Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2001, 200.263.232_01
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-07-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2001, 200.263.232_01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 2 juli 2020
- Datum publicatie
- 2 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2020:2001
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2019:2313
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:364
- Zaaknummer
- 200.263.232_01
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht WWZ. Vervolg op ECLI:NL:GHSHE:2020:364. Vaststelling billijke vergoeding en transitievergoeding.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 2 juli 2020
Zaaknummer : 200.263.232/01
Zaaknummer eerste aanleg : 7516926 \ EJ VERZ 19-66
in de zaak in hoger beroep van:
Ryanair DAC,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Ierland),
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Ryanair (in mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. L.B. de Graaf te 's-Gravenhage,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [verweerder] ,
advocaat: mr. A. Stege te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gegeven tussenbeschikking van 6 februari 2020 in het hoger beroep van de door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gegeven beschikking van 23 april 2019.
5 Het verdere verloop van de procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de tussenbeschikking van 6 februari 2020;
- -
-
de akte uitlating tevens houdende vermeerdering van eis van [verweerder] met producties, ingekomen ter griffie op 7 april 2020;
- -
-
de antwoordakte van Ryanair, ingekomen ter griffie op 20 mei 2020.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Nadat beschikking is bepaald, zijn op 22 juni en 23 juni 2020 faxen van de advocaten van partijen ingekomen bij de griffie van het hof. Daarop zal het hof ingaan in rov. 6.4.
6 De verdere beoordeling
In het principaal en incidenteel hoger beroep
In de tussenbeschikking heeft het hof geoordeeld dat Ryanair ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en partijen in de gelegenheid gesteld om zich nader uit te laten over de hoogte van de toe te wijzen billijke vergoeding. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt, zoals vermeld hiervoor in rov. 5.1.
Het hof heeft, samengevat, geoordeeld dat het ernstig verwijtbaar handelen van Ryanair hierin is gelegen dat als gevolg van laakbaar gedrag van Ryanair in september 2018 de verhoudingen tussen partijen zijn verstoord. Vervolgens heeft Ryanair zich in oktober en november 2018 onvoldoende ingespannen om de verhoudingen te normaliseren. Integendeel, door Ryanairs optreden na de kort geding procedure is het conflict geëscaleerd. De onheuse bejegening door Ryanair in december 2018 komt hier nog bij. De onwerkbare situatie die hierdoor is ontstaan is dan ook aan Ryanair toe te rekenen (rov. 3.11). Voorts heeft het hof geoordeeld dat de opeenvolging van deze gebeurtenissen ertoe heeft geleid dat [verweerder] op 5 februari 2019 de kantonrechter heeft gevraagd om zijn arbeidsovereenkomst met Ryanair te ontbinden (zie rov. 3.12 van de tussenbeschikking).
Ryanair heeft in zijn antwoordakte kanttekeningen geplaatst bij de gedragingen die hem worden verweten. Deze kanttekeningen hebben betrekking op de overwegingen van het hof in de tussenbeschikking met betrekking tot de brieven van 14 en 25 september 2018, de naleving van het kortgedingvonnis, de voorlopige ontslagaanvragen en de brief van 3 september 2018. Het hof zal hierna eerst op deze kanttekeningen ingaan.
