Aflevering 1-2

Gepubliceerd op 8 januari 2025

NTFR 2025/15 - Hoge Raad geeft nadere regels over wijze van berekening van ongerealiseerde waardeveranderingen; voordeel wegens eigen gebruik is nihil

ECLI:NL:HR:2024:1788, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 20-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende heeft een tweede voor eigen gebruik bestemde woning (geen beleggingsobject; geen verhuur). De box 3-heffing is conform de Wet rechtsherstel box 3. Belanghebbende meent dat een ongerealiseerde waardestijging van de tweede woning niet mag worden belast. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:327) was het daarmee eens en heeft de aanslag verder verminderd. De staatssecretaris heeft cassatieberoep aangetekend.

NTFR 2025/17 - Niet de juridische bestemming maar feitelijk gebruik is doorslaggevend voor box 3-vrijstelling natuurterreinen

ECLI:NL:HR:2024:1878, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 20-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 met annotatie van mr. R.S. Bekker
Belanghebbende was eigenaar van polder A. Een groot deel daarvan bestond uit cultuurgronden ingericht voor agrarisch gebruik. Door het Rijksinpassingsplan Polder A is in 2014 aan polder A in zijn geheel de bestemming estuariene natuur toegekend. Vervolgens is polder A onteigend en is aan belanghebbende daarvoor een schadeloosstelling toegekend. Aan belanghebbende zijn aanslagen IB 2012 t/m 2017 opgelegd, waarin inkomen in box 3 is begrepen. De waarde van polder A is voor de jaren 2012 t/m 2016 bepaald op grond van normwaarden voor landbouwgronden, uiteenlopend van € 9,5 mln tot € 11,5 mln. Voor 2017 is de waarde afgeleid van de schadeloosstelling en bepaald op € 14 mln. Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:2777) heeft geoordeeld dat polder A niet kan worden aangemerkt als een voor box 3 vrijgesteld natuurterrein, omdat deze gronden feitelijk worden gebruikt als landbouwgronden. Verder moet voor het jaar 2017 voor box 3 worden aangesloten bij het werkelijk behaalde rendement, aldus het hof. Daarbij wordt geen rekening gehouden met een voordeel vanwege eigen gebruik van de in polder A gelegen woningen en terreinen. Evenmin wordt rekening gehouden met ongerealiseerde vermogensmutaties. De Hoge Raad onderschrijft de oordelen van het hof, met uitzondering van de ongerealiseerde vermogensmutaties. Die moeten namelijk wel in aanmerking worden genomen. De Hoge Raad verwijst het geding naar hof Arnhem-Leeuwarden om te onderzoeken of het werkelijke rendement in box 3 in 2017 lager was dan het forfaitaire rendement zoals dat bij de aanslag in aanmerking is genomen.

NTFR 2025/18 - Ongerealiseerde waardestijgingen van aandelen, obligaties en tweede woning behoren tot ‘werkelijk rendement’

ECLI:NL:HR:2024:1882, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 20-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 met annotatie van drs. R.P. Bitter
In de aanslagen IB/PVV 2017, 2018 en 2019 van belanghebbende is box 3-inkomen begrepen. Hij heeft in deze jaren rente- en dividendinkomsten genoten. Tot het vermogen van belanghebbende in box 3 behoren voorts het restant van een overlijdensschade-uitkering en een tweede, niet-verhuurde woning.

