Home

Rechtbank Midden-Nederland, 02-06-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2660, C/16/543146 / FL RK 22-769

Rechtbank Midden-Nederland, 02-06-2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2660, C/16/543146 / FL RK 22-769

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
2 juni 2023
Datum publicatie
18 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2023:2660
Zaaknummer
C/16/543146 / FL RK 22-769

Inhoudsindicatie

Wijziging hoofdverblijfplaats afgewezen. Wijziging kinderalimentatie, co-ouderschap. Wijziging afspraak over partneralimentatie, waarin afstand is gedaan van het recht op partneralimentatie, afgewezen, Haviltex-criterium.

Uitspraak

Familierecht

locatie Almere

zaaknummer: C/16/543146 / FL RK 22-769

Beschikking van 2 juni 2023

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. P.W.M. Splinter,

tegen

[de man] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. N.C. Spermon-Ploegmakers.

1 De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

-

het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 9 augustus 2022;

-

het verweerschrift van man (met bijlagen);

-

een bericht van de vrouw van 26 september 2022;

-

een bericht van de man (met bijlagen) van 23 februari 2023;

-

een bericht van de vrouw (met bijlagen) van 24 februari 2023;

-

een bericht van de man (met bijlagen) van 6 maart 2023.

1.2.

De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van

7 maart 2023. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten en de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

1.3.

De hierna vermelde minderjarige [minderjarige 1] heeft tijdens een kindgesprek op 7 maart 2023 haar mening aan de rechter gegeven.

2 Waar de procedure over gaat

2.1.

De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.

2.2.

Zij hebben samen twee kinderen:

-

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [geboorteplaats 1] (hierna: [minderjarige 1] );

-

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats 2] (hierna: [minderjarige 2] ).

[minderjarige 1] staat in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres van de man en [minderjarige 2] op het adres van de vrouw.

2.3.

De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen nemen.

2.4.

Bij beschikking van 13 juli 2020 heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In deze beschikking is de inhoud van het tussen partijen gesloten convenant, waarvan het ouderschapsplan onderdeel uitmaakt, opgenomen.

De echtscheidingsbeschikking is op 13 augustus 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

2.5.

De ouders hebben in het ouderschapsplan van 25 juni 2020 afgesproken dat er een zogenaamde co-ouderschapsregeling zal gelden en dat de inschrijving van de kinderen in de Basisregistratie Personen zal zijn zoals hiervoor onder 2.2. is vermeld. Ook zijn er afspraken in het ouderschapsplan opgenomen over de verdeling van de vakanties en feestdagen.

Verder is in het ouderschapsplan opgenomen dat de ouder bij wie het kind staat ingeschreven bevoegd is tot ontvangst van de kinderbijslag van het kind en dat die ouder bij de Sociale Verzekeringsbank als aanvrager en ontvanger van de kinderbijslag staat geregistreerd.

Wat betreft de kosten van de kinderen hebben de ouders afgesproken dat met ingang van

1 juli 2020 de man € 250,- per maand op een kinderrekening zal storten en de vrouw € 141,- per maand. Verder zullen beide partijen de kinderbijslag op de kinderrekening storten.

2.6.

Vervolgens is in augustus 2021 een addendum op het ouderschapsplan gemaakt. Dit addendum is niet door partijen ondertekend. De in het addendum vermelde afspraken worden wel nagekomen door partijen.

In het addendum is met ingang van 15 juli 2021 als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken opgenomen:

-

in de even weken verblijven de kinderen van maandag tot en met donderdagochtend bij de vrouw en van donderdag uit school tot maandagochtend bij de man;

-

in de oneven weken verblijven de kinderen van maandag uit school tot donderdag naar school bij de vrouw en van donderdagmiddag uit school tot vrijdag 17.00 uur (vóór het eten) bij de man en aansluitend verblijven de kinderen het weekend bij de vrouw.

Wat betreft de kosten van de kinderen is in het addendum opgenomen dat met ingang van

1 augustus 2021 de man € 442,- op de kinderrekening stort en de vrouw € 61,- per maand.

