Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-05-2011, BQ7702, 09/758781-09 kenmerk RK: 11-1435

Rechtbank 's-Gravenhage, 31-05-2011, BQ7702, 09/758781-09 kenmerk RK: 11-1435

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
31 mei 2011
Datum publicatie
10 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7702
Formele relaties
Zaaknummer
09/758781-09 kenmerk RK: 11-1435

Inhoudsindicatie

Beschikking op klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift richt zich tegen kennisname van en toevoeging aan het strafdossier van klager door de officier van justitie van het door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) aan de officier van justitie afgegeven dossier met betrekking tot de jegens klager ingediende tuchtklacht. Klager niet-ontvankelijk voor wat betreft de last tot teruggave aan de IGZ; het klaagschrift voor het overige ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector strafrecht

Parketnummer: 09/758781-09

Kenmerk RK: 11/1435

Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager],

geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats],

adres: [adres],

te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. C.W. Noorduyn,

't Hoenstraat 5, 2596 HX 's-Gravenhage.

Het klaagschrift richt zich tegen kennisname van- en toevoeging aan het strafdossier van klager door de officier van justitie van het door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) aan de officier van justitie afgegeven dossier met betrekking tot de jegens klager ingediende tuchtklacht.

Het klaagschrift is blijkens een daarvan opgemaakte akte op 22 april 2011 ter griffie van deze rechtbank ingediend.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.

De rechtbank heeft op 10 mei 2011 het klaagschrift in raadkamer behandeld.

Klager is - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn raadsvrouw, mr. C.W. Noorduyn, advocaat te 's-Gravenhage.

Namens belanghebbende heeft mevrouw mr. [inspecteur], Inspecteur voor de Gezondheidszorg, bij fax, ingekomen ter griffie op 10 mei 2011, haar visie op het klaagschrift gegeven.

De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in zijn verzoek om een last tot teruggave van de door IGZ verstrekte stukken aan IGZ en voor het overige tot ongegrondverklaring van het beklag over de vordering en kennisneming van de IGZ-stukken.

Beoordeling van het klaagschrift.

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.

Het klaagschrift is tijdig ingediend.

Vast staat dat, na machtiging van de rechter-commissaris d.d. 15 februari 2010, de officier van justitie op 16 februari 2010 bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (hierna: IGZ) de verstrekking heeft gevorderd van de jegens [kliniek] en [klager] ingediende tuchtklacht d.d. 20 oktober 2009 en alle bijlagen bij die klacht, ex artikel 126nf Sv.

Op 15 maart 2010 heeft IGZ de stukken aan het onderzoeksteam verstrekt.

Klager heeft aan de rechtbank verzocht te beslissen dat:

1. de vordering ex artikel 126nf van het Wetboek van Strafvordering van de officier van justitie, de door de rechter-commissaris verleende machtiging, (het bevel tot) uitlevering van het IGZ-dossier aan het OM op 15 maart 2010, de inbeslagneming van het IGZ-dossier en het gebruik van het IGZ-dossier over klager onrechtmatig zijn;

2. het voormelde beslag wordt opgeheven met last tot teruggave/afgifte van het inbeslaggenomen voorwerp (en alle mogelijk daarvan gemaakte kopieën) aan de IGZ;

3. ieder gebruik en/of iedere kennisname van de inhoud van het inbeslaggenomen voorwerp wordt verboden.

Klager heeft daartoe in klaagschrift en in de in raadkamer overgelegde pleitaantekeningen het volgende aangevoerd.

De vordering, de machtiging, het bevel tot uitlevering ter inbeslagneming en de daarop volgende inbeslagneming zijn onrechtmatig en wel omdat:

primair: er sprake is van schending van artikel 96a Sv. Het IGZ-dossier over klager is voor een aanzienlijk deel gebaseerd op geheimhouderinformatie in de zin van artikel 218 Sv. In het dossier bevindt zich door klager verstrekte medische gegevens betreffende zijn patiënten. Aan een verschoningsgerechtigde mag ex artikel 126nf Sv jo. 96a Sv geen bevel tot uitlevering worden gedaan.

