Rechtbank Utrecht, 28-01-2004, AO2910, 166215/HAZA 03-1697
Rechtbank Utrecht, 28-01-2004, AO2910, 166215/HAZA 03-1697
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 28 januari 2004
- Datum publicatie
- 5 februari 2004
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2004:AO2910
- Zaaknummer
- 166215/HAZA 03-1697
Inhoudsindicatie
Aandelenleaseovereenkomst ("Winstverdriedubbelaar") = huurkoopovereenkomst. Verwijzing naar Kanton.
Uitspraak
VONNIS
van de rechtbank Utrecht,
meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
e i s e r e s in conventie,
g e d a a g d e in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
procureur: mr. J. van Ravenhorst,
advocaten: mr. H. Post en mr. R.R. ten Hagen,
- t e g e n -
[eiser],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e in conventie,
e i s e r in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
procureur: mr. W.K. Lem.
1.
Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- dagvaarding d.d. 20 augustus 2003, met producties;
- conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties;
- ambtshalve gewezen, op 29 oktober 2003 uitgesproken, tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 2 december 2003, met daaraan gehecht "pleitnotities" van advocaat mr. R.R. ten Hagen van Dexia en "aantekeningen ten behoeve van de comparitie" van de procureur van [eiser] voornoemd.
1.2.
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
1.3.
Nadien heeft de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van deze rechtbank de zaak op grond van artikel 15 Rv naar de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van deze rechtbank verwezen.
2.
De feiten
In conventie en in reconventie
2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere).
2.2.
Op 7 september 1999 heeft [eiser] met Labouchere een lease-overeenkomst gesloten onder de naam "Winstverdriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [eiser] van Labouchere een door haar aangekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van € 23.320,50 least voor een lease-som van € 28.212,62. Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 4.893,12 aan rente.
2.3.
[Eiser] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Labouchere/ Dexia te voldoen:
- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 135,92, via automatische incasso te betalen op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
- € 45,38 op of omstreeks de 35e maand;
- € 23.275,12 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
2.4.
In de overeenkomst wordt Labouchere ook aangeduid als "Legio-Lease" of de "Bank" en worden de geleaste aandelen/effecten ook "waarden" genoemd.
2.5.
Artikel 5. van de overeenkomst houdt in:
"Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden".
2.6.
De op de overeenkomst toepasselijke "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" (hierna: de bijzondere voorwaarden) houden onder meer in:
"(…)
2.Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na de verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van de Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt de eigendom van de waarden totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan (…). Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden tot deze eigendom van lessee zijn geworden.
3. Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen lessee toe. Legio-Lease zal (…) de dividendbaten zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan lessee doen toekomen (…). Ingeval van keuzedividend zal de keuze van Legio-Lease worden bepaald door lessee (…). Indien met betrekking tot de waarden andere rechten kunnen worden uit-geoefend zullen deze rechten ter keuze van de Bank worden uitgeoefend.
(…)"
2.7.
Gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft er zeven maal een automatische incasso van de onder 2.3. genoemde maandtermijn ten laste van de rekening van [eiser] plaatsgevonden.
2.8.
Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst bij brief d.d. 10 december 2002 een eindafrekening opgesteld ingevolge welke [eiser] een bedrag van € 12.836,94 aan haar dient te voldoen. De eindafrekening houdt daarnaast de volgende passage in:
"De hoofdsom is het bedrag waarvoor de aandelen voor uw contract zijn aangekocht. In verband met artikel 1576 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek deelt Legio deze hoofdsom in tweeën: in een ´restant hoofdsom´ en een ´eerste aflossingstermijn´ van € 45,38. Dit zijn geen extra beëindigingskosten zoals wel eens wordt aangenomen. Het gaat hier enkel om een administratieve afhandeling."
3.
De vorderingen en het verweer
In conventie
3.1.
Dexia vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, [eiser] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 14.455,66, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96% per maand, althans de wettelijke rente, over € 12.836,94 vanaf 28 juni 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiser] in de kosten van dit geding.
3.2.
[Eiser] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd Dexia in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar deze te ontzeggen, met veroordeling van Dexia in de kosten de procedure.
In reconventie
3.3.
[Eiser] vordert, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, Dexia te veroordelen tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te betalen een bedrag van € 951,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 september 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede te vermeerderen met een bedrag van € 142,72, althans een bedrag als door deze rechtbank in goede justitie te bepalen, aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Dexia in de kosten van de procedure.
3.4.
Dexia heeft verweer gevoerd en geconcludeerd [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
In conventie en in reconventie
3.5.
De rechtbank zal bij de beoordeling - voor zover nodig - ingaan op grondslag van de vorderingen, het daartegen aangevoerde verweer en de overige stellingen van partijen.
4.
De beoordeling
In conventie en in reconventie
4.1.
Dexia legt aan haar vordering in conventie ten grondslag dat [eiser] tekort schiet in zijn verplichtingen uit de overeenkomst door niet tot betaling van de eindafrekening (zie 2.8.) over te gaan. [Eiser] voert op verschillende gronden verweer en vordert daarop in reconventie terugbetaling van de door hem betaalde zeven maandtermijnen (zie 2.7.) met een totaalbedrag van € 951,44. In dat verband stelt [eiser] onder meer dat de overeenkomst als een overeenkomst van koop op afbetaling is aan te merken, waaraan [eiser] ter comparitie heeft toegevoegd dat de overeenkomst meer in het bijzonder een huurkoopovereenkomst als speciale vorm van de overeenkomst van koop op afbetaling betreft. [eiser] wijst hierbij op de bijzondere voorwaarden waaruit, naar hij stelt, de toepasselijkheid van de wettelijke regeling inzake koop op afbetaling blijkt. Voorts wijst [eiser] op de eindafrekening waarin door Dexia wordt verwezen naar artikel 7a:1576 BW betreffende koop op afbetaling. [eiser] stelt dat, nu de overeenkomst als een bijzondere vorm van koop op afbe-taling heeft te gelden, hij op grond van artikel 1:88 lid 1 onder d BW de toestemming van zijn echtgenote nodig had om de overeenkomst aan te gaan. Hij stelt dat die toestemming ontbrak en dat zijn echtgenote in verband daarmee de overeenkomst conform artikel 1:89 BW heeft vernietigd.
4.2.
Dexia betwist primair dat de overeenkomst te beschouwen is als een overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van artikel 7a:1576 BW en dientengevolge als een huurkoopovereenkomst als bijzondere vorm daarvan. Zij stelt daartoe dat de overeenkomst aan geen van de drie vereisten voor koop op afbetaling voldoet, zoals die voortvloeien uit vermeld artikel.
4.3.
In de eerste plaats is er volgens Dexia geen sprake van aflevering. Hierbij stelt zij dat de term aflevering in artikel 7a:1576 lid 1 BW moet worden begrepen overeenkomstig arti-kel 7:9 lid 2 en lid 3 BW, zodat daarmee wordt bedoeld bezitsverschaffing dan wel, in het geval van een eigendomsvoorbehoud, machtsverschaffing. Zij geeft aan dat [eiser] niet in het bezit is gesteld van de effecten daar de eigendom van de effecten in de overeenkomst wordt voorbehouden. Daarnaast stelt zij dat de effecten evenmin in de macht van [eiser] zijn gesteld nu hij, voordat de leasesom volledig door hem is voldaan, de effecten niet kan vervreemden of bezwaren en evenmin enig ander recht met betrekking tot de effecten kan uitoefenen. Dexia stelt dat [eiser] bij het sluiten van de overeenkomst slechts een zuiver voorwaardelijk recht op het eigendom van de effecten heeft verkregen zonder het voor koop op afbetaling kenmerkende gebruiksrecht voorafgaand aan de volledige betaling van de koopprijs.
4.4.
In de tweede plaats voorziet de overeenkomst, naar Dexia stelt, niet in termijnbetalingen in de zin van de wet daar de overeengekomen termijnbetalingen geen betrekking heb-ben op de koopprijs maar enkel op de te betalen rente.
4.5.
In de derde plaats hebben partijen volgens Dexia geen eigendomsoverdracht beoogd. Dexia stelt hiertoe dat bij gebreke van een verplichting in de overeenkomst tot daadwerkelijke afname en van een zogenaamde "urgerende" optie met uitoefenprijs die ver onder de marktwaarde ligt, de overeenkomst juridisch noch economisch strekt tot het daadwerkelijk verkrijgen van de eigendom van de effecten. Zij stelt voorts dat de overeenkomst gericht is op het realiseren van koersverschillen in verband waarmee in de praktijk bij overeenkomsten gelijk aan de onderhavige overeenkomst aan het einde van de looptijd vrijwel nooit een daadwerkelijke uitlevering van de effecten plaatsvindt, maar de effecten op verzoek van de cliënt worden verkocht aan een derde, waarna het gedeelte van de leasesom dat aan het einde van de looptijd resteert, met de verkoopopbrengst van de effecten wordt verrekend, in welke verrekening de overeenkomst ook voorziet (zie 2.3.). Dexia geeft hierbij aan dat voor de cliënt onder meer in het besparen van bewaar-loon- en transactiekosten bij een genoemde verkoop, welke kosten in het geval van een daadwerkelijke uitlevering wel ten laste van de cliënt komen, een reden ligt om tot ver-koop in plaats van tot uitlevering over te gaan.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 7a:1576 lid 5 BW volgt dat titel 5a van boek 7a BW, welke titel primair handelt over koop op afbetaling en huurkoop van zaken, van overeenkomstige toepassing is op vermogensrechten. Dit brengt mee dat effecten, die als vermogensrechten zijn aan te merken, onderwerp kunnen zijn van koop op afbetaling en huurkoop in de zin van die titel. De werkingssfeer van artikel 1:88 BW op een dergelijke koop op afbetaling/huurkoop van vermogensrechten, met betrekking waartoe Dexia subsidiaire en meer subsidiaire stellingen heeft geformuleerd, is thans, bij de beoordeling van het primaire verweer, niet aan de orde. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de overeenkomst in casu aan alle vereisten van een huurkoopovereenkomst zoals die volgen uit de artikelen 7a:1576h lid 1 BW jo 7a:1576 lid 1 BW. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.7.
Tussen partijen staat onbetwist vast dat in de overeenkomst is bepaald dat de eigendom van de effecten op [eiser] overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat [eiser] aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan (zie 2.5. en 2.6.). De rechtbank is van oordeel dat reeds voorafgaand aan deze mogelijke eigendomsoverdracht een aflevering van de effecten heeft plaatsgevonden. Dexia zoekt voor de uitleg van de term aflevering aansluiting bij artikel 7:9 lid 2 en lid 3 BW. Hiermee gaat zij er echter aan voorbij dat laatstgenoemd artikel over zaken handelt en niet rechtstreeks voor vermogensrechten is geschreven en dat bij vermogensrechten het onderscheid tussen aflevering en levering weinig betekenis heeft (zie: MvA II, Parlementaire geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek Boek 7, (eind)redactie C.J. van Zeben en J.W. du Pon, Deventer 1991, p. 97 - 98). Levering van effecten vindt niet in stoffelijke vorm plaats, maar ingevolge artikel 17 Wet giraal effectenverkeer (hierna: Wge) door middel van bijschrijving op naam van de verkrijger in de administratie van de betrokken instelling. Dexia heeft erkend dat Labouchere overeenkomstig artikel 2 van de bijzondere voorwaarden (zie 2.6.) onverwijld na aanschaf door haar van de effecten, deze effecten ten name van [eiser] heeft bijgeschreven in haar, ingevolge artikel 17 Wge aangehouden boekhouding. Hiermee is de (af)levering voltooid. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [eiser] bij het sluiten van de overeenkomst wel degelijk het voor koop op afbetaling en huurkoop kenmerkende gebruiksrecht heeft verkregen, zodat de stelling van Dexia dat [eiser] slechts een zuiver voorwaardelijk recht op de eigendom van de aandelen heeft verkregen, dient te worden verworpen. Ingevolge artikel 3 van de bijzondere voorwaarden draagt [eiser] immers het economisch risico met betrekking tot de koersverschillen van de effecten, komen hem het dividend en de andere baten van de effecten toe en is hij degene die in het geval van een keuzedividend de keuze bepaalt. Het feit dat [eiser] inge-volge artikel 2 van de bijzondere voorwaarden (zie 2.6.) niet bevoegd is om over de effec-ten te beschikken behoudens met voorafgaande toestemming van Dexia, maakt het voorgaande niet anders. Het recht om het goed waarop de huurkoop betrekking heeft te vervreemden of te bezwaren, behoort niet tot het gebruiksrecht dat een huurkoper voorafgaand aan de eigendomsverkrijging toekomt. De huurkoper is immers uit de aard van de huurkoopovereenkomst, gelet op het eigendomsvoorbehoud, beschikkingsonbevoegd. In dit verband wijst de rechtbank ook op artikel 7a:1576m BW, welk artikel is toegespitst op zaken, maar via artikel 7a:1576 lid 5 BW ook bij huurkoop van vermogensrechten betekenis heeft. Uit eerstgenoemd artikel volgt dat het gebruiksrecht bij huurkoop in be-ginsel beperkt is tot een gebruik overeenkomstig de bestemming van het huurkoopobject, waarbij de huurkoper onder meer niet is gerechtigd over te gaan tot verhuur en het afstaan van zijn genot aan anderen.