De afspraak zoals vermeld in het ouderschapsplan over de kinderbijslag is ongewijzigd gebleven.

2.7.

In het convenant van 25 juni 2020 is wat betreft de partneralimentatie opgenomen dat beide partijen afstand doen van hun eventuele recht op alimentatie jegens de ander. Hierbij is vermeld dat dit is gebaseerd op het feit dat beide partijen op het tijdstip van ondertekening van het convenant in staat zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien uit arbeid en/of vermogen. Verder is in het convenant opgenomen dat de afspraak over de partneralimentatie bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden.

2.8.

De vrouw verzoekt de rechtbank:

-

te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij haar zal zijn;

-

de door de man aan haar te betalen kinderalimentatie met ingang van 15 april 2021 te bepalen op € 269,- per kind per maand;

-

de door de man aan haar te betalen partneralimentatie met ingang van 15 april 2021 te bepalen op € 263,- per maand.

2.9.

De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw.

3 De beoordeling

Hoofdverblijfplaats

3.1.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] afwijzen. Hierna zal worden uitgelegd waarom de rechtbank deze beslissing neemt.

3.2.

De vrouw wil dat wordt vastgesteld dat [minderjarige 1] , net als [minderjarige 2] , haar hoofdverblijfplaats bij haar heeft. Als reden hiervoor noemt de vrouw dat de kinderen het grootste deel van de tijd bij haar verblijven en dat zij alles voor de kinderen regelt, zoals bijvoorbeeld het begeleiden naar en bij therapeuten, bijles en sport. Ook vindt zij het praktischer dat zij het kindgebonden budget en de kinderbijslag voor beide kinderen ontvangt.

3.3.

De man ziet geen redenen om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] te wijzigen.

3.4.

De rechtbank ziet in de stellingen van de vrouw geen reden voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] . Blijkens de inhoud van het ouderschapsplan hebben partijen ervoor gekozen om bij hen beiden één kind in te schrijven in de Basisregistratie Personen zodat zij beiden aanspraak kunnen maken op belastingtoeslagen en dergelijke. Uitgaande van de geldende zorgregeling, waarvan geen wijziging is verzocht, verblijven de kinderen weliswaar meer tijd bij de vrouw, maar ook veel tijd bij de man. Met de financiële gevolgen van de omstandigheid dat één kind op het adres van de man is ingeschreven en één kind op het adres van de vrouw wordt rekening gehouden bij de hierna te berekenen door de man te betalen kinderalimentatie. Wat betreft de stelling van de vrouw dat zij alles voor de kinderen regelt, heeft de man aangevoerd dat de vrouw vaak afspraken voor de kinderen plant als zij bij de vrouw zijn. Als de kinderen afspraken hebben wanneer zij bij de man zijn, begeleidt de man de kinderen naar die afspraken. Volgens de man verloopt dit zonder discussies tussen partijen.

Kinderalimentatie

3.5.

De rechtbank zal beslissen dat de man over de periode van 1 augustus 2022 tot

1 februari 2023 een bedrag van € 197,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen en met ingang van 1 februari 2023 een bedrag van € 223,- per maand. Dit betekent dat een deel van het verzoek van de vrouw wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.

De reden voor de wijziging

3.6.

Partijen zijn het er over eens dat de verdeling van de kosten van de kinderen opnieuw moeten worden berekend. Ook zijn zij het er over eens dat er niet langer gebruik zal worden gemaakt van een kinderrekening en dat de man kinderalimentatie aan de vrouw zal gaan betalen. De rechtbank zal hierna dan ook beoordelen welk bedrag aan kinderalimentatie de man aan de vrouw zal moeten betalen en vanaf welke datum.

De ingangsdatum

3.7.

Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden. De rechtbank vindt dat de man de kinderalimentatie vanaf 1 augustus 2022 moet betalen. Hierna zal worden uitgelegd waarom de rechtbank dit vindt.

3.8.

