Aflevering 43

Gepubliceerd op 22 oktober 2024

NTFR 2024/1684 - Stamrecht is niet afgekocht, heffingsrecht periodieke uitkeringen komt toe aan Nederland (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2024:1477, datum uitspraak 18-10-2024, publicatiedatum 18-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024
X houdt de aandelen in belanghebbende, die is opgericht door een op Curaçao gevestigd bedrijf. In 2000 wordt aan X een ontslagvergoeding toegekend, die wordt ondergebracht in belanghebbende. In dat kader zijn een stamrechtovereenkomst en een beëindigingsovereenkomst opgesteld. Volgens de stamrechtovereenkomst wordt het stamrechtkapitaal jaarlijks opgerent met 6% en gaan de uitkeringen uiterlijk op 65-jarige leeftijd in. Deze overeenkomsten zijn door de inspecteur goedgekeurd.

NTFR 2024/1689 - Valutaresultaten op leningen alleen vrijgesteld voor zover zij het valutarisico op buitenlandse deelnemingen perfect ‘hedgen’

ECLI:NL:PHR:2024:995, datum uitspraak 27-09-2024, publicatiedatum 11-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 met annotatie van mr. F. van Horzen
Belanghebbende heeft in 2017 alle aandelen in de in Noorwegen gevestigde groepsmaatschappij [A] en een vordering op D van NOK 26.949 mln. gekocht van een in Nederland gevestigde zustervennootschap. D houdt zich bezig met exploratie naar en productie van olie en gas. Als tegenprestatie heeft belanghebbende een externe schuld van $4.120 mln. van de zuster overgenomen. Zij heeft die externe USD credit facility voor € 2.943 mln. toegerekend aan de vordering op D en voor € 923 mln. aan de deelneming in D, die onder de deelnemingsvrijstelling valt. D rapporteert in NOK en doet ook in NOK aangifte voor de Noorse winstbelasting en Petroleum Tax. In de commerciële jaarrekening 2017 van belanghebbende is de deelneming in D met € 151,7 mln. afgewaardeerd, ‘mainly’ wegens daling van de USD-koers ten opzichte van de euro.

NTFR 2024/1696 - De btw-verhoging op logies

Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024
Het is mogelijk dat een btw-verhoging leidt tot een afname van de omzet van hotels waardoor de winstgevendheid van deze sector afneemt. Staatssecretaris Idsinga geeft antwoord op vragen over de btw-verhoging op logies.

NTFR 2024/1703 - Hoge Raad vernietigt ambtshalve boetebeschikkingen wegens ontbreken beboetbaar feit bij ten onrechte verleende exportteruggaven BPM

ECLI:NL:HR:2024:1422, datum uitspraak 11-10-2024, publicatiedatum 11-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 met annotatie van mr. M. van Leeuwen
Belanghebbende, een autohandelaar, koopt gebruikte auto’s in van particulieren en verkoopt deze auto’s aan personen die buiten Nederland wonen. Belanghebbende heeft voor deze auto’s om (export)teruggaven van BPM ex art. 14a BPM verzocht en gekregen. Nadien heeft de inspecteur geconcludeerd dat de BPM ten onrechte aan belanghebbende is betaald. Daarom heeft de inspecteur de BPM nageheven en belanghebbende op grond van art. 67f AWR vergrijpboetes opgelegd. Hof Den Bosch (2 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:272, NTFR 2022/710) heeft die boetes in stand gelaten. De Hoge Raad grijpt echter ambtshalve in en vernietigt de boetebeschikkingen. De Hoge Raad zet uiteen dat het beboetbare feit van art. 67f lid 1 AWR zich hier niet voordoet, aangezien belanghebbende voor de ingekochte auto’s niet belastingplichtig voor de BPM is (geweest) en de naheffingsaanslag dus niet ziet op BPM-bedragen die belanghebbende op aangifte had moeten voldoen en ook niet op BPM-bedragen die belanghebbende op aangifte had betaald en vervolgens ten onrechte heeft teruggekregen. Voor het opleggen van een vergrijpboete in gevallen als hier is art. 67f lid 6 AWR van belang. Het beboetbare feit van art. 67f lid 6 AWR in samenhang gelezen met art. 67f lid 1 AWR betreft het opzettelijk of grofschuldig verzoeken om een belastingteruggaaf waarop geen recht bestaat, door een (rechts)persoon die het daarop teruggegeven bedrag aan belasting eerder als belastingplichtige of inhoudingsplichtige op aangifte had voldaan of afgedragen.In gevallen waarin op verzoek van een andere (rechts)persoon dan de hiervoor bedoelde belastingplichtige of inhoudingsplichtige ten onrechte of tot een te hoog bedrag teruggaven van belasting zijn verleend, en de inspecteur die persoon het verwijt maakt dat hij opzettelijk of grofschuldig om die teruggaven van belasting heeft verzocht terwijl de belastingwet in de gegeven omstandigheden niet in een dergelijke teruggaaf voorziet, biedt art. 67f lid 6 AWR echter niet, ook niet in samenhang gelezen met art. 67f lid 1 AWR, de mogelijkheid deze (rechts)persoon een bestuurlijke boete op te leggen. In art. 67f lid 6 AWR ontbreekt immers een verwijzing naar art. 20 lid 2 eerste volzin AWR.

NTFR 2024/1704 - Vergoeding van immateriële schade in procedure die enkel gaat over beschikking belastingrente

ECLI:NL:HR:2024:1425, datum uitspraak 11-10-2024, publicatiedatum 11-10-2024
Aflevering 43, gepubliceerd op 22-10-2024 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
De inspecteur heeft aan belanghebbende € 191 aan belastingrente vergoed naar aanleiding van een verleende teruggaaf van BPM. Belanghebbende heeft tegen die beschikking belastingrente bezwaar en beroep ingesteld. Rechtbank Gelderland heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet betalen van griffierecht. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan en verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Volgens de rechtbank moet de immateriële schade zijn gelegen in de spanning en frustratie door een geschil over de belastingheffing (de hoofdzaak). Een geschil over de rentevergoeding kan volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als een geschil over de hoofdzaak, zodat geen schadevergoeding wordt toegekend. De Hoge Raad acht deze beslissing niet juist. Spanning en frustratie kan namelijk ook worden ondervonden door de duur van de procedure over elke andere voor bezwaar vatbare beschikking waarover een afzonderlijke procedure wordt gevoerd, zoals een rentebeschikking. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en neemt daarbij in aanmerking dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, zodat de schadevergoeding alleen betrekking kan hebben op de rechtbankprocedure. De Staat moet daarom een schadevergoeding van € 1.000 aan belanghebbende betalen.