NTFR 2025/49 - Beperking proceskostenvergoeding in BPM-procedure ook van toepassing als alleen nog griffierechtvergoeding in geschil is
ECLI:NL:PHR:2024:1340, datum uitspraak 13-12-2024, publicatiedatum 13-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 met annotatie van mr. E.D. PostemaHof Den Haag (28 maart 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:589) heeft abusievelijk slechts € 181 griffierecht in plaats van € 274 doen vergoeden. Uitsluitend daarom is cassatie ingesteld en de staatssecretaris is het daarmee eens. Uit het dossier volgt dat de inspecteur ná het instellen van het cassatieberoep en vóór de indiening van verweer, het verschil ad € 93 alsnog heeft vergoed en bovendien heeft aangeboden de cassatieproceskosten te vergoeden op basis van 2 punten (beroepschrift in cassatie) x 0,25 (BPM-zaak) x 0,25 (zeer licht) x € 837 = € 104,62. De gemachtigde is daar kennelijk niet op ingegaan. Uit het cassatieberoep, dat uitsluitend het hogerberoepgriffierecht betreft, blijkt het niet, maar uit het verweer van de staatssecretaris volgt dat de gemachtigde kennelijk niet op dat aanbod is ingegaan omdat zijns inziens de vermenigvuldigingsfactor in art. 19a BPM in casu niet geldt omdat deze cassatieprocedure niet de BPM betreft, maar alleen het hogerberoepgriffierecht. De staatssecretaris merkt bij verweer op dat het aanbod van de inspecteur veel gunstiger is dan de vergoeding die de wet voorschrijft. Wordt het bestreden belastingbesluit niet vernietigd of gewijzigd, zoals hier, dan schrijft art. 19a lid 2 BPM in BPM-zaken immers een factor 0,1 x de BPB-vergoeding voor. In casu bestaat zijns inziens dus slechts recht op een proceskostenvergoeding (pkv) van € 41,85.