subsidiair: de IGZ een van klager afgeleide geheimhoudingsplicht heeft omtrent de door klager aan de GZ verstrekte medische informatie van zijn patiënten.

meer subsidiair: er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, zoals voortvloeiend uit de op artikel 98 Sv gebaseerde jurisprudentie die maken dat het (afgeleide) verschoningsrecht dient te wijken.

meest subsidiair: er sprake is van schending van het nemo-tenetur-beginsel. Ingevolge artikel 5:20 AWB was klager gehouden medewerking te verlenen aan het onderzoek van de IGZ. Nu deze verplichting bestaat, mag het dossier over klager dat een rechtstreeks resultaat is van het onderzoek van de IGZ niet worden gebruikt in de strafprocedure.

Allereerst stelt de rechtbank vast dat, zoals door de officier van justitie ook is aangevoerd, de wet niet de mogelijkheid biedt om op verzoek van klager de teruggave van het onderhavige dossier aan IGZ te gelasten. Klager zal in zoverre niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn klaagschrift.

De rechtbank stelt voorts voorop dat het aan het OM verstrekte IGZ-dossier bestaat uit:

de bij het regionaal tuchtcollege ingediende tuchtklacht tegen klager en diverse bijlagen bij deze klacht, waaronder:

a. meldingen van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) aan IGZ;

b. verslag van het inspectiebezoek van de IGZ aan de [kliniek];

c. patiëntdossiers;

d. verslagen van een of meer gesprekken tussen klager en de inspecteur.

Op zichzelf is het juist dat de IGZ een (afgeleid) medisch beroepsgeheim en daarmee een verschoningsrecht toekomt. Dit verschoningsrecht van de IGZ ziet echter uitsluitend op die stukken, die medische informatie bevatten van patiënten van klager ten aanzien waarvan op klager een geheimhoudingsplicht rustte. Dit betekent dat de melding van NVPC, het verslag van het inspectiebezoek en de verslagen van gesprekken met klager in ieder geval niet onder het verschoningsrecht van de IGZ vallen.

De patiëntdossiers die klager aan IGZ heeft overhandigd vallen wel onder het verschoningsrecht van de IGZ. De IGZ heeft - blijkens het reeds genoemde faxbericht van 10 mei 2010 - naar aanleiding van de vordering van het OM en na zorgvuldige analyse daarvan, de tuchtklacht jegens klager (met bijlagen) aan het OM verstrekt. De IGZ heeft daarbij echter slechts de medische gegevens gevoegd van de 32 patiënten die aan het OM toestemming hadden verleend om deze informatie bij de [kliniek] of elders op te vragen.

Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat de tijdens de doorzoeking op 16 november 2010 onder klager in beslag genomen patiëntdossiers eveneens slechts de dossiers betreffen van de 32 patiënten die aan het OM toestemming hadden gegeven voor inzage en gebruik van hun patiëntendossier. Bij beschikking van 15 maart 2011 van deze rechtbank is het beklag van klager strekkende tot teruggave aan hem van die patiëntdossiers ongegrond verklaard.

Nu het gaat om dezelfde patiëntdossiers is het de vraag of klager nog voldoende belang heeft bij het onderhavige beklag voor het zover het betrekking heeft op de patiëntdossiers.

De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend nu niet is komen vast staan dat de inhoud van de door klager aan de IGZ verstrekte patiëntdossiers en de later onder hemzelf inbeslaggenomen patiëntdossiers identiek is.

Voor de overige door klager primair, subsidiair en meer subsidiair aangevoerde stellingen, waarbij het gegeven dat aan de IGZ een (afgeleid) verschoningsrecht toekomt centraal staat, overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, brengt het bepaalde in artikel 96a lid 3 Wetboek van Strafvordering (welk artikel in artikel 126nf Sv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard) niet met zich dat een vordering tot uitlevering van gegevens als bedoeld in artikel 126nf Sv niet zou mogen worden gericht aan een geheimhouder in de zin van artikel 218 Sv. Genoemd artikel bepaalt immers, dat voor zover de uitlevering met zijn plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn, de geheimhouder niet verplicht is aan het bevel te voldoen. Noch de vordering door de officier van justitie, de daartoe verleende machtiging van de rechter-commissaris noch de daaropvolgende vordering ex artikel 126 nf Sv door het OM zijn derhalve onrechtmatig.