De rechtbank gaat er, gelet op de inhoud van het verzoekschrift en wat er is besproken tijdens de zitting, van uit dat de vrouw als ingangsdatum heeft bedoeld te verzoeken 15 juli 2021 in plaats van 15 april 2021.

Volgens de vrouw hebben de afspraken over de kosten van de kinderen nooit aan de wettelijke maatstaven voldaan en was er in ieder geval vanaf juli 2021 sprake van een wijziging van omstandigheden.

Vanaf 15 juli 2021 is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd. Volgens de vrouw is de mediator, die het addendum heeft opgesteld, bij de berekening van de draagkracht van de man ten onrechte uitgegaan van een aflossing op een schuld door de man van € 150,- per maand en heeft de mediator een onjuiste verdeling van de draagkracht in relatie tot de zorg voor de kinderen toegepast.

Subsidiair stelt de vrouw dat de ingangsdatum moet worden vastgesteld op 22 november 2021, omdat de man bij brief van die datum door de advocaat van de vrouw op de hoogte is gebracht van de door de vrouw gewenste wijziging van de kinderalimentatie.

3.9.

De man heeft verweer gevoerd tegen een wijziging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht. Volgens hem moet de ingangsdatum worden vastgesteld op de datum waarop de beschikking wordt gegeven.

3.10.

Vast staat dat partijen de in het addendum opgenomen gewijzigde afspraken zijn nagekomen. In de door de vrouw gestelde omstandigheden dat de in het addendum opgenomen gewijzigde afspraken over de verdeling van de kosten voor de kinderen niet voldoen aan de wettelijke maatstaven en dat er vanaf 15 juli 2021 sprake is van een gewijzigde omstandigheid ziet de rechtbank geen reden om een eventuele wijziging in te laten gaan op 15 juli 2021. Partijen zijn deze gewijzigde afspraken nagekomen en de man had dan ook geen rekening kunnen houden met een verhoging van zijn bijdrage in de kosten van de kinderen. Dit geldt ook voor de door de vrouw subsidiair gestelde ingangsdatum. De vrouw heeft nadat aan de man in november 2021 een brief is gestuurd lang gewacht met het indienen van een verzoekschrift. Het is daarom niet redelijk om te stellen dat de man vanaf november 2021 rekening had kunnen houden met een eventuele verhoging van zijn bijdrage.

Vanaf het moment van indiening van het verzoekschrift door de vrouw had de man daar wel rekening mee kunnen houden. Om doelmatigheidsredenen stelt de rechtbank de ingangsdatum niet vast op 9 augustus 2022, de datum waarop het verzoekschrift is ingediend, maar op

1 augustus 2022.

De behoefte van de kinderen

3.11.

Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd.

In het ouderschapsplan van 25 juni 2020 is vermeld dat de behoefte van de kinderen is geschat op € 650,- per kind per maand. Partijen zijn het er nog steeds over eens dat van deze behoefte kan worden uitgegaan, zodat de rechtbank dat ook zal doen. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) bedroeg de behoefte in 2022 afgerond € 682,- per kind per maand (dus in totaal € 1.364,-) en in 2023 afgerond € 705,- per kind per maand (dus in totaal € 1.410,-).

De draagkracht van beide ouders

3.12.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.

3.13.

Omdat er sprake is van een ongeveer gelijke verdeling van de zorg voor de kinderen en bij iedere ouder een kind staat ingeschreven merkt de rechtbank het volgende op. Voor de bepaling van de draagkracht van partijen om in de kosten van de kinderen te voorzien is van belang wie de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betaalt en wie het kindgebonden budget ontvangt. Hierna zal worden uitgelegd wat wordt verstaan onder de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen.

3.14.

De basisbehoefte van een kind valt uiteen in verblijfskosten (dat zijn de kosten die een ouder maakt voor het verblijf van een kind bij hem of haar) en de verblijfsoverstijgende kosten (dat zijn de kosten die niet met het verblijf hebben te maken, bijvoorbeeld de kosten voor kleding en schoolgeld).