NTFR 2025/19 - Grove schuld voor in Portugal wonende accountant wegens niet aangeven onroerende zaak box 3 (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2024:1902, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 20-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025
Belanghebbende was werkzaam als adviseur/accountant in Nederland. Hij had een eenmanszaak in Nederland die in het verleden is omgezet in een bv. Omstreeks 2001 is belanghebbende gestopt met zijn werkzaamheden en in 2006 heeft hij zijn aandelen verkocht. Belanghebbende is sinds 2006 woonachtig te Portugal. In 2012 verrichtte belanghebbende geen werkzaamheden in Nederland en was hij buitenlands belastingplichtige voor de inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft een stuk grond in bezit en in 2013 heeft belanghebbende een btw-nummer aangevraagd in verband met de verkoop van een deel daarvan. Voor de jaren 2006 tot en met 2008, alsmede het jaar 2013 zijn aangiften IB/PVV ingediend. In deze aangiften is de waarde van het stuk grond in box 3 opgenomen. Over de jaren 2009 tot en met 2012 is geen aangifte IB/PVV ingediend. Belanghebbende heeft in het hem met betrekking tot 2012 toegezonden formulier Opgaaf wereldinkomen (het formulier) uitsluitend ‘wereldinkomen uit werk en woning in 2012’ opgegeven en geen enkel voordeel uit sparen en beleggen vermeld. In hoger beroep is de vraag gerezen of belanghebbende terecht grove schuld verweten kan worden. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe verplicht, niet verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte. De inspecteur heeft door er op te wijzen dat belanghebbende in het formulier geen enkele melding heeft gemaakt van enig voordeel uit sparen en beleggen naar het oordeel van het hof (hof Amsterdam 4 april 2023, nr. 22/00414, ECLI:NL:GHAMS:2023:811, NTFR 2023/644) overtuigend aangetoond dat belanghebbende dermate nalatig is geweest bij het nakomen van zijn verplichtingen dat het aan zijn in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Daardoor is de inspecteur informatie onthouden waarvan redelijkerwijs niet kan worden betwijfeld dat zij tot belastingheffing zou hebben geleid. Redelijkerwijs bestaat er geen grond bij opgave van het wereldinkomen aan de Nederlandse fiscus uit te gaan van ‘Portugese maatstaven’, zeker niet nu het formulier uitdrukkelijk vraagt naar het bedrag van de rendementsgrondslag. Belanghebbende heeft ter zake geen onderzoek verricht met als gevolg dat sprake is van ernstig nalatig handelen hetgeen de aanwezigheid van grove schuld onderschrijft. Het hof acht de hoogte van de boete in overeenstemming met het verwijt dat belanghebbende wordt gemaakt. De boete is passend en geboden, aldus het hof.

NTFR 2025/23 - Evaluatie: lage tarief in de Vpb beperkt doeltreffend en niet doelmatig

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025
Het CPB beoordeelt het lage tarief in de Vpb als beperkt doeltreffend en niet doelmatig. Dit schrijft staatssecretaris Van Oostenbruggen in een Kamerbrief over de evaluatie van het lage tarief in de vennootschapsbelasting. Ook verstuurt hij de invoeringstoets ‘Vennootschapsbelasting verlaging schijfgrens naar € 200.000 en verhoging opstaptarief naar 19%’ uitgevoerd door de Belastingdienst.

NTFR 2025/29 - Fondsenbesluit gepubliceerd

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 geschreven door mr. D.C. Simonis
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd met beleid over het fonds voor gemene rekening en het transparante fonds. Dit besluit dient mede ter verduidelijking voor de kwalificatie fonds voor gemene rekening of transparant fonds.

NTFR 2025/30 - Kennisgroepstandpunt doorschuiffaciliteit bij situaties dat civielrechtelijke commanditaire vennoot (ook) een open cv, besloten cv of STAK is

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 geschreven door mr. D.C. Simonis
De Kennisgroep reorganisatiefaciliteiten en fiscale eenheden heeft voor drie praktijksituaties de vraag beantwoord of een open cv gebruik kan maken van de doorschuiffaciliteit van art. X Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (WFKR), namelijk voor de situaties dat de civielrechtelijke commanditaire vennoot (ook) een open cv, een besloten cv of een STAK is.

NTFR 2025/36 - Territoriale beperking fiscale eenheid is niet strijdig met het Unierecht

ECLI:NL:HR:2024:1883, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 20-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 met annotatie van mr. A. Vroon
Van een fiscale eenheid kunnen alleen in Nederland gevestigde ondernemers deel uitmaken. Voor een internationaal concern betekent dit dat in het geval van onderlinge dienstverlening tussen concernvennootschappen, de diensten die door een in Nederland gevestigde concernvennootschap worden verleend aan een andere concernvennootschap die met haar een fiscale eenheid vormt, buiten de heffing van omzetbelasting blijven, terwijl de diensten die in andere lidstaten gevestigde vennootschappen van hetzelfde concern jegens die in Nederland gevestigde concernvennootschap verrichten, volgens de normale regels voor internationale dienstverlening in de heffing van Nederlandse omzetbelasting worden betrokken.

NTFR 2025/47 - Werkafspraken tussen WOZ-bureau en gemeente vormen bijzondere omstandigheden ex art. 2 lid 3 BPB; geen PKV

ECLI:NL:HR:2024:1880, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 20-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 met annotatie van mr. E.D. Postema
In bezwaar tegen een WOZ-beschikking 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer verzocht om toezending van KOUDV- en liggingsfactoren van vergelijkingsobjecten. Het kantoor van de gemachtigde, dat vele WOZ-procedures voert, heeft onder meer met het oog op een effectieve werkwijze met de heffingsambtenaar algemene werkafspraken voor 2019 gemaakt. Afgesproken is dat het kantoor bij procedurele fouten eerst contact opneemt met de heffingsambtenaar.

