Home

Raad van State, 24-03-2021, ECLI:NL:RVS:2021:620, 202003200/1/R2

Raad van State, 24-03-2021, ECLI:NL:RVS:2021:620, 202003200/1/R2

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
24 maart 2021
Datum publicatie
24 maart 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RVS:2021:620
Zaaknummer
202003200/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 14 april 2020 heeft de raad van de gemeente Asten het bestemmingsplan "Ommel Kloosterstraat 8 2019" vastgesteld. Het plan is vastgesteld om de beoogde ontwikkeling van een particuliere initiatiefnemer mogelijk te maken op percelen aan de Kloosterstraat 8, Kloosterstraat ongenummerd en Kloosterstraat 12 te Ommel, met een gezamenlijke oppervlakte van ruim 7.000 m². De initiatiefnemer beoogt de bestaande langgevelboerderij aan de Kloosterstraat 8 te splitsen in twee woningen en maximaal twintig woningen te bouwen op de achterliggende gronden, die nu in gebruik zijn als tuin en schapenweide. Verder is een ontsluiting van het plangebied voorzien tussen de woningen aan de Kloosterstraat 10 en 12. De vennootschap exploiteert aan de [locatie] in Ommel een varkenshouderij. Omdat de geurnorm bij de beoogde woningen van het plangebied wordt overschreden, vreest zij voor beperking van haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden door het plan.

Uitspraak

202003200/1/R2.

Datum uitspraak: 24 maart 2021

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante] (hierna: de vennootschap), gevestigd te Ommel, gemeente Asten,

en

de raad van de gemeente Asten (hierna: de raad),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Ommel Kloosterstraat 8 2019" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de vennootschap beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2020, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. M.I.J. Toonders, advocaat te Tilburg, en door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.P.G. Ricken-Cleven en K.H.J. van Dooren MSc, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan is vastgesteld om de beoogde ontwikkeling van een particuliere initiatiefnemer mogelijk te maken op percelen aan de Kloosterstraat 8, Kloosterstraat ongenummerd en Kloosterstraat 12 te Ommel, kadastraal bekend gemeente Asten, sectie N, nrs. 871 en 879 (hierna: het plangebied), met een gezamenlijke oppervlakte van ruim 7.000 m². De initiatiefnemer beoogt de bestaande langgevelboerderij aan de Kloosterstraat 8 te splitsen in twee woningen en maximaal twintig woningen  te bouwen op de achterliggende gronden, die nu in gebruik zijn als tuin en schapenweide. Verder is een ontsluiting van het plangebied voorzien tussen de woningen aan de Kloosterstraat 10 en 12.

2.       De vennootschap exploiteert aan de [locatie] in Ommel een varkenshouderij (hierna: de veehouderij). Omdat de geurnorm bij de beoogde woningen van het plangebied wordt overschreden, vreest zij voor beperking van haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden door het plan. Volgens de vennootschap is geen sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woningen en is het plan in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Voorgeschiedenis

3.       In de tussen partijen gewezen uitspraak van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2704, heeft de Afdeling het beroep van de vennootschap tegen het besluit van de raad van 3 juli 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Asten Verzamelplan 2018-1" gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op het plandeel aan de Kloosterstraat 8, de Kloosterstraat ongenummerd en de Kloosterstraat 12 te Ommel, omdat het niet berust op een deugdelijke motivering en niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Ter uitvoering van die uitspraak heeft de raad het besluit van 14 april 2020 genomen met een geactualiseerde ruimtelijke onderbouwing.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroepsgronden

5.       De vennootschap betoogt dat zij voor het plangebied de dominante veehouderij is en dat de in het plan voorziene woningen te dicht bij haar bedrijf zijn gesitueerd. Daardoor wordt zij belemmerd in haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden.

De vennootschap betoogt verder dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het woon- en leefklimaat in het plangebied  aanvaardbaar is. Uit de berekeningen volgt dat de voorgrondbelasting van het bedrijf op het plangebied ten hoogste 4,2 odour units per kubieke meter lucht (hierna: odour units) bedraagt. Daarmee wordt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het gebied van 1 odour unit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening geurhinder en veehouderij Asten 2016 (hierna: de geurverordening) overschreden.