Voor verblijfsoverstijgende kosten is – naast de kinderbijslag – 30% van de basisbehoefte beschikbaar. Die 30% volgt uit het volgende. Bij een zorgregeling waarbij ouders ieder ongeveer de helft van de zorgtaken op zich nemen, is de zorgkorting voor de zogenoemde niet-verzorgende ouder 35% van de (basis)behoefte. Dit bedrag is bedoeld voor de verblijfskosten van het kind bij die ouder. Als voor de verblijfskosten bij de zogenoemde verzorgende ouder ook 35% van de behoefte beschikbaar is (en bij beide ouders samen dus 70%), blijft – naast de kinderbijslag – 30% over voor verblijfsoverstijgende kosten. Bij een kleinere zorgregeling is het percentage zorgkorting lager. In zo’n geval zullen de verblijfskosten bij de verzorgende ouder hoger zijn, waardoor ook dan 30% van de (basis)behoefte beschikbaar is voor verblijfsoverstijgende kosten.

3.15.

Vast staat dat de man op dit moment de kinderbijslag voor [minderjarige 1] ontvangt en de vrouw de kinderbijslag voor [minderjarige 2] , zoals partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen. De ouder aan wie de kinderbijslag wordt betaald, heeft aanspraak op het kindgebonden budget.1

Gelet hierop en aangezien het verzoek van de vrouw tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] zal worden afgewezen, gaat de rechtbank ervan uit dat de man het kindgebonden budget voor [minderjarige 1] zal blijven ontvangen en de vrouw het kindgebonden budget voor [minderjarige 2] .

Gelet op de inschrijving van [minderjarige 1] op het adres van de man en de inschrijving van [minderjarige 2] op het adres van de vrouw, gaat de rechtbank er verder van uit dat de man de verblijfsoverstijgende kosten ten aanzien van [minderjarige 1] betaalt en de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten ten aanzien van [minderjarige 2] .

3.16.

Bij de bepaling van de draagkracht van de man zal dan ook rekening worden gehouden met het kindgebonden budget voor [minderjarige 1] en bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw met het kindgebonden budget voor [minderjarige 2] . Daarbij zal geen rekening worden gehouden met het ontvangen van kinderbijslag door beide ouders. Met de kinderbijslag voor beide kinderen is al rekening gehouden bij de hoogte van de behoefte van de kinderen. De behoefte van de kinderen betreft namelijk de kosten van de kinderen die niet worden gedekt door de kinderbijslag.

De draagkracht van de man

3.17.

De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 1.252,- per maand betreffende de periode van 1 augustus 2022 tot 1 februari 20232 en op € 1.328,- per maand vanaf 1 februari 20233. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.

3.18.

Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de man. Vast staat dat het inkomen van de man per 1 februari 2023 is gestegen. Hierin ziet de rechtbank reden om de draagkracht van de man over voormelde twee periodes te berekenen.

*** Periode van 1 augustus 2022 tot 1 februari 2023

3.19.

Voor het inkomen in de periode van 1 augustus 2022 tot 1 februari 2023 gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf over 2022, waarin een bruto loon is vermeld van € 70.732,-. Verder is de rechtbank wat betreft de belastbare inkomsten uit eigen woning uitgegaan van een WOZ-waarde van € 376.000,- en een hypotheekrente van € 5.824,- per jaar zoals partijen in hun berekeningen ook hebben gedaan. Deze belastbare inkomsten zijn van invloed op de algemene heffingskorting en de hoogte van het kindgebonden budget ten aanzien van [minderjarige 1] . Hiervan uitgaande en rekening houdend met het kindgebonden budget ten aanzien van [minderjarige 1] bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man € 4.011,- per maand. De rechtbank heeft de (belasting)tarieven geldend in 2022 toegepast. Om doelmatigheidsredenen heeft de rechtbank de draagkracht van de man niet apart berekend over de maand januari 2023. Verder heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat [minderjarige 1] in september 2022 twaalf jaar is geworden en de man vanaf dat moment geen aanspraak meer kan maken op die korting.

3.20.

Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.

Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. In die formule wordt ervan uitgegaan dat iemand 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Dat komt hier neer op (30% van 4.011 =) afgerond € 1.203,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimumbedrag voor overige vaste lasten van € 1.020,- per maand in 2022.

Partijen zijn het er over eens dat geen rekening moet worden gehouden met een aflossing op een schuld aan de moeder van de man, omdat deze aflossing woonlasten betreft en is verdisconteerd in voormelde forfaitaire woonlasten. Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van (4.011 -/- 1.203 -/- 1.020 =) € 1.788,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie, dus afgerond € 1.252,- per maand. De overige 30% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).

*** Vanaf 1 februari 2023

3.21.

Voor het inkomen vanaf 1 februari 2023 gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie over februari 2023. Voor de rest van de berekening verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.19 is vermeld. Het netto besteedbaar inkomen van de man, rekening houdend met het kindgebonden budget ten aanzien van [minderjarige 1] , bedraagt dan € 4.388,- per maand.

3.22.

Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.

Daarvoor maakt de rechtbank net als hiervoor is vermeld gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld.

De woonlasten komen neer op (30% van 4.388 =) afgerond € 1.316,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimum bedrag aan overige vaste lasten van € 1.175,- per maand in 2023. Van het netto besteedbaar inkomen van de man blijft dan een bedrag van (4.388 -/- 1.316 -/- 1.175 =) € 1.897,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van afgerond € 1.328,- per maand. De overige 30% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).

De draagkracht van de vrouw

3.23.

De draagkracht van de vrouw berekent de rechtbank op € 855,- per maand.4 De rechtbank zal uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.

3.24.

De draagkracht van de vrouw zal niet apart worden berekend over 2023, omdat niet is gebleken dat haar inkomen in belangrijke mate is gewijzigd. Verder brengt het verschil tussen de in 2022 en 2023 geldende (belasting)tarieven een minimaal verschil in draagkracht met zich mee.

3.25.

Ook bij de draagkracht van de vrouw kijkt de rechtbank eerst naar haar inkomen. Voor dat inkomen gaat de rechtbank uit van de jaaropgaaf over 2022, waarin een bruto loon is vermeld van € 43.536,-. Hiervan uitgaande en rekening houdend met het kindgebonden budget en de inkomensafhankelijke combinatiekorting ten aanzien van [minderjarige 2] bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 3.201,- per maand.

3.26.

Vervolgens kijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van de kinderen.

Daarvoor maakt de rechtbank net als bij de berekening van de draagkracht van de man gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’ die de Expertgroep Alimentatie heeft ontwikkeld.

De woonlasten komen neer op (30% van 3.201 =) afgerond € 960,- per maand. Daarnaast wordt rekening gehouden met een minimum bedrag aan overige vaste lasten van € 1.020,- per maand. Van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw blijft dan een bedrag van

(3.201 -/- 960 -/- 1.020 =) € 1.221,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Dat komt neer op een bedrag van afgerond € 855,- per maand. De overige 30% mag de vrouw vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).

De verdeling van de kosten

3.27.

Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt ook wel de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.

3.28.

Zoals hiervoor is berekend, had de man in de periode van 1 augustus 2022 tot

1 februari 2023 een draagkracht van € 1.252,- per maand en de vrouw een draagkracht van

€ 855,- per maand. Samen hadden ze dus een draagkracht van € 2.107,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die waren in die periode € 1.364,- per maand. De rechtbank gaat er om doelmatigheidsredenen aan voorbij dat in de maand januari 2023 de behoefte als gevolg van de indexering hoger is.

Dit betekent dat de man een deel van (1.252/2.107 x 1.364 =) afgerond € 811,- per maand moet dragen. De vrouw moet een deel van (855/2.107 x 1.364 =) afgerond € 553,- per maand dragen.

3.29.

