Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3679, HD 200.159.499_01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-09-2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:3679, HD 200.159.499_01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 september 2015
- Datum publicatie
- 23 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2015:3679
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:646
- Zaaknummer
- HD 200.159.499_01
Inhoudsindicatie
Executiegeschil.
Maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de executie van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard verstekvonnis.
Misbruik van recht.
Uitspraak
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.159.499/01
arrest van 22 september 2015
in de zaak van
Stichting Woonbedrijf SWS.HHVL,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als “Woonbedrijf”,
advocaat: aanvankelijk mr. B. Poort te Eindhoven,
thans mr. A. Overmars te ’s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als “ [geïntimeerde] ”,
advocaat: mr. H.J.M. Smelt te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 maart 2015 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant onder zaaknummer C/01/285406/KG ZA 14-674 in kort geding gewezen vonnis van 29 oktober 2014.
5 Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
het tussenarrest van 3 maart 2015;
- -
-
een akte uitlating zijdens Woonbedrijf van 31 maart 2015 met drie producties;
- -
-
een antwoordakte uitlating zijdens [geïntimeerde] van 14 april 2015 met één productie;
- -
-
een formulier H2 d.d. 8 mei 2015 zijdens Woonbedrijf, houdende bericht van wisseling van advocaat.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
6 De verdere beoordeling
Het hof volhardt bij hetgeen het in zijn tussenarrest heeft overwogen. Bij genoemd tussenarrest is de zaak verwezen naar de rol om partijen in staat te stellen het op korte termijn te verwachten vonnis in de verzetzaak in het geding te brengen. Woonbedrijf heeft vervolgens bij akte een kopie van het vonnis in de verzetzaak van de kantonrechter te Eindhoven d.d. 26 maart 2015 in de zaak met nummer 3547917 CV EXPL 12591/14 in het geding gebracht, alsmede een kopie van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 16 maart 2015 in de zaak met nummer C/01/290389 / KG ZA 15-101 en een kopie van een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van [brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant] , brigadier van politie Eenheid Oost-Brabant d.d. 24 maart 2015.
Bij antwoordakte heeft ook [geïntimeerde] een kopie van het vonnis in de verzetzaak in het geding gebracht.
Voor zover Woonbedrijf bij akte andere stukken in het geding heeft gebracht dan waartoe de zaak naar de rol was verwezen, laat het hof die stukken buiten beschouwing, omdat de aan partijen geboden gelegenheid tot uitlating zich beperkte tot het inbrengen van het vonnis in de verzetzaak.
Uit dat vonnis, een tussenvonnis, volgt dat de datum voor het wijzen van eindvonnis nu onbekend is: de verzetzaak is aangehouden voor een aktewisseling om vast te kunnen stellen hoe het verloop van huurbetalingen is geweest. Met het oog op karakter van de onderhavige procedure zal het hof de zaak niet verder aanhouden, in afwachting van het eindvonnis in de verzetzaak, maar beslissen op het executiegeschil.
In het vonnis van 29 oktober 2014 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant de executie van het verstekvonnis van 2 oktober 2014 geschorst. Woonbedrijf heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van voormeld vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter.
Het gaat in dit geding om de vraag of redenen bestaan om de executie van een bij verstek gewezen en uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis te schorsen, al dan niet onder oplegging van (een) daaraan te verbinden voorwaarde(n). Meer in het bijzonder gaat het om de gedwongen ontruiming van woonruimte na een ontbinding van de huurovereenkomst door de kantonrechter, toegewezen in het verstekvonnis
Het hof is vooraleerst van oordeel dat het spoedeisend belang aan de zijde van [geïntimeerde] bij een beslissing in het executiegeschil nog altijd bestaat. Bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, is de huurovereenkomst met betrekking tot de door [geïntimeerde] van Woonbedrijf gehuurde woning ontbonden. Uit de omstandigheid dat Woonbedrijf de ontruiming heeft aangezegd volgt dat er sprake is van een situatie waarin de verhuurder op het punt staat de huurder het woongenot te ontzeggen. Dat levert een voldoende spoedeisend belang op bij de gevorderde voorziening.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord betoogd dat de huurovereenkomst nog steeds bestaat, omdat door het aantekenen van verzet de bodemprocedure is heropend en voortgezet. Dit verweer faalt. In het verstekvonnis is de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming gelast. Dit vonnis heeft rechtskracht totdat het in de verzetprocedure is vernietigd (zo dat gaat gebeuren) en zolang moet ervan worden uitgegaan dat [geïntimeerde] zonder recht of titel in de woning verblijft. Dat verstekvonnis, dat wil zeggen de ontruiming, kan worden geëxecuteerd. Als het verstekvonnis van 2 oktober 2014 niet uitvoerbaar zou zijn verklaard bij voorraad had het instellen van het rechtsmiddel van verzet de mogelijkheid van tenuitvoerlegging geschorst. Nu het verstekvonnis wel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard wordt de tenuitvoerlegging niet geschorst. In dat geval schorst het verzet de tenuitvoerlegging van het vonnis niet (artikel 145 Rv.). Dat betekent dat Woonbedrijf tot ontruiming over kan gaan, omdat door de beslissing van de kantonrechter de huurovereenkomst is ontbonden.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AG4575, Ritzen/Hoekstra) volgt dat in een executiegeschil zoals het onderhavige de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Voormelde regel geldt ook voor een verstekvonnis. Het enkele feit dat dit vonnis is gewezen zonder dat inhoudelijk verweer naar voren is gebracht, betekent nog niet dat in een executiegeschil (alsnog) een inhoudelijke toets dient plaats te vinden. Bij een verstekvonnis kan echter wel eerder dan bij een op tegenspraak gewezen vonnis de conclusie worden getrokken dat naderhand is gebleken van feiten, die - waren zij eerder bekend geweest - naar verwachting tot een andere uitspraak zouden hebben geleid, omdat immers in verstekzaken in beginsel de vordering en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd slechts summierlijk wordt getoetst, doorgaans op eenzijdig door de eiser aangevoerde gronden en zonder dat een partijdebat heeft plaatsgevonden.