In het onderhavige geval heeft de IGZ zelfstandig beoordeeld of het gevorderde dossier met betrekking tot de tuchtklacht tegen klager aan het OM kon worden verstrekt en is zij daartoe overgegaan, zij het met beperking van de bijbehorende medische dossiers tot de 32 patiënten die hiervoor hun toestemming hadden gegeven. Aldus heeft de IGZ er voor gekozen in zoverre geen beroep op het hem toekomende (afgeleide) verschoningsrecht te doen. Daarmee zijn ook de inbeslagneming van het dossier, alsmede de kennisneming daarvan door het OM en de voeging van stukken daaruit in het strafdossier niet onrechtmatig.

De raadsvrouw heeft nog gewezen op de afspraken die in het kader van het informatieprotocol IGZ-OM zijn gemaakt, waaruit blijkt dat uitgangspunt is dat het OM informatie uit medische dossiers bij de bron zelf opvraagt en dus niet bij de IGZ. In het onderhavige geval heeft het OM de vordering tot uitlevering van gegevens aan de IGZ gedaan op 16 februari 2010 terwijl de huiszoeking bij klager - waarbij de patiëntdossiers in beslag zijn genomen - eerst heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Deze van bovenbeschreven beleidsafspraken afwijkende gang van zaken kan op zichzelf echter niet leiden tot de conclusie dat de vordering tot uitlevering, de machtiging daartoe door de rechter-commissaris of de kennisneming van de gegevens door het OM onrechtmatig zouden zijn. Dit geldt nog eens te meer, nu het dossier betreffende de tuchtklacht door de IGZ weliswaar op 15 maart 2010 aan het OM heeft verstrekt, maar dat het OM van de inhoud daarvan tot op heden (met uitzondering van één stuk) geen kennis heeft genomen.

Uit voorgaande volgt dat de door klager primair, subsidiair en meer subsidiair aangevoerde grondslagen niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het klaagschrift.

Voor wat betreft de door klager meest subsidiair aangevoerde grondslag van zijn verzoeken, de schending van het nemo-tenetur-beginsel, overweegt de rechtbank als volgt.

De raadsvrouw heeft betoogd dat klager in het kader van art 5:20 AWB gehouden was medewerking te verlenen aan het onderzoek door de IGZ. Hij heeft daartoe verklaringen moeten afleggen, demonstraties moeten geven en stukken en medische apparatuur moeten overleggen. Het IGZ-dossier zal dus voor een belangrijk deel uit informatie bestaan die van klager zelf afkomstig is en waarvan het bestaan afhankelijk is van zijn wil. Voeging van deze informatie in het strafdossier levert strijd op met het nemo-tenetur-beginsel, aldus de raadsvrouw.

De rechtbank stelt hier voorop dat voor de vraag of het nemo-tenetur-beginsel is geschonden, beslissend is of het gebruik tot het bewijs van een al dan niet in een document vervatte verklaring van de verdachte in een strafzaak zijn recht om te zwijgen en daarmee zijn recht om zichzelf niet te belasten van zijn betekenis zou ontdoen. Het antwoord op deze vraag hangt af van de aard van de in het document vervatte verklaring, waarbij de omstandigheid dat verdachte de verklaring zelf heeft vervaardigd niet beslissend is.

Teneinde te bepalen wat de aard is van de verklaringen van verdachte en te bezien of daardoor in de strafzaak het nemo-tenetur-beginsel wordt geschonden, heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van de documenten in het IGZ-dossier.

Zoals reeds vermeld bestaat het IGZ-dossier uit de bij het regionaal tuchtcollege ingediende tuchtklacht tegen klager en diverse bijlagen bij deze klacht. De rechtbank heeft de tuchtklacht zelf niet bij haar beoordeling betrokken nu de tuchtklacht bestaat uit de conclusies van de IGZ zelf op grond van een bespreking van die bijlagen. Evenmin heeft de rechtbank de bijlagen die afkomstig zijn van anderen dan verdachte en geen verklaringen of informatie van verdachte bevatten met betrekking tot de onderhavige strafzaak, bij haar beoordeling betrokken. 1Ten aanzien van die bijlagen is immers reeds om die reden dat geen sprake is van schending van het nemo tenetur-beginsel.

