Home

Raad van State, 19-11-2024, ECLI:NL:RVS:2024:4664, BRS24000395

Raad van State, 19-11-2024, ECLI:NL:RVS:2024:4664, BRS24000395

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
19 november 2024
Datum publicatie
27 november 2024
ECLI
ECLI:NL:RVS:2024:4664
Zaaknummer
BRS24000395

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 8 oktober 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Uitspraak

BRS.24.000395 en BRS.24.000396

ECLI:NL:RVS:2024:4664

Datum uitspraak: 19 november 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 30 oktober 2024 in zaak nr. NL24.40081 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2024 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 30 oktober 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, advocaat in Breda hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 5-8 van de uitspraak van de rechtbank over.

1.1. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt

voorzieningenrechter

w.g. Weber

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2024

644-1017