Rechtbank Limburg, 15-01-2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:205 BY9314, AWB 12 / 2150
Rechtbank Limburg, 15-01-2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:205 BY9314, AWB 12 / 2150
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 15 januari 2013
- Datum publicatie
- 24 januari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2013:BY9314
- Zaaknummer
- AWB 12 / 2150
Inhoudsindicatie
Last onder bestuursdwang op grond van art. 13b Opiumwet om lokaal te sluiten en voor 6 maanden gesloten te houden.
Het is aannemelijk dat op 16 november 2012 in het lokaal een hoeveelheid softdrugs is aangetroffen die groter is dan de hoeveelheid van maximaal 5 gram die volgens het Openbaar Ministerie als voorraad voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Verweerder heeft zich hierom op het standpunt mogen stellen dat deze middelen bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels vastgesteld, neergelegd in het “Damoclesbeleid Lokalen en woningen” (hierna: het beleid). Ten tijde van het bestreden besluit gold het beleid zoals dat is vastgesteld op 3 mei 2012 en in werking is getreden op 15 mei 2012. Ingevolge onderdeel 9 van het beleid, voor zover hier van belang, wordt indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs het lokaal voor de duur van zes maanden gesloten. Ingevolge onderdeel 7 van het beleid wordt met betrekking tot de omschrijving van het “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben” van verdovende middelen, aansluiting gezocht bij de Aanwijzing Opiumwet (van het Openbaar Ministerie). Concreet betekent dit, voor zover hier van belang, dat sprake is van een overtreding in de zin van het beleid bij een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram.
Zoals ook in de considerans van het beleid expliciet is vermeld hanteert verweerder (sedert 15 mei 2012) ten aanzien van alle overtredingen in de zin van het beleid het zogenaamde “one strike you are out”-principe. Een dergelijk uitgangspunt is evenwel naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij overtredingen ter zake van softdrugs onredelijk te achten. In dat kader zij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012 (LJN BY4412). Uit de aangehaalde overwegingen volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat een beleid dat als uitgangspunt kent dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs een last tot sluiting wordt opgelegd onredelijk is te achten. Hoewel het niet ondenkbaar moet worden geacht dat ook bij overtredingen ter zake van softdrugs in voorkomende gevallen moet worden vastgesteld dat sprake is van een zodanig ernstig geval dat niet met een waarschuwing of soortgelijke maatregel kan worden volstaan, vermag de voorzieningenrechter niet in te zien dat hiervan (reeds) bij het aantreffen van een geringe handelshoeveelheid softdrugs sprake kan zijn. Verzoekers grief dat sluiting van het lokaal gelet op de aard en hoeveelheid van de aantroffen verdovende middelen disproportioneel is, slaagt in zoverre. De omstandigheid dat in het onderhavige geval, anders dan in de casus die tot voormelde uitspraak van de Afdeling heeft geleid, sprake is van een lokaal in plaats van een woning leidt niet tot een ander oordeel, nu uit deze uitspraak moet worden afgeleid dat de ernst van de overtreding (in de zin van het beleid) bepalend is voor de vraag of tot (het opleggen van een last onder bestuursdwang tot) onmiddellijke sluiting kan worden overgegaan.
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12 / 2150
Uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam], verzoeker,
en
de burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 3 december 2012
Kenmerk: 2012.54412
Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd om het (voor publiek toegankelijke) lokaal gelegen aan [adres] te Maastricht met ingang van 4 december 2012 te sluiten en voor de duur van zes maanden gesloten te houden.
Verzoeker heeft bij verweerder een bezwaarschrift doen indienen tegen dit besluit. Bij brief van 14 december 2012 is voorts de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), te treffen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.
Het verzoek is op 10 januari 2013 ter zitting behandeld, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B. Smit, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. J.L. de Caluwe-Peters, werkzaam bij verweerders gemeente.
Overwegingen
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1 van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerste twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu namens verzoeker bezwaar is gemaakt tegen verweerders besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd en deze rechtbank bevoegd kan worden geacht om van de (mogelijke) hoofdzaak kennis te nemen. Ook de vereiste onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter, mede gelet op het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk gemaakt.
4. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van het verzoek uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoeker een bepaald spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat hij zonder enig nadeel de beslissing op bezwaar kan afwachten, is het antwoord op de vraag of er sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel over het geschil in de (eventuele) hoofdzaak.
5. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
6. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 23 maart 2011 (LJN BP8750), overweegt de voorzieningenrechter dat voor de beoordeling of de burgemeester bevoegd is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen bepalend is of in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd, of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Niet is vereist dat daadwerkelijk verdovende middelen zijn verhandeld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 21 maart 2012 (LJN BV9512), volgt uit het woord “daartoe” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van de woning.
7. Zoals blijkt uit een op 16 november 2012 opgemaakte sluitingsrapportage door een functionaris van de politieregio Limburg Zuid, zijn op die datum in een magnetron van de keuken van het in het lokaal gevestigde café twee zakjes met hennep (totaal 16 gram bruto) en een viertal – niet nader geduide – briefjes aangetroffen.
8. De juistheid van vorenstaande bevindingen is door verzoeker niet bestreden. Het is daarom aannemelijk dat op 16 november 2012 in het lokaal een hoeveelheid softdrugs is aangetroffen die groter is dan de hoeveelheid van maximaal 5 gram die volgens het Openbaar Ministerie als voorraad voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Verweerder heeft zich hierom op het standpunt mogen stellen dat deze middelen bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat de softdrugs bestemd waren voor eigen gebruik (door het personeel van het café) en niet voor handelsactiviteiten, kan gelet op hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen niet tot een ander oordeel leiden. De daar genoemde jurisprudentie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook op lokalen van toepassing te achten.
9. Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels vastgesteld, neergelegd in het “Damoclesbeleid Lokalen en woningen” (hierna: het beleid). Ten tijde van het bestreden besluit gold het beleid zoals dat is vastgesteld op 3 mei 2012 en in werking is getreden op 15 mei 2012. Ingevolge onderdeel 9 van het beleid, voor zover hier van belang, wordt indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs het lokaal voor de duur van zes maanden gesloten. Ingevolge onderdeel 7 van het beleid wordt met betrekking tot de omschrijving van het “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben” van verdovende middelen, aansluiting gezocht bij de Aanwijzing Opiumwet (van het Openbaar Ministerie). Concreet betekent dit, voor zover hier van belang, dat sprake is van een overtreding in de zin van het beleid bij een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram.
10. Zoals ook in de considerans van het beleid expliciet is vermeld hanteert verweerder (sedert 15 mei 2012) ten aanzien van alle overtredingen in de zin van het beleid het zogenaamde “one strike you are out”-principe. Een dergelijk uitgangspunt is evenwel naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij overtredingen ter zake van softdrugs onredelijk te achten. In dat kader zij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012 (LJN BY4412), waarin onder meer het volgende is overwogen:
"Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, beschikt de burgemeester bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester, terughoudend moet toetsen. De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet doet daaraan niet af. Weliswaar is in de Kamerstukken waarnaar [appellante] verwijst (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
In het licht van het voorgaande heeft de voorzieningenrechter het beleid om in het geval harddrugs zijn aangetroffen, anders dan bij softdrugs, zonder voorafgaande waarschuwing de sluiting van het betrokken pand te gelasten terecht niet onredelijk geacht."
Uit deze overwegingen volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat een beleid dat als uitgangspunt kent dat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs een last tot sluiting wordt opgelegd onredelijk is te achten. Hoewel het niet ondenkbaar moet worden geacht dat ook bij overtredingen ter zake van softdrugs in voorkomende gevallen moet worden vastgesteld dat sprake is van een zodanig ernstig geval dat niet met een waarschuwing of soortgelijke maatregel kan worden volstaan, vermag de voorzieningenrechter niet in te zien dat hiervan (reeds) bij het aantreffen van een geringe handelshoeveelheid softdrugs sprake kan zijn. Verzoekers grief dat sluiting van het lokaal gelet op de aard en hoeveelheid van de aantroffen verdovende middelen disproportioneel is, slaagt in zoverre. De omstandigheid dat in het onderhavige geval, anders dan in de casus die tot voormelde uitspraak van de Afdeling heeft geleid, sprake is van een lokaal in plaats van een woning leidt niet tot een ander oordeel, nu uit deze uitspraak moet worden afgeleid dat de ernst van de overtreding (in de zin van het beleid) bepalend is voor de vraag of tot (het opleggen van een last onder bestuursdwang tot) onmiddellijke sluiting kan worden overgegaan.
11. Uit het vorenstaande volgt dat het niet aannemelijk is dat het bestreden besluit in de hoofdzaak de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan. Nu voormeld gebrek niet kan worden geheeld bij de heroverweging in bezwaar, als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, bestaat er, gelet ook op de belangen van verzoeker, aanleiding voor een ongeclausuleerde schorsing van dit besluit.
12. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,-. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
13. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat het bestreden besluit wordt geschorst;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op € 944,- (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan verzoeker;
- gelast dat verweerder aan verzoeker het voor deze procedure betaalde griffierecht (ad € 156,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in tegenwoordigheid van M. Bakker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2013.
w.g. M. Bakker w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.