Het kan, maar bedenk tevoren of het wel moet
TT 2023/22 - Tuchtrecht in de gezondheidszorg en samenloop met andere procedures
TT 2023/22 - Tuchtrecht in de gezondheidszorg en samenloop met andere procedures
Gegevens
- Publicatie
- TT 2023/22
- Datum publicatie
- 22 maart 2023
Inleiding
Als een hulpverlener veel pech heeft, kan hij na (vermeend) verwijtbaar professioneel handelen in vijf verschillende procedures verwikkeld raken, die bovendien parallel kunnen plaatsvinden. Een voorbeeld waarin dit zou kunnen gebeuren:
een tuchtprocedure naar aanleiding van een klacht van een patiënt bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg over grensoverschrijdend seksueel gedrag,
strafrechtelijke vervolging na aangifte door de patiënt van ontucht,
een civiele procedure naar aanleiding van een vordering van de patiënt tot immateriële schadevergoeding, waarbij sprake is van schade als gevolg van PTSS,
een civielrechtelijke procedure na ontslag op staande voet door de werkgever vanwege grensoverschrijdend gedrag jegens de patiënt,
een bestuursrechtelijke procedure naar aanleiding van een door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) opgelegd handhavingsbesluit, omdat de IGJ van oordeel is dat de hulpverlener een gevaar voor de gezondheidszorg is.
In de praktijk gebeurt het niet vaak dat dit alles tegelijk plaatsvindt, maar in theorie is het niet uitgesloten. Dat heeft te maken met de verschillende procedures.
Verschillende procedures – verschillende partijen – verschillende doelen
Het wettelijk tuchtrecht in de gezondheidszorg heeft als doel de bewaking en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Over de vraag of de huidige regeling en toepassing van het wettelijk tuchtrecht werkelijk bijdraagt aan dit doel is de laatste jaren veel discussie, maar die laat ik hier onbesproken. Als klager in een tuchtprocedure kunnen optreden: de patiënt, naasten, werk- of opdrachtgever en de inspecteur voor de gezondheidszorg (art. 65 lid 1 Wet BIG). Aan de andere kant staat de aangeklaagde hulpverlener.
De doelstelling van het strafrecht is tweeledig: bestraffing van de dader en generale preventie. In deze procedure staan de officier van justitie en de verdachte(n) tegenover elkaar.
Het civiele recht beoogt geschillen tussen private partijen te beslechten. Partijen zijn natuurlijke personen en/of rechtspersonen. In bovenstaand voorbeeld zijn het de werkgever en de werknemer in de arbeidsrechtelijke zaak en de patiënt als gelaedeerde, eisende partij tegenover de hulpverlener als gedaagde in de zaak over aansprakelijkheid en schadevergoeding.
Het bestuursrecht ten slotte regelt de verhouding tussen overheid en burger. Toepassing van handhavingsmaatregelen leidt tot een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaan. In bovenstaand voorbeeld staan de IGJ als het bevoegde bestuursorgaan en de hulpverlener als ‘object van toezicht’ tegenover elkaar in een bestuursrechtelijke procedure.
Samenloop strafrecht – tuchtrecht: veel gehoorde bezwaren
Zoals uit de inleiding al naar voren komt, samenloop van strafrecht en tuchtrecht is niet uitgesloten en het komt ook geregeld voor dat de betrokken hulpverlener zowel verdachte als aangeklaagde is. Dat leidt geregeld tot niet-ontvankelijkheidsverweren. De kern van de bezwaren tegen samenloop is dat ‘dubbele vervolging en dubbele bestraffing’ dienen te worden vermeden. Dergelijke verweren worden afgewezen onder verwijzing naar de verschillende doelen van straf- en tuchtrecht en de verschillende toepasselijke toetsingskaders. Het juridisch uitgangspunt is dan ook dat samenloop mogelijk is.
Een voorbeeld van inmiddels ruim twintig jaar geleden is de zaak waarin bij het verrichten van abortus provocatus een tienvoudige dosering lidocaïne (een pijnstillend middel) werd toegediend: een patiënte overleed. De arts werd zowel straf- als tuchtrechtelijk veroordeeld1, voor dood door schuld respectievelijk schending van de tuchtnorm (zorgvuldig handelen tegenover de patiënt en diens naasten). Kastelein en Meulemans schreven in 2006, naar aanleiding van nog enkele voorbeelden van samenloop, dat de tuchtrechter adequater lijkt te toetsen dan de strafrechter en dat de kwaliteit van de zorg meer gebaat zou zijn bij een tuchtrechtelijke toetsing dan bij een strafrechtelijke beoordeling.2 Zij meenden destijds dat hun roep vergeefs zou zijn, maar de arresten van de Hoge Raad van 2020 in, wat ik maar aanduid als ‘de euthanasiecasus’ laten iets anders zien.
Taakverdeling
De euthanasiecasus is een spraakmakend en heftig bekritiseerd voorbeeld van samenloop van straf- en tuchtrecht. Ik roep de casus kort in herinnering. Een specialist ouderengeneeskunde (verpleeghuisarts) werd geconfronteerd met een relatief jonge patiënte (67 jaar) met ver voortgeschreden dementie, die zich vóór haar aandoening wilsbekwaam had uitgesproken over haar uitdrukkelijke wens geëuthanaseerd te worden als de ziekte zich zou manifesteren en zij opgenomen zou moeten worden. Het probleem was echter dat zij haar wens wel schriftelijk had vastgelegd, maar zodanig had geformuleerd dat er vraagtekens bij geplaatst konden worden. Informatie van haar naasten en eerdere behandelaars maakten voor de arts echter duidelijk hoe haar wens geïnterpreteerd moest worden. Verificatie van het verzoek bij patiënte zelf was vanwege het intussen gevorderde dementieel beeld niet meer mogelijk. De arts had de overtuiging dat aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen voor het toepassen van euthanasie was voldaan en heeft de euthanasie uitgevoerd. Voorafgaand was de patiënte gesedeerd door middel van een slaapmiddel in haar koffie. De gedachte daarachter was dat uitleg over de (uitvoering van de) euthanasie niet meer mogelijk was en het wenselijk was onnodige onrust tijdens de uitvoering te voorkomen. Zoals het behoort, meldde de arts de casus na uitvoering aan de Regionale Toetsingscommissie Euthanasie (RTE).
De RTE oordeelde dat het handelen van de arts niet aan alle zorgvuldigheidseisen voldeed. De casus is vervolgens voorgelegd aan de IGJ en het OM. Normaliter vindt tussen IGJ en OM, op basis van hun Samenwerkingsprotocol3, overleg plaats over de vraag wie de lead neemt: IGJ (toezicht) of OM (opsporing). In dit geval vond wel overleg plaats maar vonden toch gelijktijdig toezichtonderzoek en opsporingsonderzoek plaats. En na afronding van beide onderzoeken werd de arts geconfronteerd met een tuchtklacht van de IGJ en strafrechtelijke vervolging door het OM. De euthanasie had plaatsgevonden op 22 april 2016. Vier jaar later wees de Hoge Raad in beide zaken arrest, met uitkomsten die voor de betrokken arts gunstig waren. Het vonnis waarbij de arts was ontslagen van alle rechtsvervolging4 werd bekrachtigd5. De uitspraak van het CTG, waarin haar een waarschuwing was opgelegd6, werd vernietigd7. De inhoudelijke rechtsoverwegingen zijn voor de geïnteresseerde lezenswaardig.
In het kader van het onderwerp ‘samenloop’ licht ik één rechtsoverweging uit. De strafrechter kan uitleg geven aan de wettelijke regeling, maar hem past een terughoudende opstelling bij de beoordeling van het medisch handelen dat in dat kader plaatsvindt.8 Dit is in lijn met de conclusie van P-G Silvis voor het arrest in de strafzaak: ‘De tuchtrechter kan oordelen of in de omstandigheden van het geval, met inachtneming van hetgeen wettelijk is geoorloofd, ook overigens is gehandeld in overeenstemming met hetgeen bewaking en bevordering van veilige en goede zorg vereist. Voor de toetsingscommissie zijn medisch-professionele richtlijnen van belang voor zover zij passen binnen het wettelijk kader.’9 Dat beoordelingskader had de tuchtrechter, naar het oordeel van de Hoge Raad in de tuchtzaak, ook moeten hanteren. Anders dan het tuchtcollege had gemeend, is de tuchtrechter niet gebonden aan het oordeel van de RTE, maar dient hij tot een zelfstandig oordeel te komen over de vraag of het beroepsmatig handelen van de arts gebleven is binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening.10
Met de arresten is in elk geval bij euthanasie duidelijkheid geboden over de wenselijke taakverdeling tussen straf- en tuchtrechter. Gaat het om een medisch-inhoudelijke beoordeling, dan is primair de tuchtrechter de aangewezen instantie. Diezelfde lijn kan gevolgd worden in andere zaken waarin sprake kan zijn van samenloop van straf- en tuchtrecht. Dat geeft in elk geval houvast als het gaat om de keuze: eerst de tuchtrechter en zo nodig daarna de strafrechter.