Home

Centrale Raad van Beroep, 19-06-2012, BW9170, 10/3866 WWB + 10/3867 WWB

Centrale Raad van Beroep, 19-06-2012, BW9170, 10/3866 WWB + 10/3867 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 juni 2012
Datum publicatie
26 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BW9170
Zaaknummer
10/3866 WWB + 10/3867 WWB
Relevante informatie
Participatiewet [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-07-2023] art. 31

Inhoudsindicatie

Toekenning bijstand naar de norm voor gehuwden. De huuropbrengsten van de koopwoning worden in mindering gebracht op de bijstand en de bijstand wordt in de vorm van een geldlening verstrekt. Appellant kan redelijkerwijs beschikken over de maandelijkse huuropbrengsten van € 900,--. Niet gebleken is van enige beperking ten aanzien van de beschikkingsmacht over deze gelden. Het feit dat appellanten contractueel verplicht zijn om hypotheeklasten te betalen, maakt dit niet anders. Daarbij wordt opgemerkt dat het in dit geschil gaat om de huuropbrengsten en de hypothecaire verplichting van de tweede woning van appellanten. Het beroep op de verplichting van het college tot individuele afstemming slaagt niet.

Uitspraak

10/3866 WWB

10/3867 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 mei 2010, 09/6141 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden wonende te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)

Datum uitspraak 19 juni 2012.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. F.P. Holthuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. S.M. Scheer, kantoorgenoot van mr. Holthuis. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Uit de gedingstukken blijkt dat appellanten twee koopwoningen bezitten waarop hypotheken zijn gevestigd. Appellanten wonen in een van de twee woningen en de andere woning wordt verhuurd voor € 900,-- per maand. De Belastingdienst heeft op beide woningen beslag gelegd in verband met een belastingschuld.

1.2. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college de aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) over de periode van 10 april 2007 tot en met 25 februari 2009 afgewezen en met ingang van 26 februari 2009, de datum van melding, toegekend naar de norm voor gehuwden. De huuropbrengsten worden in mindering gebracht op de bijstand en de bijstand wordt in de vorm van een geldlening verstrekt.

1.3. Bij besluit van 3 november 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2009 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij hebben zij aangevoerd dat zij in redelijkheid niet hebben kunnen beschikken over de maandelijkse huuropbrengsten. Het is volgens appellanten feitelijk onmogelijk om over de huuropbrengsten te beschikken aangezien zij contractueel verplicht zijn om de maandelijkse hypotheeklasten en de kosten van de verzekering te voldoen. Indien zij die niet voldoen, plegen zij contractbreuk jegens de bank.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Op grond van artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de WWB worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In artikel 32, eerste lid, van de WWB is bepaald wat onder inkomen moet worden verstaan.

4.2. Appellant kan redelijkerwijs beschikken - in de zin van artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de WWB - over de maandelijkse huuropbrengsten van € 900,--. De term beschikken dient zó te worden uitgelegd, dat hij ziet op de mogelijkheid van een belanghebbende om de bezitting feitelijk te kunnen aanwenden teneinde in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Vaststaat dat de huuropbrengsten van € 900,-- op de bankrekening van appellant worden gestort, over welke rekening hij vrijelijk kan beschikken. Niet gebleken is van enige beperking ten aanzien van de beschikkingsmacht over deze gelden. Het feit dat appellanten contractueel verplicht zijn om hypotheeklasten te betalen, maakt dit niet anders. Daarbij wordt opgemerkt dat het in dit geschil gaat om de huuropbrengsten en de hypothecaire verplichting van de tweede woning van appellanten.

4.3. Ter zitting van de Raad hebben appellanten zich beroepen op de verplichting van het college tot individuele afstemming als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WWB. Zij hebben in dat verband gewezen op een drietal uitspraken van de Raad. Dat beroep kan echter niet slagen. Twee van de genoemde uitspraken - de uitspraken van 12 mei 2009, LJN BI5349, en van 3 juni 2008, LJN BD4704 - zien niet op de situatie waarin sprake is van hoge lasten verbonden aan de eigendom van een woning. In de derde uitspraak, die van 27 januari 2009, LJN BH2270, gaat het om een door de betrokkene zelf bewoonde woning met hoge hypotheeklasten, terwijl het in deze zaak gaat om een tweede woning van appellanten die niet door hen wordt bewoond.

4.4. Uit 4.2 en 4.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en E.J.M. Heijs en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2012.

(get.) C. van Viegen.

(get.) A.C. Oomkens.

HD