Volgens de vennootschap heeft de raad ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het woon- en leefklimaat in het plangebied aanvaardbaar is. Zo is onduidelijk op welke gegevens de berekening van de achtergrondbelasting met het programma "V-Stacks Gebied" is gebaseerd, of bij die berekening met de werkelijke emissiewaarden is gerekend naar aanleiding van de wijziging met ingang van 17 juli 2018 van de Regeling ammoniak en veehouderij en of gebruik is gemaakt van het Bestand Veehouderij Bedrijven (hierna: het BVB) van 26 september 2019. Bij bijlage 8 van de ruimtelijke onderbouwing is namelijk verwezen naar het bronbestand van 1 mei 2018. In de ruimtelijke onderbouwing ontbreekt volgens de vennootschap ook de volledige berekening van de geurbelasting van de veehouderij op het plangebied.            

Afstandsnorm

5.1.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv is de minimale afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen.

5.2.    Deze minimale afstand wordt niet overschreden. De afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf van de veehouderij, gelegen aan de [locatie] in Ommel, tot het dichtstbijzijnde bouwvlak van de beoogde nieuwe woningen bedraagt ongeveer 170 meter.

Geurnorm

5.3.    Het plangebied ligt in een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Wgv) en na verwezenlijking van het plan binnen de bebouwde kom.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv wordt een omgevingsvergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object dat binnen een concentratiegebied ligt, binnen de bebouwde kom, meer bedraagt dan 3 odour units.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wgv kan bij gemeentelijke verordening binnen een deel van het grondgebied een andere waarde worden bepaald dan die genoemd is in artikel 3, eerste lid, zolang deze waarde niet minder dan 0,1 odour unit en niet meer dan 14 odour units bedraagt.     

5.4.    De raad heeft op grond van laatstgenoemde bepaling de geurverordening vastgesteld waarin strengere geurnormen zijn opgenomen ter verbetering van het woon- en leefklimaat in de gemeente. In artikel 3, eerste lid, van de geurverordening is bepaald dat de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen in de Woonkern Ommel, maximaal 1 odour unit mag bedragen. Het plangebied ligt in de Woonkern Ommel.

5.5.    Aan de geurverordening ligt de Gebiedsvisie en verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Asten (hierna: de gebiedsvisie), vastgesteld op 5 juli 2016, ten grondslag. Daaruit volgt dat voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat is aangesloten bij de relatie tussen geurbelasting en -hinder als beschreven in de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij (hierna: de Handreiking bij de Wgv). Ingedeeld is in de geurklassen optimaal+, optimaal, aanvaardbaar en niet aanvaardbaar. Bij de geurklasse aanvaardbaar wordt het woon- en leefklimaat in de gebiedsvisie gekwalificeerd als redelijk goed tot matig. Bij de geurklasse niet aanvaardbaar wordt het woon- en leefklimaat in de gebiedsvisie gekwalificeerd als matig tot slecht. Volgens de gebiedsvisie is een achtergrondbelasting, dat wil zeggen de cumulatieve geurbelasting die wordt veroorzaakt door de veehouderijen in de omgeving, van 6 tot 10 odour units voor de woonkernen aanvaardbaar. Dat komt overeen met 8 tot 12% gehinderden. Een achtergrondbelasting die hoger is dan 10 odour units, wat overeenkomt met meer dan 12% gehinderden, is volgens de gebiedsvisie niet aanvaardbaar.

Berekeningen

5.6.    In paragraaf 5.7.2.2 van de ruimtelijke onderbouwing van 17 maart 2020 is vermeld dat voor de berekening van de achtergrondbelasting op het plangebied alle veehouderijen in een straal van 2 kilometer zijn opgenomen met het programma "V-stacks Gebied". Daarbij is gebruik gemaakt van de uitvoer uit de Web-BVB (Bestand Veehouderij Bedrijven) van 26 september 2019, die als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd (blz. 302 t/m 308). Zoals de raad naar voren heeft gebracht, is dit bestand openbaar en te raadplegen via https://bvb.brabant.nl. Verder is vermeld dat ter verbetering van de representativiteit de gegevens van dat bestand van de meest maatgevende veehouderijen, aan de [locatie], de Ommelsbroek 8 en 12, zijn vervangen door de werkelijke emissiewaarden en -punten op basis van de geldende milieuvergunningen. Die gegevens zijn in het rood aangeduid in de hiervoor vermelde bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing. Geconcludeerd is dat de achtergrondbelasting op het plangebied ten hoogste 8,1 odour units bedraagt. In figuur 16 van de ruimtelijke onderbouwing is het resultaat van de berekening weergegeven. Daarbij is geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat ter hoogte van het plangebied redelijk goed is en de door gemeente Asten gestelde grens van 12% niet wordt overschreden.

5.7.    Met betrekking tot de voorgrondbelasting, dat wil zeggen de geurbelasting van de veehouderij op het plangebied, is in paragraaf 5.7.2.3 van de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat deze is berekend met het programma "V-Stacks Vergunning", op basis van de werkelijke emissie die is ontleend aan de vergunning voor het houden van dieren van 11 januari 2011, met een vertaling naar de werkelijke emissiewaarden naar aanleiding van de wijziging van de Regeling ammoniak en veehouderij van 17 juli 2018. In de ruimtelijke onderbouwing zijn de brongegevens, de geurgevoelige locaties en de resultaten van de berekening vermeld en is geconcludeerd dat de voorgrondbelasting van de veehouderij op de bestemmingsgrens van de planlocatie ten hoogste 4,2 odour units bedraagt.

5.8.    De Afdeling is van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing voldoende inzicht biedt in de gegevens die aan de berekeningen van de geurbelasting ten grondslag zijn gelegd. Dit maakt de berekeningen controleerbaar. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat in de inhoudsopgave van de ruimtelijke onderbouwing per abuis de verkeerde datum van het bronbestand bij bijlage 8 is vermeld. De Afdeling acht dit aannemelijk, gelet op de uitgebreide toelichting van de ruimtelijke onderbouwing waarin is verwezen naar het bronbestand van 26 september 2019. De vennootschap heeft geen objectieve gegevens of een deskundigenonderzoek overgelegd die aanleiding geven tot twijfel op dit punt.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat?

5.9.    De Afdeling stelt vast dat de berekende voorgrondbelasting op de bestemmingsgrens van de planlocatie van ten hoogste 4,2 odour units de in de geurverordening vastgestelde norm voor voorgrondbelasting van 1,0 odour unit overschrijdt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ9529), betekent dit echter niet dat ter plaatse geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad stelt, onder verwijzing naar de hiervoor genoemde gebiedsvisie en de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant, dat hij streeft naar een hinderpercentage van maximaal 12% geurgehinderden. Zoals hiervoor onder 5.5 is overwogen, komt dit overeen met een achtergrondbelasting van maximaal 10 odour units. Rekening houdend met het feit dat het plangebied is gelegen in een concentratiegebied, komt dit verder overeen met een voorgrondbelasting van maximaal 5 odour units, zo volgt uit tabel B van bijlage 6 bij de Handreiking bij de Wgv.

De berekende voorgrondbelasting op het plangebied bedraagt ten hoogste 4,2 odour units en de berekende achtergrondbelasting bedraagt ten hoogste 8,1 odour units. Dit betekent dat het maximale hinderpercentage niet wordt overschreden. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Belemmering bedrijfsvoering?

5.10.  De bestaande woningen aan de Jan van Havenstraat 10, 13, 15 en 16a in Ommel liggen op afstanden van ongeveer 100 tot 150 meter van de veehouderij en dus dichterbij de veehouderij dan de beoogde nieuwe woningen, die op een afstand van ongeveer 170 meter daarvan zijn voorzien. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de bestaande woningen maatgevend zijn voor de geurbelasting door de veehouderij en de nieuwe woningen van het plangebied geen extra belemmeringen voor de veehouderij met zich brengen. Daarbij komt dat ter plaatse van de veehouderij op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2016" de enkelbestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" met de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - beperkingen veehouderij" geldt, waardoor de vennootschap reeds wordt belemmerd in haar uitbreidingsmogelijkheden.

5.11.  Het betoog slaagt niet.

Beroepsgrond over de ladder voor duurzame verstedelijking

6.       De vennootschap betoogt verder dat niet is voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de woningen. Ter zitting heeft de vennootschap ook aangevoerd dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of er andere locaties zijn die geschikter zijn voor woningbouw dan het plangebied.

6.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro luidt: "In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[….]

h. bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

6.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), onder 6.3, moet een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Het bestemmingsplan voorziet in 21 nieuwe woningen en beslaat een oppervlakte van meer dan 500 m². De raad wordt daarom gevolgd in het standpunt dat dit een stedelijke ontwikkeling is waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.