4.8.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst voorziet in het betalen van de koopprijs in termijnen, hetgeen volgt uit het betalingsschema van de overeenkomst (zie 2.3.). Hierbij is de totale leasesom van € 28.212,62 als koopprijs in de zin van artikel 7a:1576 lid 1 BW aan te merken, waarbij niet van belang is dat genoemde som is opgebouwd uit een bedrag waarvoor Dexia de effecten heeft aangekocht en een bedrag aan te betalen rente. Het is immers het totale bedrag van € 28.212,62 dat door [eiser] aan Dexia moet worden voldaan ter verkrijging van de effecten. De stelling van Dexia dat de over-eengekomen termijnbetalingen enkel zien op de te betalen rente, hetgeen overigens niet als zodanig in de overeenkomst wordt aangegeven en welke stelling kennelijk uitsluitend ziet op de overeengekomen maandtermijn van € 135,92, kan tegen genoemde achtergrond dan ook niet af doen aan de vaststelling dat in casu de koopprijs in termijnen moet worden betaald. Verder is in dit kader relevant dat Labouchere bij de totstandkoming van de overeenkomst en het daarin vervatte betalingsschema kennelijk eveneens een huurkoopovereenkomst voor ogen heeft gestaan. Een uitleg waarom [eiser] volgens het betalingsschema in de voorlaatste maand een bedrag van € 45,38 diende te voldoen, heeft Dexia niet gegeven. In haar eindafrekening bij brief d.d. 10 december 2002 verwijst ook Dexia zelf naar artikel 7a:1576 BW inzake koop op afbetaling (zie 2.8.).
4.9.
Tenslotte deelt de rechtbank niet de stelling van Dexia dat partijen geen eigendomsover- dracht hebben beoogd. In artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de bijzondere voorwaarden (zie 2.5. en 2.6.) wordt juist uitdrukkelijk bepaald dat de eigendom van de effecten automatisch en van rechtswege op [eiser] overgaat op het moment dat hij aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan. Om deze overgang te bewerkstel-ligen heeft Labouchere, zoals in rechtsoverweging 4.7. is overwogen, al bij aanschaf door haar van de effecten de leveringshandeling overeenkomstig artikel 17 Wge verricht. De stelling van Dexia dat de overeenkomst, bij gebreke van een bepaling waarin een afna-meverplichting dan wel een "urgerende" optie is neergelegd, niet strekt tot het daadwerkelijk verkrijgen van de eigendom, wordt verworpen. Dexia miskent in dit verband dat partijen reeds bij het sluiten van de overeenkomst hebben afgesproken en vastgelegd dat de eigendom automatisch en van rechtswege overgaat, zodat die overgang niet van een afnameverplichting of een optie afhankelijk is. Verder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat, zoals Dexia stelt, de overeenkomst is gericht op het realiseren van koersverschillen, niet aan het bovenstaande af doet. Daargelaten dat koopovereenkomsten met betrekking tot effecten gewoonlijk gericht zijn op het profiteren van koersfluctuaties, is het doel van een eigendomsverwerving voor de vaststelling dat er sprake is van een eigendomsoverdracht, niet van belang. In die zin staat het een cliënt dan ook vrij om direct nadat hij de effecten in eigendom heeft verkregen, tot verkoop daarvan over te gaan. Dat vervolgens om redenen van praktische aard en kostenbesparing, zoals Dexia stelt, de cliënt er aan het einde van de looptijd van de overeenkomst voor kiest de afwikkeling van de overeenkomst en de verkoop in één handeling door Dexia te laten verrichten waarbij een verrekening plaatsvindt, in plaats van, na betaling van het restantbedrag, uitlevering van zijn effecten uit het verzameldepot te laten plaatsvinden om vervolgens zelf tot vervreemding daarvan over te gaan, maakt daarbij geen verschil.
4.10.
Nu de rechtbank op grond van het vorenstaande van oordeel is dat de overeenkomst als een huurkoopovereenkomst is aan te merken in de zin van artikel 7a:1576h BW, betreft het in casu een zaak die op grond van artikel 93 onder c. Rv door de kantonrechter dient te worden behandeld en beslist. De zaak zal dan ook op de voet van artikel 71 lid 2 Rv ter verdere behandeling en beslissing worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank, waar alsdan eerst zal dienen te worden bezien of er op grond van artikel 132 lid 2 Rv gelegenheid zal worden geboden tot het nemen van re- en dupliek zoals ter comparitie door partijen is verzocht. Daarnaast wijst de rechtbank erop dat in het ver-volg van de procedure partijen niet vertegenwoordigd door een procureur, maar in per-soon of bij gemachtigde kunnen verschijnen.
5.
De beslissing
In conventie en in reconventie
De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank van 25 februari 2004, welke zitting zal worden gehouden in het gebouw van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats sector kanton, locatie Amersfoort, aan het Stationsplein 14 te Amersfoort, waar alsdan eerst zal dienen te worden bezien of er op grond van artikel 132 lid 2 Rv gelegenheid zal worden geboden tot het nemen van re- en dupliek;
5.2.
wijst erop dat partijen in het vervolg van de procedure niet vertegenwoordigd door een procureur maar in persoon of bij gemachtigde kunnen verschijnen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.A. Messer, L.M.G. de Weerd en D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op woensdag 28 januari 2004.
w.g. w.g.
griffier rechters