De rechtbank heeft in het IGZ-dossier de volgende stukken aangetroffen die wel verklaringen of informatie van verdachte met betrekking tot de onderhavige strafzaak bevatten:

Bijlage 4

Reactie van de arts d.d. 8 september 2009, op het conceptrapport van het inspectiebezoek aan de [kliniek] op 25 juni 2009.

Bijlage 5

Het op 24 september 2009 vastgestelde rapport van het inspectiebezoek aan de [kliniek] op 25 juni 2009.

Bijlage 6

Door klager aan de IGZ verstrekte afschriften van patiëntdossiers

Bijlage 8a

Brief van de arts aan de IGZ, d.d. 10 september 2009, betreffende het verzoek van de IGZ inzake de patiëntdossiers.

Bijlage 13a

Het op 1 oktober 2009 vastgestelde verslag van het gesprek met de arts op 28 juli 2009.

Bijlage 13b

Reactie van de arts, d.d. 14 september 2009, op het conceptverslag van het gesprek met de arts op 28 juli 2009.

Bijlage 15a

Het op 12 oktober 2009 vastgesteld verslag van het gesprek met de arts op 3 augustus 2009 inzake de Mamma-Navigator.

Bijlage 15b

Door de IGZ gemaakte foto's van de Mamma-Navigator.

Bijlage 15c

Reactie van de arts, d.d. 14 september 2009, op het concept gespreksverslag van het gesprek met de arts inzake de Mamma-Navigator.

De rechtbank oordeelt omtrent de vraag of het nemo tenetur-beginsel is geschonden indien de hierboven genoemde bijlagen in de strafzaak tegen klager worden gebruikt, als volgt.

Klager heeft geen belang meer bij het klaagschrift voor zover het zich richt tegen bijlage 15b. In het strafdossier bevinden zich immers vergelijkbare foto's die door de politie van de Mamma-navigator zijn gemaakt nadat het apparaat bij de doorzoeking op 16 november 2010 in beslag was genomen.

Ook bijlage15a bevindt zich reeds in het strafdossier, zodat hiervoor hetzelfde geldt. Of gebruik van deze bijlage voor bewijslevering eventueel strijd met het nemo tenetur-beginsel zal opleveren of niet, zal bij de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen klager moeten worden bezien.

Bijlagen 4, 13b en 15c zijn opgesteld en ondertekend door de advocaat van verdachte. Bijlage 13a betreft het verslag van een gesprek dat plaatsvond in aanwezigheid van de (vervangende) advocaat van verdachte. Voor deze vier bijlagen geldt naar het oordeel van de rechtbank dat voor klager voldoende waarborgen bestonden om zijn zwijgrecht uit te oefenen en zichzelf niet tegen zijn wil te belasten. Blijkens een brief van zijn raadsvrouw van 6 juli 2009 was klager voorts voorafgaand aan de verstrekking van informatie of het afleggen van verklaringen bekend met het bestaan van een tegen hem ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Verder was zijn raadsvrouw telkens nauw betrokken bij de verstrekking van de informatie. Het nemo-tenetur-beginsel wordt daarom naar het oordeel van de rechtbank niet geschonden door het gebruik van deze in de strafzaak.