Zoals het hof al heeft overwogen in zijn arrest van 9 december 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:5174) laat de genoemde maatstaf in het hier aan de orde zijnde geval van een verstekvonnis ook ruimte om in andere dan de twee specifiek door de Hoge Raad in zijn arrest genoemde gevallen (juridische of feitelijke misslag dan wel noodtoestand) de tenuitvoerlegging te schorsen, in het bijzonder op de grond dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW). Van misbruik kan sprake zijn in het geval waarin de tenuitvoerlegging plaatsvindt op basis van een verstekvonnis en er, naar het oordeel van de rechter, rekening moet worden gehouden met de serieuze mogelijkheid dat de rechtbank de veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van het gehuurde niet zou hebben uitgesproken, indien [geïntimeerde] in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 10 oktober 2014 was verschenen en de in het onderhavige executiegeschil opgeworpen argumenten als verweer had aangevoerd.
Het hof ziet in hetgeen is overwogen in HR 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:688) geen aanleiding om in de onderhavige zaak op dit punt anders te oordelen.
Anders dan in het arrest van het hof van 9 december 2014 is het bestaan van de serieuze mogelijkheid dat de kantonrechter de veroordeling tot ontruiming van de woning niet zou hebben uitgesproken indien hij van het verweer van [geïntimeerde] op de hoogte zou zijn geweest, niet gebleken of voldoende aannemelijk geworden. Hoewel de hoogte van de huurachterstand door [geïntimeerde] ter discussie is gesteld, is het feit dat er ten tijde van de dagvaarding in de verstekzaak een huurachterstand bestond niet weersproken. Voorts volgt uit het door [geïntimeerde] zelf bij memorie van antwoord gegeven betalingsoverzicht dat van de opgesomde veertien betalingen acht betalingen niet tijdig, bij vooruitbetaling vóór de eerste van de maand (artikel 4.4 huurovereenkomst), zijn voldaan. Evenzeer staat vast dat sprake was van een herhaalde huurachterstand en van eerdere veroordelingen dienaangaande van 7 juli 2011 en 2 mei 2013. In een dergelijk geval kan voorshands niet worden uitgesloten dat de kantonrechter ondanks het verweer van [geïntimeerde] toch tot ontbinding van de huurovereen-komst en ontruiming van het gehuurde zou hebben besloten.
De omstandigheid dat [geïntimeerde] de huurachterstand en kosten inmiddels heeft voldaan doet aan het voorgaande niet af, omdat daarmee het tekortschieten – dat bestaat uit het niet tijdig betalen van de huurpenningen - niet ongedaan is gemaakt. In de herhaling van dat tekortschieten kan bovendien een grond zijn gelegen om ook bij een geringe huurachterstand de huurovereenkomst te ontbinden en de ontruiming van het gehuurde te gelasten. Eén en ander staat ter beoordeling van de bodemrechter in de verzetzaak. Hetgeen [geïntimeerde] aan feiten en omstandigheden heeft aangevoerd levert onvoldoende grond op voor het oordeel dat er serieus rekening mee moet worden gehouden dat het verstekvonnis in de verzetzaak niet in stand zal blijven. Ook de omstandigheid dat de mogelijkheid van het bieden van een terme de grâce niet kan worden uitgesloten – welk standpunt zich overigens moeilijk laat rijmen met het eveneens ingenomen standpunt dat geen achterstand meer bestaat - is daartoe niet voldoende, omdat de rechter niet verplicht is om op het verzoek tot het gunnen van een zodanige termijn in te gaan en in de herhaling van het tekortschieten ook een grond kan worden gevonden om van het aanbieden daarvan af te zien.
Het voorgaande betekent dat het hof van oordeel is dat hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd niet kan leiden tot de slotsom dat Woonbedrijf geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij executie. Evenmin kan dit leiden tot het oordeel dat Woonbedrijf misbruik maakt van een bevoegdheid door tot executie van het verstekvonnis over te gaan. Dat betekent dat de grieven slagen en dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven. Beslist wordt daarom als na te melden. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van beide instanties, waaronder de gevorderde nakosten, en de over de kosten gevorderde wettelijke rente.
7 De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende,
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Woonbedrijf in de eerste aanleg worden begroot op € 608,= wegens verschotten en € 816,= aan salaris gemachtigde en in hoger beroep op € 797,80 aan verschotten en € 1.341,= aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.P. de Haan en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 september 2015.
griffier rolraadsheer