6.3.    Niet in geschil is dat de beoogde ontwikkeling deels binnen en deels buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. De raad dient gelet op dit laatste in de plantoelichting, in aanvulling op de beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling, te motiveren waarom niet geheel binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

6.4.    In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het dorp Ommel nu uit ongeveer 315 woningen en ongeveer 900 inwoners bestaat. Volgens de ruimtelijke onderbouwing passen de 21 nieuwe woningen binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Asten en de afspraken die in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (hierna: RRO) zijn gemaakt. Verwezen is naar de "Woonvisie gemeente Asten 2015 tot en met 2024" (hierna: de Woonvisie), waarin de regionale woningbouwafspraken in acht zijn genomen. In de Woonvisie is opgenomen dat de gemeente Asten zich richt op het realiseren van zowel voldoende als de juiste woningen. De kwantitatieve taakstelling bedraagt volgens de Woonvisie voor de gemeente Asten de bouw van 910 woningen in de eerste 10 jaar, waarvan 6% voor Ommel, wat neerkomt op 55 woningen. Aan de hand van de Woningbouwmonitor is dit bijgesteld naar 32 woningen voor de kern Ommel. Ter zitting heeft de raad gesteld dat volgens de laatste prognose van september 2020 meer dan 32 woningen nodig zijn. In een tabel zijn voor de gemeente Asten de harde plancapaciteit, het aanbod in vastgestelde plannen, en de plannen die in procedure zijn, in beeld gebracht. Daaruit volgt dat voor Ommel in de periode 2015-2024 in totaal in 24 woningen wordt voorzien, waaronder de 21 woningen van het plangebied en 3 al gerealiseerde woningen elders in Ommel. De raad heeft in de ruimtelijke onderbouwing geconcludeerd dat de realisatie van die 21 woningen past binnen de kwantitatieve behoefte.

Volgens de ruimtelijke onderbouwing past deze ook binnen de kwalitatieve behoefte. Vermeld is dat op grond van de kwalitatieve taakstelling voor de gemeente Asten als geheel het aantal starters-, gezins- en seniorenwoningen respectievelijk 20%, 30% en 50% dient te bedragen. De invulling van het plangebied is volgens de ruimtelijke onderbouwing in samenspraak met de dorpsraad van Ommel tot stand gekomen. Er heeft een behoefteonderzoek en marktanalyse plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is voor het plangebied een ruimtelijke uitwerking gemaakt met 8 levensloopbestendige twee-onder-één-kap woningen met één bouwlaag en 12 rijwoningen/tussenwoningen voor starters en gezinnen met twee bouwlagen.

In de motivering van de dorpsraad van 1 maart 2020, bijgesloten bij de ruimtelijke onderbouwing, is vermeld dat als Ommel blijft zoals het is met af en toe wat kleinschalige woningbouw, het uitsluitend een toekomst heeft als "slaapdorp" en voorzieningen niet in stand kunnen worden gehouden. Ook is vermeld dat een woonwensenonderzoek en marktanalyse in Ommel is uitgevoerd, waaruit is gebleken dat er grote behoefte is aan diverse typen woningen (semi-geschakeld, seniorenwoning, twee-onder-één-kap, vrijstaande tussenwoning). Hoewel de inventarisatie uit 2016 dateert, bestaat de wens naar koopwoningen in Ommel volgens de dorpsraad nog onverkort en draagt het plan substantieel bij aan de behoefte. Het type woning, de kavelgrootte en de inhoud van de woningen passen bij de wens. Ook is naar voren gebracht dat in navolging van de stedenbouwkundige invulling zich veel geïnteresseerden hebben gemeld voor verwerving van een kavel en dat de dorpsraad onderschrijft dat het plan tegemoet komt aan de behoefte van de bevolking van Ommel.

Verder is in de ruimtelijke onderbouwing naar voren gebracht dat binnen de bestaande komgrenzen van Ommel feitelijk de ruimte ontbreekt om aan de taakstelling te voldoen. Daarom zijn de gronden achter de woning aan de Kloosterstraat 8 al lange tijd in beeld als potentiële woningbouwlocatie. Het plan is op dit moment het enige plan voor woningbouw in Ommel. Er zijn geen andere alternatieven voor woningbouw daar. Tot slot is opgemerkt dat er binnen de kern Ommel geen herstructureringslocaties zijn die ruimte bieden aan realisatie van een plan met deze omvang voor de doelgroepen.

6.5.    De ruimtelijke onderbouwing is als bijlage bijgesloten bij de plantoelichting en maakt hiervan deel uit. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met deze onderbouwing voldoende gemotiveerd dat de ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking voorziet in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de woningen. Ook is hiermee naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd dat en waarom de ontwikkeling niet volledig binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en deels daarbuiten is geprojecteerd.