Bijlage 6 betreft de door klager aan de IGZ verstrekte patiëntdossiers. Voor zover deze dossiers geacht moeten worden verklaringen van klager te bevatten, is, zoals reeds overwogen, het enkele feit dat de in deze dossiers opgenomen gegevens door klager zelf zijn vervaardigd, niet beslissend is voor de vraag of gebruik daarvan in de strafzaak tegen klager strijd zou kunnen opleveren met het nemo tenetur-beginsel. De aard van de verklaring van klager is hierbij van belang. De in de patiëntdossiers opgenomen gegevens hebben betrekking op buiten klager liggende, feitelijke en geobjectiveerde omstandigheden (de gezondheid van de patiënt, de verrichte behandelingen). Klager was op grond van de tussen hemzelf en zijn patiënten geldende behandelovereenkomsten gehouden deze informatie vast te leggen (artikel 7:454 BW). Dergelijke gegevens vallen naar het oordeel van de rechtbank daarom buiten het bereik van artikel 6 EVRM (HR 19 juni 2006, LJN AV1141), zodat ten aanzien van de in de patiëntdossiers opgenomen door klager opgestelde gegevens geen strijd met het nemo tenetur-beginsel bestaat in geval van gebruik van deze gegevens in de strafzaak tegen klager.

Bijlage 8a betreft een zeer kort begeleidend schrijven van klager bij de verstrekking van de door IGZ opgevraagde patiëntdossiers. De brief bevat geen nadere verklaringen van klager, zodat geen sprake is van strijd met het nemo tenetur-beginsel.

Bijlage 5 betreft het rapport van het inspectiebezoek aan de [kliniek] op 25 juni 2009.

Dit rapport bevat onder meer een bijlage (4) met een brief van IGZ aan klager d.d. 24 april 2009 met het verzoek informatie te verstrekken over de kliniek en een vragenlijst in te vullen. Klager stuurt in antwoord op dat verzoek op 12 mei 2009 een brief aan IGZ, met daarbij gevoegd de kennelijk door klager ingevulde vragenlijst van 24 pagina's en een document getiteld "over ons" met nadere informatie die kennelijk bedoeld is voor patiënten. Al deze documenten bevatten schriftelijke inlichtingen van klager over zijn werkwijze en de gang van zaken in zijn kliniek.

De rechtbank constateert dat ten tijde van het verzoek om informatie nog geen sprake was van een tuchtrechtelijk of strafrechtelijk onderzoek tegen klager. In deze brief wordt verder niet vermeld dat klager op grond van artikel 5:20 ABW gehouden is mee te werken en ook overigens bevat de brief geen passages waardoor sprake is van ontoelaatbare druk op klager om de gevraagde informatie te verstrekken. De informatie die klager heeft verstrekt is voorts niet direct aan te merken als belastend, laat staan als een schuldbekentenis. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van het nemo tenetur-beginsel indien deze bijlage wordt gebruikt in de strafzaak.

De rechtbank zal - gelet op het vorenstaande - het klaagschrift ook voor zover gegrond op strijd met het nemo tenetur- beginsel ongegrond verklaren.

Beslissing.

De rechtbank:

verklaart klager niet-ontvankelijk voor wat betreft de last tot teruggave aan de IGZ;

verklaart het klaagschrift voor het overige ongegrond.

Deze beschikking is gegeven in raadkamer te 's-Gravenhage op 31 mei 2011 door

mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, mrs. R. van Zeijst-Repelaer van Driel en

E.C.M. Bouman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier.

Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

1

Bijlagen 1a en 1b

Meldingen van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (hierna: NVPC) aan IGZ.

Bijlagen 2, 3 en 14

Bevel tot sluiting van de [kliniek], Besluit van de Minister van VWS en "Niet werken verklaring opgesteld door IGZ".

Bijlage 6.00

Overzicht bijgevoegde meldingen van patiënten betreffende het handelen van de arts (6-01 t/m 6-53).

Bijlage 8b

Overzicht van de door de arts verstrekte patiëntdossiers. (Opgesteld door IGZ)

Bijlage 9-0

Overzicht van meldingen van hulpverleners betreffende het handelen van de arts.

Bijlagen 10a, 10b, 11a, 11b, 12a, 12b

Gespreksverslagen met de medeverdachte en met andere betrokkenen.

Bijlagen 16 en 17

Correspondentie tussen IGZ en NVPC.

Bijlagen 18, 19a, 19b, 20, 22

Eerdere uitspraken van het Centraal Tuchtcollege (2001) en het Regionaal Tuchtcollege Den Haag (2004) betreffende klager en correspondentie van het BIG en IGZ inzake de schorsing van klager.

Bijlagen 23 en 24

Correspondentie tussen IGZ en de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC).