TT 2022/38 - Zorgverlening tijdens de pandemie tuchtrechtelijk getoetst
Aflevering 4, gepubliceerd op 21-11-2022 geschreven door Bol, C.A.Begin 2020 werd Nederland, en vele andere landen, overvallen door COVID-19. Het is een understatement om te zeggen dat de Nederlandse gezondheidszorg niet berekend was op een pandemie op de schaal die COVID-19 met zich bracht. De gezondheidszorg kwam dan ook onder grote druk te staan. Gevreesd werd dat de bestaande zorgcapaciteit onvoldoende toereikend zou zijn om alle patiënten die daarvoor in aanmerking kwamen, te behandelen. Een tekort aan IC-bedden dreigde in het bijzonder. De zorg voor COVID-19-patiënten werd opgeschaald om aan de zorgvraag te kunnen voldoen. De uitdaging waar men voor stond betrof niet alleen het realiseren van het benodigde aantal bedden en beademingsapparaten, maar ook het vinden van voldoende gekwalificeerd personeel. De tekorten aan gekwalificeerd personeel leidden tot het toelaten van personeel dat niet (meer) over alle vereiste kwalificaties beschikte. Zo werd het mogelijk gemaakt artsen en verpleegkundigen van wie na 1 januari 2018 de BIG-registratie was verlopen in te zetten in de ziekenhuizen én werd tijdelijk de 5-jaarlijkse herregistratie voor de BIG-geregistreerde beroepen opgeschort.1 De ‘reguliere’ zorg voor patiënten met een andere medische aandoening dan COVID-19 werd juist afgeschaald. Fysieke contacten in de zorg werden zoveel mogelijk gereduceerd en veel consulten vonden telefonisch of digitaal plaats. Aan het begin van de pandemie was er bovendien een tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen voor zorgverleners, later werd het dragen van mondkapjes in de zorg juist verplicht gesteld. Bezoek werd zowel in de ziekenhuis- als verpleeghuissector en (kleinschalige) woonvormen drastisch ingeperkt.2