Met betrekking tot de brieven van 14 en 25 september 2018 volhardt het hof in zijn overwegingen in de tussenbeschikking in rov. 3.8. Ryanair heeft ernstig verwijtbaar gehandeld in reactie op de dreigende stakingsacties in september 2018 door te dreigen met sluiting van de basis in Eindhoven. In de brieven van 14 en 25 september 2018 doet Ryanair het immers voorkomen dat sluiting van de basis (en het verval van alle daaraan gerelateerde arbeidsplaatsen in Eindhoven) de consequentie zou zijn van verdere stakingsacties. Dit terwijl Ryanair reeds op 3 september 2018 had besloten om de basis te sluiten op grond van bedrijfseconomische redenen. Ook als de brieven worden bezien in de context van artikel 6, aanhef en onder 4, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), was deze handelwijze naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet geoorloofd. Bij fax van 22 juni 2020, met bijlagen, heeft [verweerder] onder de aandacht van het hof gebracht dat de ceo van Ryanair, [de ceo van Ryanair] , op 17 juni 2020 in een uitzending van ‘Nieuwsuur’ heeft aangegeven dat de basis in Eindhoven is gesloten vanwege de acties van de Nederlandse vakbonden. Ryanair heeft bij fax van 23 juni 2020 hierop gereageerd. Daarbij heeft hij voorop gesteld dat [verweerder] de uitspraak van [de ceo van Ryanair] onjuist uitlegt en buiten context plaatst. Voorts heeft Ryanair zich op het standpunt gesteld dat de fax van [verweerder] met bijlagen niet dient te worden meegenomen bij de verdere beoordeling van de zaak omdat het partijdebat gesloten is. Daarop heeft [verweerder] bij fax van 23 juni 2020 te kennen gegeven eraan te hechten dat het hof de uitspraak van [de ceo van Ryanair] wel in de verdere beoordeling betrekt. Het hof overweegt hierover als volgt. In de tussenbeschikking heeft het hof op grond van de processtukken en het tijdens de mondelinge behandeling verhandelde geoordeeld dat aan de sluiting van de basis in Eindhoven reële bedrijfseconomische redenen ten grondslag hebben gelegen. Met de enkele uitspraak van [de ceo van Ryanair] op genoemd moment in een televisieprogramma staat nog niet vast dat de basis Eindhoven is gesloten vanwege de collectieve acties. Mocht dat het geval zijn geweest, dan is dat naar het oordeel van het hof (ook) ernstig verwijtbaar. Het hof memoreert dat reeds is vastgesteld dat de handelwijze van Ryanair rondom de stakingsacties van de piloten ernstig verwijtbaar is (zie rov. 3.8 van de tussenbeschikking). De faxen zijn ingekomen nadat het partijdebat in deze zaak is gesloten en een beschikking is bepaald. Gelet op het voorgaande heeft [verweerder] onvoldoende belang voor heropening van de behandeling van de zaak. Het hof ziet daartoe dan ook geen aanleiding (vgl. ECLI:NL:HR:2013:BZ1058, NJ 2013/275; zie ook ECLI:NL:PHR:2020:204, 2.7 tot en met 2.14).
Voorts blijft het hof bij zijn oordeel dat de handelwijze van Ryanair na het vonnis van de voorzieningenrechter van 1 november 2018 ernstig verwijtbaar is en bij de daartoe in de tussenbeschikking in rov. 3.9 gegeven overwegingen. De inzet van de vliegers in dat kort geding was te voorkomen dat zij door Ryanair – op basis van de mobiliteitsclausule – zouden worden overgeplaatst naar een andere basis. Het vonnis van de voorzieningenrechter komt erop neer dat Ryanair dit vooralsnog niet mocht doen. Nog op de dag van de uitspraak heeft Ryanair [verweerder] voor de keus gesteld tussen overplaatsing en ontslag. In feite heeft Ryanair daarmee de ordemaatregel van de voorzieningenrechter naast zich neergelegd. Dat Ryanair de basis wilde sluiten en een herplaatsingsverplichting heeft op grond van artikel 7:699 lid 1 BW maakt dat niet anders.
In rov. 3.10 van de tussenbeschikking heeft het hof gemotiveerd hoe Ryanair het conflict met [verweerder] heeft laten escaleren na de kort geding procedure. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat Ryanair een ontslagaanvraag heeft ingediend bij het UWV en tevens [verweerder] een termijn gesteld om alsnog in te stemmen met overplaatsing. Ryanair heeft daarover in zoverre een misleidende voorstelling van zaken gegeven dat [verweerder] had mogen verwachten dat indien hij alsnog zou instemmen met overplaatsing, ontslag niet aan de orde zou zijn. Dat Ryanair, naar hij stelt, de ontslagaanvraag alleen heeft gedaan heeft om een strategische ziekmelding te voorkomen en [verweerder] pas later op de hoogte is geraakt van die ontslagaanvraag, doet daaraan niet althans onvoldoende af.
Zoals het hof in de tussenbeschikking heeft overwogen (zie rov. 3.10 en 3.11) heeft ook de onheuse bejegening door Ryanair in december 2018 bijgedragen aan escalatie van het conflict. Daarbij gaat het in het bijzonder om de brief van 3 december 2018. Daarin presenteert Ryanair zonder toelichting als feit dat hij weet dat [verweerder] een baan is gegarandeerd bij KLM. Daarmee heeft Ryanair [verweerder] ten onrechte, en onnodig, meteen in een verdachte hoek gezet, aldus het hof in de tussenbeschikking in rov. 3.10. Voor zover Ryanair in de tussenbeschikking leest dat het hof ervan uitgaat dat Ryanair stelde dat [verweerder] reeds actief was bij KLM, berust dit op een verkeerde lezing van deze rechtsoverweging.
