Rechtbank Rotterdam, 15-09-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8523, 10308590 CV EXPL 23-3349
Rechtbank Rotterdam, 15-09-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8523, 10308590 CV EXPL 23-3349
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Rotterdam
- Datum uitspraak
- 15 september 2023
- Datum publicatie
- 25 september 2023
- ECLI
- ECLI:NL:RBROT:2023:8523
- Zaaknummer
- 10308590 CV EXPL 23-3349
Inhoudsindicatie
Vraag of uitzendbeding van toepassing is. Toepassing uitspraak HR 17 maart 2023. Werknemer heeft hoe dan ook geen recht op ZW suppletie, omdat de arbeidsovereenkomst niet door het uitzendbeding is beëindigd, maar van rechtswege is geëindigd door het aflopen van de overeengekomen tijd.
Uitspraak
locatie Rotterdam
zaaknummer: 10308590 CV EXPL 23-3349
datum uitspraak: 15 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,
wonende te [woonplaats01] (gemeente [gemeente01] ),
eiser,
gemachtigde: mr. O.F.X. Roozemond, advocaat te Lekkerkerk,
tegen
V-NOM Project- en Interimmanagement B.V. ,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Belderok, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘V-NOM’ genoemd.
1 De procedure
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- -
-
de dagvaarding van 25 januari 2023, met bijlagen;
- -
-
het antwoord, met bijlagen;
- -
-
de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser01] .
Op 22 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was aanwezig [eiser01] , bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. O.F.X. Roozemond. Namens V-NOM waren aanwezig mevrouw [naam01] (compliance medewerker) en mevrouw [naam02] (manager administratie), bijgestaan door de gemachtigde van V-NOM, mr. J. Belderok.
2 De beoordeling
Waar gaat deze zaak over?
[eiser01] vordert van V-NOM betaling van een aanvulling op zijn Ziektewetuitkering gedurende een periode van twee jaar. [eiser01] stelt dat hij recht heeft op deze aanvulling omdat hij met V-NOM een uitzendovereenkomst heeft gehad met een uitzendbeding. In geval van beëindiging van de uitzendovereenkomst op grond van het uitzendbeding heeft een voormalig medewerker op grond van de cao recht op een aanvulling van de Ziektewetuitkering. Volgens V-NOM was geen sprake van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding, althans is de overeenkomst niet op grond van het uitzendbeding geëindigd. Daarom meent zij dat zij de gevorderde aanvulling niet hoeft te betalen.
Overeenkomst is niet op grond van een eventueel uitzendbeding geëindigd
De kantonrechter oordeelt dat in het midden kan blijven of sprake is geweest van een uitzendovereenkomst met of zonder uitzendbeding, omdat [eiser01] in beide gevallen geen recht heeft op een aanvulling van de Ziektewetuitkering door V-NOM. Hierna legt de kantonrechter uit waarom hij tot deze conclusie gekomen is.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser01] op 15 juni 2020 bij V-NOM in dienst is getreden op basis van een uitzendovereenkomst fase 1 & 2 voor bepaalde tijd, te weten voor een periode van (steeds) vier weken. Na het verstrijken van die periode is de uitzendovereenkomst steeds stilzwijgend voortgezet. Tussen partijen staat ook vast dat [eiser01] zich op 31 juli 2020 heeft ziekgemeld. Kort daarna eindigde de bepaalde duur van de stilzwijgend verlengde arbeidsovereenkomst, waarna deze nog één keer met vier weken is verlengd. Op 6 september 2020 is de arbeidsovereenkomst, aan het einde van zo’n periode van vier weken, niet stilzwijgend verlengd en is deze van rechtswege geëindigd.
Op de arbeidsovereenkomst is ‘de ‘cao voor uitzendkrachten’ van de NBBU (hierna ‘de cao’) van toepassing verklaard. In artikel 10 lid 1 onder b van de cao is bepaald dat de uitzendkracht in fase 1-2 steeds werkzaam is op basis van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding, tenzij uitdrukkelijk en schriftelijk bij de uitzendovereenkomst is overeengekomen dat het uitzendbeding
niet
van toepassing is. Wanneer sprake is van een
uitzendovereenkomst met uitzendbeding en de uitzendkracht arbeidsongeschikt raakt, wordt de uitzendovereenkomst volgens artikel 15 lid 1 onder b van de cao geacht na de ziekmelding met onmiddellijke ingang van rechtswege te zijn beëindigd op verzoek van de opdrachtgever/inlener. Tot slot - voor zover in dit kader relevant - vermeldt artikel 25 lid 2 van de cao dat de uitzendovereenkomst met uitzendbeding eindigt bij het intreden van arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 15 lid 1b van de cao. In dat geval moet de uitzendonderneming de Ziektewetuitkering aanvullen op de in dat artikel omschreven wijze.
Uit de beschikking van de Hoge Raad van 17 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:426) blijkt dat een beding als opgenomen in artikel 15 lid 1 onder b van de cao nietig is, voor zover het uitgaat van de fictie dat de inlener geacht wordt de opdracht te hebben beëindigd zodra de uitzendkracht zich ziek meldt (zie rechtsoverweging 3.5 van genoemde uitspraak). Volgens de Hoge Raad is voor de beëindiging van de uitzendovereenkomst nodig een verzoek van de inlener tot beëindiging van de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht, eventueel wegens arbeidsongeschiktheid van de uitzendkracht. Een en ander betekent dat er ook in dit geval niet vanuit mag worden gegaan dat de inlener waar [eiser01] ten tijde van zijn ziekmelding werkzaam was, geacht moet worden de terbeschikkingstelling te hebben beëindigd op het moment van de ziekmelding door [eiser01] per 31 juli 2020. Van een actieve beëindiging van de terbeschikkingstelling door de inlener is immers niet gebleken.
De aanvulling van de Ziektewetuitkering die is opgenomen in artikel 25 lid 2 van de cao is, zo volgt uit de tekst ‘in dat geval’, alleen verschuldigd als de arbeidsovereenkomst eindigt op grond van het bepaalde in artikel 15 lid 1 onder b van de cao. Hiervoor is geoordeeld dat van zo’n beëindiging geen sprake is en ook geen sprake kan zijn. De arbeidsovereenkomst is immers niet beëindigd op grond van het uitzendbeding, maar is van rechtswege geëindigd op 6 september 2020 door het verstrijken van de bepaalde duur.
Dit alles betekent dat de situatie waarin V-NOM een aanvulling van de Ziektewetuitkering zou moeten betalen zich niet voordoet. De vordering van [eiser01] moet daarom worden afgewezen.
[eiser01] heeft tevens een beroep gedaan op de wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Daarbij heeft hij gesteld dat V-NOM in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 7:655 BW door hem niet te informeren over de hoogte van het loon tijdens ziekte. Dat beroep slaagt niet, alleen al omdat bedoelde wet toepassing mist, aangezien deze eerst per 1 augustus 2022 in werking is getreden en de uitzendovereenkomst toen al lang geëindigd was. Ook hetgeen [eiser01] gesteld heeft ten aanzien van goed werkgeverschap kan niet tot een andere conclusie leiden, temeer omdat de vraag of sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst met of zonder uitzendbeding niet relevant is voor de uitkomst van deze procedure.
Nevenvorderingen
De nevenvorderingen die [eiser01] heeft ingesteld delen het lot van de hoofdvordering en worden daarom ook afgewezen.
Proceskosten
[eiser01] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van V-NOM tot vandaag vast op € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 396,-). Voor kosten die V-NOM maakt na deze uitspraak moet [eiser01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
Dit vonnis wordt wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
3 De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de kant van V-NOM tot vandaag worden vastgesteld op € 792,-;
verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
51909