Home

Rechtbank Den Haag, 04-05-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4429, 8170329 RL EXPL 19-26270

Rechtbank Den Haag, 04-05-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4429, 8170329 RL EXPL 19-26270

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 mei 2020
Datum publicatie
19 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:4429
Formele relaties
Zaaknummer
8170329 RL EXPL 19-26270

Inhoudsindicatie

Dient de werkgever het zwangerschapsverlof van werkneemster te compenseren voorzover dat zwangerschapsverlof samenvalt met de meivakantie (zijnde een andere vakantie dan de zomervakantie)? De kantonrechter stelt daarover prejudiciële vragen.

Uitspraak

Zittingsplaats ’s-Gravenhage

JL/c

Zaak-/rolnr.: 8170329 RL EXPL 19-26270

4 mei 2020

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eisende partij,

gemachtigde: mr. J.L. Aarts,

tegen

de stichting

Stichting “het Rijnlands Lyceum”,

gevestigd te Wassenaar,

gedaagde partij,

gemachtigde: mr. M.R.A. Dekker.

Partijen worden hierna werkneemster en werkgever genoemd.

1 De procedure

1.1.

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:

-

de dagvaarding van 8 november 2019, met producties;

-

de fax van mr. Dekker van 7 januari 2020 met bijlage;

-

de conclusie van antwoord, met producties;

-

de e-mail van de rechtbank aan partijen van 25 maart 2020;

-

de e-mail van mr. Dekker van 1 april 2020;

-

de e-mail van mr. Aarts van 9 april 2020, met bijlage.

1.2.

Op 11 maart 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was werkneemster in persoon aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens werkgever is de heer [betrokkene] , stafadviseur HR, verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens deze zitting is gezegd. Deze aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1.

Werkneemster is bij werkgever in dienst getreden op 1 november 2015. Zij is thans werkzaam als docent (met werktijdfactor 1,0). Werkneemster verricht haar werkzaamheden aan the International School of the Hague. Op haar arbeidsovereenkomst is de Collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs (hierna: CAO-VO) van toepassing. De CAO-VO 2016-2017 (van toepassing tot 1 juni 2018) en de CAO-VO 2018-2019 (van toepassing vanaf 1 juni 2018) bevatten een artikel over vakantieverlof. De leden 1 en 7 van die artikelen (artikel 15.1 CAO-VO 2016-2017 en artikel 14.1 CAO-VO 2018-2019) luiden, voor zover relevant, als volgt:

lid 1:

De werknemer die behoort tot de functiecategorie (…) leraar, geniet:

a. gedurende de schoolvakanties en vijf extra, door de werkgever in overleg met de (G)MR [het medezeggenschapsorgaan, kantonrechter] vastgestelde, dagen vakantieverlof met behoud van bezoldiging;

b. buiten de in lid a genoemde periodes geen vakantieverlof.

en lid 7:

De vrouwelijke werknemer behoudt ten minste aanspraak op het vakantieverlof dat samenvalt met de zomervakantie en het tijdvak van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Dit vakantieverlof wordt aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, dan wel de zomervakantie genoten, tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen. (…)

Samenloop van andere schoolvakanties en de vijf extra dagen vakantieverlof zoals bedoeld in lid 1 onder a met zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt niet gecompenseerd.

2.2.

De CAO-VO 2016-2017 en CAO-VO 2018-2019 zijn niet algemeen verbindend verklaard.

2.3.

Werkneemster heeft in de periode van 1 mei 2018 tot en met 8 oktober 2018 zwangerschaps- en bevallingsverlof (hierna kortheidshalve: het zwangerschapsverlof) genoten. Deze periode van zwangerschapsverlof overlapte deels (gedurende 9 dagen) de meivakantie die duurde van 28 april 2018 tot en met 8 mei 2018.

2.4.

Werkneemster heeft werkgever via haar gemachtigde op 9 maart 2018 verzocht haar in de gelegenheid te stellen haar negen vakantiedagen van de meivakantie die samenvielen met het zwangerschapsverlof alsnog te mogen genieten. Werkgever heeft bij brief van 23 maart 2018 geweigerd deze vakantiedagen te compenseren.

2.5.

Naast haar zwangerschapsverlof heeft werkneemster in kalenderjaar 2018 in totaal 45 dagen vakantieverlof genoten wanneer de voornoemde negen vakantiedagen niet worden gecompenseerd.

3 Het geschil

3.1.

Werkneemster vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de kantonrechter:

1. werkgever veroordeelt tot toekenning van de vakantie-aanspraken in de periode van 30 april 2018 tot en met 11 mei 2018 die werkneemster door haar zwangerschapsverlof niet heeft kunnen genieten;

2. werkgever veroordeelt tot een dwangsom van € 500,00 voor elke dag waarop gedaagde nalatig zal blijken aan een zodanige veroordeling te voldoen, zulks te rekenen vanaf zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis;

3. de werkgever veroordeelt in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris van gemachtigde lsmede de (nog te maken) nakosten waarvoor de gevraagde veroordeling een executoriale titel biedt.

3.2.

Aan haar vordering legt werkneemster samengevat het volgende ten grondslag. Werkneemster heeft als direct gevolg van haar zwangerschap minder vakantie-aanspraken genoten. Dit voor werkneemster negatieve onderscheid in haar arbeidsvoorwaarden (artikel 15.1 lid 7 in CAO-VO 2016-2017 en artikel 14.1 lid 7 in CAO-VO 2018-2019), is in strijd met het in artikel 7:646 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde recht op gelijke behandeling op grond van geslacht en met artikel 5 van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). De opvatting van werkgever miskent bovendien de bescherming die de zwangere vrouw toekomt op grond van artikel 3:4 van de Wet arbeid en zorg (WAZO) en de Richtlijn 92/84/EEG inzake zwangerschap. Werkneemster is van mening dat de vakantie-aanspraken die zij door haar zwangerschaps- en bevallingsverlof niet heeft kunnen genieten, alsnog door werkgever gecompenseerd dienen te worden.

3.3.

Werkgever voert gemotiveerd verweer. Volgens werkgever voorziet de CAO-VO niet in een vastgesteld aantal vakantiedagen, maar bepaalt lid 1 van de artikelen 15.1 CAO-VO 2016-2017 en 14.1 CAO-VO 2018-2019 slechts wanneer de vakantiedagen moeten worden opgenomen. Hierbij doet werkgever in het bijzonder een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 augustus 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE2183, NJ 2004, 222, m.nt. GHvV (Dekker /ROC I) en betoogt dat lid 7 van voornoemde artikelen heeft te gelden als een beding als bedoeld in artikel 7:646 lid 3 BW. Werkneemsters krijgen immers een aanvulling op het wettelijk minimum aantal vastgestelde vakantiedagen, voor zover de zomervakantie samenvalt met zwangerschapsverlof.

3.4.

Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna – voor zover relevant – ingegaan.

4 De beoordeling

5 De beslissing