NTFR 2025/48 - Geen schending Unierecht bij naheffing MRB met verzuimboete (n-o)

ECLI:NL:HR:2024:1917, datum uitspraak 20-12-2024, publicatiedatum 20-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag MRB met boete opgelegd. In geschil is of sprake is van schending van het Unierecht. Overigens is niet in geschil dat de auto niet voldeed aan de fiscale inrichtingseisen. Hof Amsterdam (11 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1301, NTFR 2023/1299) heeft geoordeeld dat de MRB niet wordt geheven ter uitvoering van een Unierechtelijke verplichting of op grond van een bevoegdheid die is ontleend aan het recht van de Unie. Er bestaat geen relatie tussen de door belanghebbende genoemde Verordening 678/2011 en de begrippen ‘personenauto’ en ‘bestelauto’ in de Wet MRB 1994. De heffing van de MRB vindt uitsluitend haar grondslag in een nationale bevoegdheid, te weten de in de Wet MRB 1994 neergelegde bevoegdheid. De naheffingsaanslag betreft bovendien een zuiver nationale aangelegenheid. De bestreden naheffing heeft plaatsgevonden omdat de auto niet voldoet aan de inrichtingseisen die de Wet MRB 1994 stelt voor kwalificatie als ‘bestelauto’. Het hof vermag niet in te zien dat de toepassing van de nationale belastingwetgeving onder deze omstandigheden leidt tot een schending van door het VWEU gewaarborgde verkeersvrijheden. De (in de uitspraak op bezwaar reeds vernietigde) verzuimboete is opgelegd op grond van nationaal recht, en met die boete wordt niet beoogd de schending van Unierechtelijke normen te bestraffen. De boete valt daarom evenmin onder de werkingssfeer van het Unierecht. Overigens is het heffen van griffierecht, ook indien het wél zou gaan om een Unierechtelijke aangelegenheid, niet strijdig met het Unierecht. Gelet op het vorenoverwogene verwerpt het hof alle grieven van belanghebbende reeds omdat de onderwerpelijke kwestie niet onder de reikwijdte van het Unierecht valt.

NTFR 2025/49 - Beperking proceskostenvergoeding in BPM-procedure ook van toepassing als alleen nog griffierechtvergoeding in geschil is

ECLI:NL:PHR:2024:1340, datum uitspraak 13-12-2024, publicatiedatum 13-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 met annotatie van mr. E.D. Postema
Hof Den Haag (28 maart 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:589) heeft abusievelijk slechts € 181 griffierecht in plaats van € 274 doen vergoeden. Uitsluitend daarom is cassatie ingesteld en de staatssecretaris is het daarmee eens. Uit het dossier volgt dat de inspecteur ná het instellen van het cassatieberoep en vóór de indiening van verweer, het verschil ad € 93 alsnog heeft vergoed en bovendien heeft aangeboden de cassatieproceskosten te vergoeden op basis van 2 punten (beroepschrift in cassatie) x 0,25 (BPM-zaak) x 0,25 (zeer licht) x € 837 = € 104,62. De gemachtigde is daar kennelijk niet op ingegaan. Uit het cassatieberoep, dat uitsluitend het hogerberoepgriffierecht betreft, blijkt het niet, maar uit het verweer van de staatssecretaris volgt dat de gemachtigde kennelijk niet op dat aanbod is ingegaan omdat zijns inziens de vermenigvuldigingsfactor in art. 19a BPM in casu niet geldt omdat deze cassatieprocedure niet de BPM betreft, maar alleen het hogerberoepgriffierecht. De staatssecretaris merkt bij verweer op dat het aanbod van de inspecteur veel gunstiger is dan de vergoeding die de wet voorschrijft. Wordt het bestreden belastingbesluit niet vernietigd of gewijzigd, zoals hier, dan schrijft art. 19a lid 2 BPM in BPM-zaken immers een factor 0,1 x de BPB-vergoeding voor. In casu bestaat zijns inziens dus slechts recht op een proceskostenvergoeding (pkv) van € 41,85.

NTFR 2025/50 - Verzetrechter dient ambtshalve te beoordelen of beroep tegen niet-tijdig beslissen onredelijk laat is ingediend

ECLI:NL:PHR:2024:1256, datum uitspraak 22-11-2024, publicatiedatum 06-12-2024
Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Deze zaak gaat over een beroep tegen het niet-tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. Na een vereenvoudigde behandeling met toepassing van art. 8:54 Awb is dat beroep kennelijk gegrond verklaard door rechtbank Amsterdam (de 8:54-rechter). In verzet betoogt de heffingsambtenaar dat het beroep niet-ontvankelijk is op grond van art. 6:12 lid 4 Awb, omdat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Rechtbank Amsterdam (17 mei 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3297) (de verzetrechter) verklaart het verzet ongegrond. De verzetrechter is van oordeel dat hij niet toekomt aan de vraag of het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. De verzetrechter geeft daarvoor als reden, in de kern, dat het niet onredelijk is de toepassing door de 8:54-rechter van zijn bevoegdheid ex art. 8:31 Awb om aan het niet toezenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken het gevolg te verbinden dat hij uitgaat van de bij hem wel bekende informatie.

NTFR 2025/59 - Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 in Staatsblad

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025
De Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 is op 23 december 2024 gepubliceerd in het Staatsblad. De wet wijzigt de Wet minimumbelasting 2024 (Pijler 2) door verschillende regels uit de administratieve richtsnoeren van februari, juli en december 2023 van de OESO en aangenomen door het Inclusive Framework on BEPS, om te zetten in regelgeving. Daarnaast wordt een aantal technische wijzingen voorgesteld.

NTFR 2025/60 - Uitvoeringsbesluit minimumbelasting 2024

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 23 december 2024 is het Uitvoeringsbesluit minimumbelasting 2024 (UBWm 2024) in het Staatsblad gepubliceerd (besluit van 11 december 2024, houdende regels ter uitvoering van de Wet minimumbelasting 2024, Stb. 2024, 442). Het uitvoeringsbesluit incorporeert verschillende onderdelen van de administratieve richtsnoeren van het Inclusive Framework on BEPS van februari 2023 (NTFR 2023/321), juli 2023 (NTFR 2023/1587), december 2023 (NTFR 2024/115) en juni 2024 (NTFR 2024/1214) in de Nederlandse belastingwetgeving. Dit, op grond van diverse delegatiebepalingen in de Wet minimumbelasting 2024 (Wmb 2024).

NTFR 2025/61 - Standpunt sub-Kennisgroep Belastingdienst Pijler 2 invulling begrip doorkijkentiteit Wmb 2024

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 17 december 2024 publiceerde de sub-Kennisgroep Pijler 2 van de Belastingdienst een kennisgroepstandpunt (KG:911:2024:4). Het standpunt betreft de classificatie van de open commanditaire vennootschap (2024) en het omgekeerd hybride lichaam – die geen activiteiten uitoefenen die kwalificeren als vaste inrichting – als (partiële) doorkijkentiteit voor toepassing van de Wet minimumbelasting 2024 (Wmb 2024). De sub-Kennisgroep stelt zich op het standpunt dat beide voor de Wmb 2024 classificeren als doorkijkentiteit. Dit, voor zover de winst van deze vennootschap dan wel dat lichaam voor de vennootschapsbelasting in aftrek komt (partiële doorkijkentiteit). Het kennisgroepstandpunt verwijst daarnaast naar het kennisgroepstandpunt van 12 december 2024 waarin de kennisgroep de positie inneemt dat een Nederlandsrechtelijke commanditaire vennootschap voor toepassing van de Wmb 2024 als een entiteit classificeert (KG:911:2024:3). Ten overvloede wordt opgemerkt dat de open commanditaire vennootschap per 1 januari 2025 niet langer bestaat (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Stb. 2023, nr. 508)).

NTFR 2025/63 - OESO publiceert ‘Pricing Automation Tool’ voor de implementatie van Amount B (Pijler 1)

Aflevering 1-2, gepubliceerd op 08-01-2025 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
Op 19 december 2024 publiceerde de OESO een ‘Pricing Automation Tool’ en ‘Fact Sheets’ ten behoeve van de implementatie van het zogenoemde Amount B. Dit, in het kader van de internationale politieke afspraak daarover binnen het Inclusive Framework on BEPS (IF) inzake Pijler 1. Amount B betreft een beoogde vereenvoudiging van de verrekenprijsregels voor het vaststellen van de beloning voor routinematige marketing- en distributieactiviteiten in zogenoemde ‘covered jurisdictions’ die ervoor kiezen de vereenvoudigde verrekenprijsregels toe te passen. De factsheets geven een overzicht van de mechanismen van Amount B aan de hand van een stroomschema. De Pricing Automation Tool voorziet in een rekentool aan de hand waarvan de beloning van genoemde activiteiten kan worden berekend.