Aflevering 45

Gepubliceerd op 5 november 2024

NTFR 2024/1778 - Kennisgroepstandpunt berekening verlengstukwinst bij coöperatie

Aflevering 45, gepubliceerd op 06-11-2024 geschreven door mr. drs. J. Bierman BA
De Kennisgroep bijzondere winstbepalingen vpb heeft de vraag beantwoord welke kosten een coöperatie mag toerekenen aan ledenprestaties om te bepalen welk deel van de winst zij fiscaal aftrekbaar kan uitkeren aan haar leden als bedoeld in art. 9 lid 1 onderdeel g Wet Vpb 1969. Het gaat om een coöperatie met kosten die niet direct toerekenbaar zijn aan prestaties jegens leden en derden.

NTFR 2024/1779 - A-G Koopman belicht het fenomeen van dubbel ‘jubelen’ bij kruislings schenken

ECLI:NL:PHR:2024:1055, datum uitspraak 11-10-2024, publicatiedatum 25-10-2024
Aflevering 45, gepubliceerd op 05-11-2024 met annotatie van prof. mr. B.M.E.M. Schols
Deze zaak gaat over de vraag of bij kruislings schenken dubbel gebruikgemaakt kan worden van de vrijstelling in de schenkbelasting voor de ‘jubelton’. Bij kruislings schenken doen twee personen elk aan het kind van de ander een schenking. Dit is in het bijzonder verleidelijk in het kader van de tot € 100.000 verruimde eigenwoningvrijstelling. Die eigenwoningvrijstelling mag in principe meermaals worden toegepast, maar er mag wel maar één keer een beroep op worden gedaan in een specifieke relatie schenker-begiftigde. Door schenkingen over en weer aan elkaars kind te doen, is het idee dat de jubelton twee keer belastingvrij kan worden gegeven; één keer door een rechtstreekse schenking aan het eigen kind, en één keer bij de kruislingse schenking.

NTFR 2024/1792 - Navorderingsaanslagen ter zake van verzwegen Luxemburgse bankrekeningen vernietigd wegens schending van voortvarendheidsvereiste

ECLI:NL:HR:2024:1557, datum uitspraak 01-11-2024, publicatiedatum 01-11-2024
Aflevering 45, gepubliceerd op 05-11-2024 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Belanghebbende is op 4 juni 2014 ingekeerd ter zake van drie verzwegen Luxemburgse bankrekeningen, waaronder een bankrekening ten name van A Inc. In de periode 29 oktober 2014 tot 16 juni 2016 heeft belanghebbende desgevraagd informatie aan de inspecteur verstrekt. Op 12 september 2016 heeft de behandelend ambtenaar een e-mail aan een collega verzonden over het dossier van belanghebbende. De inspecteur heeft belanghebbende op 24 november 2016 verzocht in te stemmen met verlenging van de navorderingstermijn met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 t/m 2003. Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd over 2001 t/m 2010, 2012 en 2014. De in geschil zijnde navorderingsaanslagen over 2001 t/m 2008 zijn vastgesteld in de periode van 23 december 2016 t/m 20 februari 2017. Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2022:4702) oordeelde dat de inspecteur bij het opleggen van deze navorderingsaanslagen heeft voldaan aan het voortvarendheidsvereiste. De Hoge Raad deelt die visie niet. Anders dan waarvan het hof is uitgegaan, mocht de inspecteur niet wachten met het opleggen van de navorderingsaanslagen over 2001 t/m 2008 totdat hij zich in staat achtte alle hiervoor genoemde navorderingsaanslagen op te leggen. Het oordeel van het hof dat de e-mail van 12 september 2016 van belang is, acht de Hoge Raad onbegrijpelijk. Die e-mail gaat uitsluitend over de fiscale kwalificatie van het belang van belanghebbende in A. De rekening ten name van A is in 2009 geopend en belanghebbende is op 14 mei 2009 enig aandeelhouder van A geworden, zodat – nu de inspecteur hiermee bekend was – relevantie voor het vaststellen van de navorderingsaanslagen over 2001 t/m 2008 ontbreekt. Ook het verzoek aan belanghebbende om in te stemmen met verlenging van de navorderingstermijn is in dit verband niet van belang, omdat zo’n verzoek geen handeling is die rechtstreeks is gericht op het voortvarend voorbereiden en vaststellen van de navorderingsaanslagen.

NTFR 2024/1793 - A-G Wattel: Differentiatie proceskostenvergoedingen WOZ en BPM niet in strijd met discriminatieverbod

ECLI:NL:PHR:2024:1140, datum uitspraak 25-10-2024, publicatiedatum 25-10-2024
Aflevering 45, gepubliceerd op 05-11-2024 met annotatie van mr. E.D. Postema
A-G Wattel heeft conclusie genomen in deze BPM-zaak, omdat op 1 januari 2024 de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm (WHpkv) in werking is getreden. De daarbij nieuw ingevoerde artikelen 19a BPM en 30a Wet WOZ bepalen een aanzienlijk lagere proceskostenvergoeding (pkv) voor beroepsmatige procesvertegenwoordiging in WOZ- en BPM-procedures dan in andere fiscale procedures. Deze zaak is de eerste waarin de Hoge Raad de WHpkv waarschijnlijk zal moeten toepassen. Geen van beide partijen heeft de al geruime tijd en ook in de wetsgeschiedenis rondzingende vraag aan de orde gesteld of het pkv-onderscheid tussen WOZ- en BPM-zaken en andere fiscale zaken verenigbaar is met het discriminatieverbod in mensenrechtenverdragen (art. 14 EVRM jo. art. 1 EP I EVRM, art. 1 Protocol 12 EVRM en art. 26 IVBPR), maar die vraag moet – voor de praktijk liefst zo snel mogelijk – wel beantwoord worden, niet alleen voor de cassatieprocedure, maar ook voor de beroepsfase en de hogerberoepsfase.

NTFR 2024/1794 - A-G Wattel: Belastingrechter is onbevoegd om te oordelen over uitbetaalregeling proceskostenvergoedingen WOZ en BPM

ECLI:NL:PHR:2024:1118, datum uitspraak 25-10-2024, publicatiedatum 25-10-2024
Aflevering 45, gepubliceerd op 05-11-2024 met annotatie van mr. E.D. Postema
A-G Wattel concludeert vandaag ook in de BPM-zaak met nr. 24/00575. Deze WOZ-zaak is daarnaast geselecteerd omdat (i) de gemachtigde niet alleen de houdbaarheid van de verlaging van de proceskostenvergoeding (pkv) in WOZ- en BPM-zaken bestrijdt, maar ook de uitbetaalregel (uitsluitend aan de belastingplichtige) en het verbod op cessie en verpanding van de voorwaardelijke pkv-vordering en omdat (ii) de belastingplichtige in deze cassatieprocedure niet de eiser maar de verweerder is, zodat diens gemachtigde niet verweten kan worden (al heeft hij dat niet aangevoerd) dat hij materieel zinloos en alleen voor de pkv of de ISV cassatieberoep heeft ingesteld, en ten slotte omdat (iii) het goed is om naast een BPM-zaak ook een WOZ-zaak te hebben, onder meer omdat in WOZ-zaken ook onderzoek van de Waarderingskamer voorhanden is en de WOZ-procesmarkt (nog) niet helemáál beheerst wordt door no-cure-no-pay-gemachtigden (80,6% van de beroepen; 79% van de hoger beroepen) zoals wel de BPM-procesmarkt (97% van de beroepen; 73% van de hoger beroepen).