloeiende deurwaarderskortgeding, genoemd in de toelichting op vraag 1.
4.5. Partijen zullen op grond van het bepaalde in artikel 392 lid 2 Rv in de gelegenheid worden gesteld zich binnen twee weken nadat de bewijsbeslagen zijn gelegd uit te laten over het voornemen om vragen te stellen en over de inhoud van de te stellen vragen.
4.6. Indien het inderdaad komt tot het stellen van die vragen zal een mondelinge behandeling plaatsvinden nadat het antwoord van de Hoge Raad is ontvangen, waarna zal worden beslist over de definitieve verlening. Pas daarna kan dan een vordering als bedoeld in artikel 843a Rv worden ingesteld.
nadere bepalingen ten aanzien van het voorlopige verlof tot het leggen van bewijsbeslag
4.7. Gerequestreerden zullen medewerking aan de beslaglegging moeten verlenen, onder andere door de deurwaarder te voorzien van de gebruikersnamen, wachtwoorden of andere toegangscodes in welke vorm ook, die noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot elektronische bestanden die zich bij hen bevinden of waartoe zij toegang hebben (dus ook bestanden ‘in the cloud’). Het weigeren van de vereiste medewerking zal in een procedure tussen partijen tot gevolg hebben dat de rechter aan die weigering de gevolgen zal kunnen verbinden die de rechter geraden acht. Tot die mogelijke gevolgen behoort dat de rechter bepaalde stellingen van verzoekster bewezen zal achten behoudens tegenbewijs van gerequestreerden. Bij het beoordelen van dat tegenbewijs zal dan bovendien ook weer in het nadeel van gerequestreerden rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat zij bewijsmiddelen die in het voordeel van verzoekster zouden zijn hebben achtergehouden.
4.8. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
verhaalsbeslagen
5.1. verleent verlof tot het leggen van de verzochte verhaalsbeslagen, onder vaststelling van het bedrag waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van rente en kosten op € 3.530.000,-- (zegge driemiljoen vijfhonderddertigduizend euro);
termijn hoofdzaak
5.2. bepaalt de termijn waarbinnen de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld op twee weken nadat het eerste verhaalsbeslag is gelegd;
voorlopig verlof bewijsbeslag
5.3. verleent verzoekster voorlopig verlof om ten laste van gerequestreerden conservatoir bewijsbeslag te leggen op de in het lichaam van het verzoekschrift onder 82 omschreven gegevensdragers en bescheiden die zich bevinden in de woningen van gerequestreerden aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] en [adres] te ([postcode]) [plaats];
5.4. bepaalt dat de deurwaarder, al dan niet in samenwerking met een ter zake deskundige, ter plaatse (digitale) kopieën kan maken van die gegevensdragers en bescheiden, welke kopieën aan 4 iTrust Integrity Services B.V., die hierbij als gerechtelijke bewaarder wordt aangewezen - zonder afschrift of inzage aan verzoekster te geven - in gerechtelijke bewaring worden gegeven in afwachting van een beslissing van de rechter. Indien het ter plaatse maken van kopieën niet mogelijk is zullen de oorspronkelijke gegevensdragers en bescheiden mogen worden meegenomen en moeten deze binnen een week door de bewaarder (na het maken van kopieën) aan gerequestreerden worden geretourneerd;
5.5. bepaalt dat voor zover het niet mogelijk is ter gelegenheid van de beslaglegging reeds de selectie te maken van de gegevensdragers en bescheiden die onder het beslag vallen, de gegevensdragers en bescheiden die naar verwachting materiaal bevatten waarop het beslagverlof betrekking heeft in hun geheel gekopieerd dan wel meegenomen mogen worden op de wijze als onder 5.4 omschreven;
5.6. bepaalt dat gerequestreerden medewerking aan de beslaglegging zullen moeten verlenen door de deurwaarder te voorzien van de gebruikersnamen, wachtwoorden of andere toegangscodes in welke vorm ook, die noodzakelijk zijn om toegang te krijgen tot elektronische bestanden die zich bij hen bevinden of waartoe zijn toegang hebben (dus ook bestanden ‘in the cloud’);
verdere procedure inzake prejudiciële vragen
5.7. bepaalt dat partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over het voornemen om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen en over de inhoud van de te stellen vragen; partijen kunnen daartoe schriftelijke opmerkingen maken binnen twee weken nadat de bewijsbeslagen zijn gelegd; vervolgens zal in de tweede tussenbeschikking worden beslist of en zo ja welke vragen aan de Hoge Raad worden gesteld;
5.8. bepaalt dat de voorzieningenrechter ten aanzien van het hiervoor voorlopig verleende verlof, alvorens definitief te beslissen, partijen op het verzoekschrift zal horen nadat de Hoge Raad de door de voorzieningenrechter gestelde vragen heeft beantwoord; zij zullen dan ook mogen reageren op de door de Hoge Raad gegeven antwoorden;
partijen zullen daarvoor te zijner tijd door de rechtbank worden opgeroepen;
5.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.C. Jongeneel, voorzieningenrechter, op
1 november 2012.?
Coll.: