Rechtbank Limburg, 04-02-2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:952 BZ2853, AWB 13 / 198
Rechtbank Limburg, 04-02-2013, ECLI:NL:RBLIM:2013:952 BZ2853, AWB 13 / 198
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Limburg
- Datum uitspraak
- 4 februari 2013
- Datum publicatie
- 4 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBLIM:2013:BZ2853
- Zaaknummer
- AWB 13 / 198
Inhoudsindicatie
Verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen last onder bestuursdwang ex artikel 13b Opiumwet tot sluiting woning na aantreffen softdrugs. Zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 15 januari 2013 (LJN BY9314) heeft overwogen is een “one strike you are out”-principe bij overtredingen ter zake van softdrugs onredelijk te achten. Er bestaat geen aanleiding in het onderhavige geval anders te oordelen. Hoewel de voorzieningenrechter er niet aan voorbij ziet dat in het onderhavige geval sprake is van een aanmerkelijk grotere hoeveelheid softdrugs dan in de casus die tot de uitspraak van 15 januari 2013 heeft geleid, is daarmee niet zonder meer gegeven dat geoordeeld kan worden dat sprake is van een zodanig ernstig geval dat niet met een waarschuwing of soortgelijke maatregel kan worden volstaan. Het is niet aan de voorzieningenrechter maar aan verweerder om – in de beleidsregels – de indicatoren aan te geven aan de hand waarvan wordt vastgesteld of van een zodanig geval sprake is.
Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13 / 198
Uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[A] en [B], verzoekers,
en
de burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 21 januari 2013
Kenmerk: ---
Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd om hun (huur)woning gelegen aan [adres] te Maastricht met ingang van 22 januari 2013 te sluiten en voor de duur van drie maanden gesloten te houden.
Verzoekers hebben bij verweerder een bezwaarschrift doen indienen tegen dit besluit. Voorts is de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ter zake een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), te treffen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden.
Het verzoek is op 28 januari 2013 ter zitting behandeld, waar verzoeker [A] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers, mr. S.F.J. Bergmans, advocaat te Sittard.
Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door mr. G. Marcus-Silletti en mr. J.A.A. de Jonge, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Overwegingen
1. Op dit geding is het recht van toepassing zoals dat geldt sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de eerste twee in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan, nu namens verzoekers bezwaar is gemaakt tegen verweerders besluit ter zake waarvan een voorlopige voorziening is gevraagd en deze rechtbank bevoegd kan worden geacht om van de (mogelijke) hoofdzaak kennis te nemen. Ook de vereiste onverwijlde spoed acht de voorzieningenrechter, mede gelet op het verhandelde ter zitting, voldoende aannemelijk gemaakt.
4. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor de indiener van het verzoek uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Nu de voorzieningenrechter aan de zijde van verzoekers een bepaald spoedeisend belang aanwezig acht en derhalve niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat zij zonder enig nadeel de beslissing op bezwaar kunnen afwachten, is het antwoord op de vraag of er sprake is van enig nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening in belangrijke mate mede afhankelijk van een voorlopig oordeel over het geschil in de (eventuele) hoofdzaak.
5. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
6. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 23 maart 2011 (LJN BP8750), overweegt de voorzieningenrechter dat voor de beoordeling of de burgemeester bevoegd is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen bepalend is of in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd, of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Niet is vereist dat daadwerkelijk verdovende middelen zijn verhandeld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 21 maart 2012 (LJN BV9512), volgt uit het woord “daartoe” in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van de woning.
7. Zoals blijkt uit een op 3 januari 2013 door de politie opgemaakte sluitingsrapportage is op 2 januari 2013 bij een onderzoek in de woning van verzoekers 2492 gram hennep aangetroffen. Daarnaast zijn (onder meer) een weegschaal (met daarop een bak met hennepresten) en een hoeveelheid verpakkingsmateriaal aangetroffen.
8. De juistheid van vorenstaande bevindingen is door verzoekers niet bestreden. Het is daarom aannemelijk dat op 2 januari 2013 in de woning van verzoekers een hoeveelheid softdrugs is aangetroffen die groter is dan de hoeveelheid van maximaal 5 gram die volgens het Openbaar Ministerie als voorraad voor eigen gebruik wordt aangemerkt. Verweerder heeft zich hierom op het standpunt mogen stellen dat deze middelen bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Voor zover verzoekers hebben gesteld dat de softdrugs enkel (tijdelijk) in de woning waren opgeslagen en het niet de bedoeling was deze vanuit de woning te verhandelen, leidt dit, gelet op hetgeen hiervoor onder 6 is overwogen, niet tot een ander oordeel.
9. Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels vastgesteld, neergelegd in het “Damoclesbeleid Lokalen en woningen” (hierna: het beleid). In onderdeel 11 van het beleid, voor zover hier van belang, is vermeld dat indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs de woning voor de duur van drie maanden wordt gesloten. In onderdeel 7 van het beleid is vermeld dat met betrekking tot de omschrijving van het “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben” van verdovende middelen, aansluiting wordt gezocht bij de Aanwijzing Opiumwet (van het Openbaar Ministerie). Concreet betekent dit, voor zover hier van belang, dat sprake is van een overtreding in de zin van het beleid bij een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram.
10. De considerans van het beleid vermeldt expliciet dat verweerder ten aanzien van alle overtredingen in de zin van het beleid het zogenaamde “one strike you are out”-principe hanteert. Zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 15 januari 2013 (LJN BY9314) heeft overwogen is een dergelijk uitgangspunt evenwel bij overtredingen ter zake van softdrugs onredelijk te achten. Er bestaat geen aanleiding in het onderhavige geval anders te oordelen. Hoewel de voorzieningenrechter er niet aan voorbij ziet dat in het onderhavige geval sprake is van een aanmerkelijk grotere hoeveelheid softdrugs dan in de casus die tot de uitspraak van 15 januari 2013 heeft geleid, is daarmee niet zonder meer gegeven dat geoordeeld kan worden dat sprake is van een zodanig ernstig geval dat niet met een waarschuwing of soortgelijke maatregel kan worden volstaan. Het is niet aan de voorzieningenrechter maar aan verweerder om – in de beleidsregels – de indicatoren aan te geven aan de hand waarvan wordt vastgesteld of van een zodanig geval sprake is.
11. De verwijzing ter zitting van verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2013 (LJN BY8013) leidt de voorzieningenrechter evenmin tot een ander oordeel nu – daargelaten de omstandigheid dat die uitspraak niet ziet op (een last onder bestuursdwang tot) sluiting van een woning – in de casus die tot die uitspraak heeft geleid kennelijk sprake was van een beleidsregel die voorziet in toepassing van het “one strike you are out”-principe bij een eerste constatering van handel in softdrugs, hetgeen als een indicator is te beschouwen.
12. Uit het vorenstaande volgt dat het niet aannemelijk is dat het bestreden besluit in de hoofdzaak de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan. Nu voormeld gebrek niet kan worden geheeld bij de heroverweging in bezwaar, als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, bestaat er, gelet ook op de belangen van verzoekers, aanleiding voor een ongeclausuleerde schorsing van dit besluit.
13. De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening redelijkerwijs hebben moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,-. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
14. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat het bestreden besluit wordt geschorst;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op € 944,- (wegens kosten van rechtsbijstand), te vergoeden aan verzoekers;
- gelast dat verweerder aan verzoekers het voor deze procedure betaalde griffierecht (ad € 160,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2013.
w.g. E. Seylhouwer w.g. R. Kleijkers
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden op: 21 februari 2013
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.