Vanaf 1 februari 2023 heeft de man, zoals hiervoor is berekend, een draagkracht van

€ 1.328,- per maand en de vrouw een draagkracht van € 855,- per maand. Samen hadden ze dus een draagkracht van € 2.183,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn in 2023 € 1.410,- per maand.

Dit betekent dat de man een deel van (1.328/2.183 x 1.410 =) afgerond € 858,- per maand moet dragen. De vrouw moet een deel van (855/2.183 x 1.410 =) afgerond € 552,- per maand dragen.

3.30.

Zoals hiervoor is vermeld onder rechtsoverweging 3.15 gaat de rechtbank ervan uit dat de man de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 1] voldoet en de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige 2] , zijnde 30 % van de behoefte. In 2022 bedroegen deze kosten (30 % van 682 =) afgerond € 205,- per kind per maand en in 2023 bedragen deze kosten (30 % van 705 =) afgerond € 212,- per kind per maand. Om doelmatigheidsredenen gaat de rechtbank wat betreft de maand januari 2023 uit van de kosten in 2022.

3.31.

Tussen partijen is in geschil welke percentages van de behoefte moeten worden gehanteerd betreffende de verblijfskosten. Volgens de man moet ervan worden uitgegaan dat hij 30 % van de behoefte van de kinderen voldoet als verblijfskosten en de vrouw 40 %. De vrouw meent – zo begrijpt de rechtbank – dat ervan moet worden uitgegaan dat de man 25 % van de behoefte van de kinderen voldoet als verblijfskosten en de vrouw 45 %.

3.32.

Gelet op de geldende verdeling van zorg- en opvoedingstaken zal de rechtbank de man volgen in zijn stelling wat betreft de zorgkosten (verblijfskosten). Voor rekening van de man komt dan aan verblijfskosten voor de kinderen een bedrag van (30 % van 682 =) afgerond € 205,- per kind per maand in 2022 en een bedrag van (30 % van 705 =) afgerond

€ 212,- per kind per maand in 2023.

Voor rekening van de vrouw komt dan ten aanzien van de kinderen aan verblijfskosten een bedrag van (40 % van 682 =) afgerond € 273,- per kind per maand in 2022 en een bedrag van (40 % van 705 =) € 282,- per kind per maand in 2023. Ook hier gaat de rechtbank om doelmatigheidsredenen wat betreft de maand januari 2023 uit van de kosten in 2022.

3.33.

De in rechtsoverwegingen 3.28, 3.29, 3.30 en 3.32 vermelde bedragen leiden tot het volgende.

In de periode van 1 augustus 2022 tot 1 februari 2023 komt voor rekening van de man aan totale kosten van de kinderen (3 x 205 =) € 615,- per maand en voor rekening van de vrouw

((2 x 273) + 205 =) € 751,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen is betreffende voormelde periode berekend op € 811,- per maand, zodat hij € 196,- over heeft. Het aandeel van de vrouw is berekend op € 553,-, zodat zij € 198,- tekort heeft. Dit verschil is het gevolg van de eerder toegepaste afrondingen van de bedragen. Als de man

€ 197,- per maand aan de vrouw voldoet als kinderalimentatie, dragen partijen naar rato van hun draagkracht een gelijk deel van de kosten van de kinderen.

Vanaf 1 februari 2023 komt voor rekening van de man aan totale kosten van de kinderen

(3 x 212 =) € 636,- per maand en voor rekening van de vrouw ((2 x 282) + 212 =)

€ 776,- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen is vanaf 1 februari 2023 berekend op € 858,- per maand, zodat hij € 222,- over heeft. Het aandeel van de vrouw is berekend op € 552,-, zodat zij € 224,- tekort heeft. Dit verschil is het gevolg van de eerder toegepaste afrondingen van de bedragen. Als de man € 223,- per maand aan de vrouw voldoet als kinderalimentatie, dragen partijen naar rato van hun draagkracht een gelijk deel van de kosten van de kinderen.

Partneralimentatie

3.34.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw over de partneralimentatie afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.

3.35.

Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de in het convenant opgenomen afspraak over partneralimentatie, inhoudende dat partijen afstand doen van een eventueel recht op partneralimentatie, kan worden gewijzigd.

3.36.

In het convenant is opgenomen dat de afspraak over de partneralimentatie bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. De vraag is of er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de afspraak over de partneralimentatie kan worden gewijzigd.

3.37.

Uit een door de man overgelegde mailwisseling blijkt dat de mediator, die het convenant heeft opgesteld, partijen heeft gevraagd of zij definitief willen afzien van partneralimentatie of dat zij de deur op een kier willen laten. De vrouw heeft hierop als volgt gereageerd: “Wat mij betreft laten we de partneralimentatie in bijzondere situaties op een kier in het belang van de kids. Bij bewuste werkloosheid etc niet. (weet niet of dat een optie is)”.

3.38.

Partijen verschillen van mening of er sprake is van een bijzondere situatie.

3.39.

Volgens de vrouw was het de bedoeling dat partijen de kinderen konden blijven geven wat zij financieel nodig hebben. Zij kan volgens haar de kinderen nu financieel minder geven dan ten tijde van het huwelijk en de tussen partijen gemaakte afspraak over de partneralimentatie. Verder heeft de vrouw tijdens de zitting opgemerkt dat zij niet zo goed weet wat de bedoeling is geweest bij de gemaakte afspraak over de partneralimentatie of wat valt onder ‘bijzondere situaties’.

Ten tijde van de afspraak over de partneralimentatie was de vrouw werkzaam als ZZP’er. Bij de gemaakte afspraak is volgens haar uitgegaan van een fictief inkomen. Sinds medio 2021 werkt de vrouw in loondienst bij de gemeente.

3.40.

De man ziet in de stellingen van de vrouw geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de afspraak over de partneralimentatie moet worden gewijzigd. Volgens hem is als bijzondere omstandigheid alleen bedoeld dat één van hen geen inkomen uit arbeid meer kan genereren en om die reden een uitkering zal ontvangen.

3.41.

De uitleg van de in het convenant opgenomen afspraken moet op grond van vaste rechtspraak gebeuren aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium. Het komt daarbij aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.5Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol en kan mede betekenis worden toegekend aan gedragingen en uitlatingen van partijen na de schriftelijke overeenkomst.

3.42.

De rechtbank vindt, gelet op de uitleg van partijen, dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die meebrengt dat de afspraak over de partneralimentatie moet worden gewijzigd. Partneralimentatie is niet bedoeld om te kunnen voorzien in de kosten van de kinderen. Uit voormelde berekeningen met betrekking tot de kinderalimentatie blijkt dat partijen samen voldoende draagkracht hebben om volledig in de kosten van de kinderen te voorzien. Er is dan ook geen sprake van een situatie waarin de kinderen iets te tekort komen. Daar komt nog bij dat de vrouw niets heeft aangevoerd tegen de stelling van de man over wat volgens hem is bedoeld als ‘bijzondere situatie’ op grond waarvan de afspraak over de partneralimentatie kan worden gewijzigd.

3.43.

Wat betreft de stelling van de vrouw dat de tussen partijen gemaakte afspraak over de partneralimentatie nooit heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven overweegt de rechtbank het volgende. De vrouw doet hiermee een beroep op artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Alleen een door de rechter gegeven beslissing is vatbaar voor een wijziging op die grond. Partijen hebben in een convenant afspraken opgenomen over de partneralimentatie en bij beschikking van 13 juli 2020 is vervolgens bepaald dat het convenant deel uitmaakt van die beschiking. De rechtbank heeft dan ook niet zelf de partneralimentatie beoordeeld, zodat de afspraak over de partneralimentatie niet op grond van artikel 1:401 lid 4 BW kan worden gewijzigd.6

De alimentatie moet vooruit worden betaald

3.44.

De rechtbank zal beslissen dat de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.

De uitvoerbaarheid bij voorraad

3.45.

De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.

Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4 De beslissing