Wat de vennootschap naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding tot twijfel aan dit oordeel. De vennootschap heeft de gestelde kwantitatieve en kwalitatieve behoefte niet gemotiveerd bestreden en geen concrete alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied in haar beroepschrift genoemd waar de beoogde woningen kunnen worden gerealiseerd. Voor het eerst ter zitting heeft de vennootschap gewezen op een locatie nabij het korf- en voetbalveld in Ommel. De raad heeft terecht ter zitting opgemerkt dat als de vennootschap dit eerder naar voren had gebracht, hij hierop adequaat had kunnen reageren. Verder is van belang dat de vennootschap niet aannemelijk heeft gemaakt dat die locatie genoeg ruimte biedt voor de beoogde ontwikkeling en ook overigens geschikt is hiervoor, mede gelet op de opmerking van de raad ter zitting dat die locatie nabij een rijksweg ligt.

6.6.    Het betoog faalt.

Conclusie

7.       In hetgeen de vennootschap heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het geeft evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A de Vlieger-Mandour, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021

 

BIJLAGE

 

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet geurhinder en veehouderij

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een als zodanig bij gemeentelijke verordening aangewezen gebied;

(…)

geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder ‘gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf’ wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;

(…)

Artikel 2

1. Bij een beslissing inzake de omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij betrekt het bevoegd gezag de geurhinder door de geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze als aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot met 9.

Artikel 3

1. Een omgevingsvergunning met betrekking tot een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:

a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht;

(…)

Artikel 5

1. Onverminderd de artikelen 3 en 4 bedraagt de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object:

a. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en

b. ten minste 25 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

(…)

Artikel 6

1. Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende waarde, genoemd in artikel 3, eerste lid, met dien verstande dat deze andere waarde:

a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom niet minder bedraagt dan 0,1 odour unit per kubieke meter lucht en niet meer dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht;

Artikel 10

Bij regeling van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, regels gesteld over de wijze waarop:

a. de geurbelasting, bedoeld in artikel 3, wordt bepaald;

b. de afstand, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, wordt gemeten.

Regeling geurhinder en veehouderij

Artikel 2

1. De geurbelasting vanwege een veehouderij wordt berekend met inachtneming van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010.

(…)

6. Het aantal odour units per seconde per dier van een diercategorie, is het aantal dieren van een diercategorie vermenigvuldigd met de voor de betreffende diercategorie in bijlage 1 opgenomen geuremissiefactor.

Verordening geurhinder en veehouderij Asten 2016

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

Veehouderij:          

inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren.

Wet:                     

de Wet geurhinder en veehouderij.

Geurgebiedsvisie:   

de onderbouwing van de geurverordening als bedoeld in artikel 8 van de Wet

Geurgevoelig object:

zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en

veehouderij.

Geurbelasting:

de waarde ter plaatse van de gevel van het gevoelige object, berekend met V-Stacks, uitgedrukt in Europese odour units per tijdseenheid.

Odour units (ouE/m3. P98):

geurconcentratie als aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3), gemeten volgens de NEN-EN 13725:2003 "Luchtbepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie". In deze verordening wordt voor de geurbelasting uitgegaan van het gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie. Hetgeen betekent dat de - met een verspreidingsmodel - berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van de tijdseenheid niet wordt overschreden.

(…)

Artikel 2. Aanwijzing gebieden

Als gebieden als bedoeld in artikel 6 van de Wet worden de volgende gebieden aangewezen:

1. Het grondgebied van de gemeente Asten, met uitzondering van het gebied als bedoeld in lid 2.

2. Het (fijnstofconcentratie)gebied rondom de woonkern Heusden.

3. De gebieden als bedoeld in lid 1 en 2 wordt aangegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte Gebiedsvisie en bijbehorende gewaarmerkte kaart (Geurnormenkaart behorende bij de Verordening geurhinder en veehouderij 2016 gemeente Asten).

Artikel 3. Andere waarden voor de geurbelasting

1. In afwijking van artikel 3, lid 1 van de Wet bedraagt de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het gebied als genoemd in artikel 2 lid 1 van deze verordening:

A. Woonkernen Asten en Ommel 1,0 odour units.

B. Buitengebied 10,0 odour units.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 3

Dit hoofdstuk is van toepassing op degene die:

(…)

b. een inrichting type C drijft, met uitzondering van de artikelen 3.113 tot en met 3.121.