Gelet op het voorgaande ziet het hof in de kanttekeningen van Ryanair geen aanleiding terug te komen op zijn oordeel dat Ryanair ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat er het vereiste oorzakelijk verband bestaat tussen het ernstig verwijtbaar handelen van Ryanair en het ontbindingsverzoek. Dit is ook van belang in verband met de hoogte van de toe te wijzen billijke vergoeding, nu daarbij rekening dient te worden gehouden met hetgeen het hof heeft vastgesteld over de ernst van de verwijtbaarheid van het handelen van Ryanair. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook dit heeft het hof partijen reeds voorgehouden in de tussenbeschikking.
Het hof zal thans overgaan tot vaststelling van de aan [verweerder] toekomende billijke vergoeding, met inachtneming van de door de Hoge Raad in ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle) – niet-limitatief – geformuleerde gezichtspunten. Het hof voegt hieraan toe dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze gezichtspunten zich ook voor toepassing lenen in een geval als het onderhavige, waarin de billijke vergoeding is gegrond op artikel 7:671c lid 2, aanhef en onder b, BW. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de rechter de billijke vergoeding dient te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval (ECLI:NL:HR:2018:878 (Zinzia), rov. 3.3.2).
[verweerder] heeft aangevoerd dat nadat de arbeidsovereenkomst tussen hem en Ryanair per 1 mei 2019 tot een einde was gekomen, hij geen andere baan heeft gevonden en hij een WW-uitkering heeft. Hij heeft – zonder succes – gesolliciteerd bij verschillende maatschappijen in binnen- en buitenland. Het gaat om Smartwings, Transavia, AeroLogic, Blue Panorama, Corendon, TUI Fly, Flexjet Europe, LuckyAir en Rwandair. Aldus – steeds – [verweerder] .
Voorts heeft [verweerder] aangevoerd dat als Ryanair zich niet ernstig verwijtbaar had gedragen, hij voor een mobile pilot contract zou hebben gekozen. Het inkomen van de mobile pilot is op jaarbasis in totaal € 178.350,-- bruto. Dit bestaat uit € 80.000,-- (basic salary), € 6.000,-- (pilot allowance), € 12.000,-- (productivity bonus), € 68.000,-- (flight pay), € 4.350,-- (leave) en € 8.000,-- (pension).
Op basis van het voorgaande heeft [verweerder] in zijn akte uitlating berekeningen gemaakt van het totaal verlies aan inkomsten veroorzaakt door het ernstig verwijtbaar handelen door Ryanair. Hij is ervan uitgegaan dat hij verder in 2020 ook werkloos blijft. Voor de jaren 2021 tot en met 2029 heeft hij de volgende drie scenario’s geschetst. Voor het geval hij elders een baan als vlieger vindt en daarmee een jaarsalaris van € 100.000,-- bruto kan verdienen, heeft hij zijn schade berekend op circa € 971.292,-- bruto. Voor het geval hij geen baan als vlieger meer vindt, maar een baan waarmee hij tweemaal modaal (€ 36.500,-- bruto maal twee, dus in totaal € 73.000,-- bruto) verdient, bedraagt zijn schade circa € 1.214.292,-- bruto. Voor het geval hij voorlopig geen werk vindt, terwijl zijn WW-uitkering in 2021 tot een einde zal komen, zal zijn schade veel hoger zijn dan dit bedrag van circa € 1.214.292,-- bruto (te weten € 2.205.589,-- gezien productie 84 van [verweerder] ). [verweerder] heeft geconcludeerd dat het redelijk is te verwachten dat zijn schade tot en met 2030 dit bedrag van circa € 1.214.292,-- bruto zal zijn, minus een correctie van € 27.000,-- bruto omdat [verweerder] ervan uitgaat dat gedurende een periode van drie maanden (april, mei en juni 2020) niet wordt gevlogen vanwege de gevolgen van de corona-uitbraak (zie punt 4.12 met verwijzing naar punten 3.5 en 3.9 van zijn akte uitlating).
Op grond van het voorgaande verzoekt [verweerder] thans een billijke vergoeding van € 1.187.292,-- (het bedrag van € 1.214.292,-- minus de correctie van € 27.000,--) bruto. Oorspronkelijk verzocht [verweerder] in hoger beroep een billijke vergoeding van € 679.179,-- bruto. Dit betekent dat [verweerder] bij zijn akte uitlating zijn eis heeft vermeerderd. Ryanair heeft daartegen bezwaar gemaakt (punt 5 van de antwoordakte). Indien en voor zover de vermeerdering van eis niet wordt toegestaan, houdt [verweerder] vast aan de oorspronkelijk verzochte billijke vergoeding van € 679.179,-- bruto dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag. Het hof komt hierop later terug (zie hierna rov. 6.19).
Ryanair heeft de begroting van de billijke vergoeding van [verweerder] gemotiveerd bestreden. Voor zover van belang zal het hof daarop hierna ingaan.
Het hof zal voor wat betreft de situatie dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet zou hebben ontbonden, maar [verweerder] ook na 1 mei 2019 in dienst was gebleven van Ryanair, ervan uitgaan dat [verweerder] , zoals hij stelt, als mobile pilot zou zijn gaan werken. Het alternatief was overplaatsing naar Lamezia (Zuid-Italië), Ponta Delgada (Azoren), Marrakech (Marokko), Fez (Marokko), Otopeni (Boekarest) of Sofia (zie rov. 3.1.19 van de tussenbeschikking). Door [verweerder] wordt dit overplaatsing ‘naar uithoeken van Europa, of zelfs in Afrika’ genoemd (punt 5.47, onder v, van het inleidend verzoekschrift). Hij heeft ook melding gemaakt van de vergaande en onduidelijke gevolgen die overplaatsing naar deze bases zou hebben. Gelet op het verzet van [verweerder] tegen eenzijdige overplaatsing door Ryanair, is duidelijk dat overplaatsing naar deze bases voor hem onaanvaardbaar was. [verweerder] heeft er ook op gewezen dat, toen hij gedwongen moest kiezen van Ryanair, hij voor dit mobiele contract heeft gekozen (zie productie 21 bij het verweerschrift van Ryanair in eerste aanleg). Anders dan Ryanair meent, is deze stelling van [verweerder] niet tardief. Het hof achtte het partijdebat over de hoogte van de billijke vergoeding onvoldoende, ook in het licht van de hier te verrichten ex nunc beoordeling (zie ECLI:NL:HR:2020:284, rov. 3.4.2). Om de hoogte van de billijke vergoeding vast te stellen, heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld hun stellingen aan te passen, mede rekening houdend met de overwegingen en beslissingen van het hof in de tussenbeschikking. [verweerder] mocht zich ook nader uitlaten over het hypothetische Ryanair-scenario, in welk scenario hij zou gaan werken als mobile pilot. Om die reden kan het hof de stelling van [verweerder] dat hij als mobile pilot zou gaan werken niet buiten beschouwing laten. Het hof acht dat scenario bovendien het meest relevant, mede in aanmerking genomen dat Ryanair heeft gesteld, en [verweerder] niet heeft betwist, dat collega-piloten van [verweerder] na sluiting van de basis in Eindhoven daadwerkelijk een mobile pilot aanstelling hebben geaccepteerd (zie de pleitaantekeningen van Ryanair in eerste aanleg, punt 7.2).
Dit ligt anders voor de veronderstelling van [verweerder] dat hij tot en met 2030 als mobile pilot voor Ryanair zou hebben gewerkt. In de tussenbeschikking heeft het hof partijen meegegeven dat er voorshands niet van kan worden uitgegaan dat [verweerder] tot aan zijn pensioen voor Ryanair zou hebben gevlogen. [verweerder] heeft er in zijn akte uitlating voor gekozen om zijn schade te begroten tot en met 2030. Ryanair heeft er terecht op gewezen dat hij voor deze keuze geen enkele reden heeft gegeven (punt 38 van de antwoordakte). Naar het oordeel van het hof is het allerminst waarschijnlijk dat [verweerder] meer dan tien jaar als mobile pilot zou gaan werken. Daarbij speelt mee dat [verweerder] er blijk van heeft gegeven, ook in de onderhavige procedure, een rol als mobile pilot bijzonder onaantrekkelijk te vinden, zodat, als [verweerder] voor dat scenario zou kiezen, hij dat naar alle waarschijnlijkheid niet voor lange tijd zou doen. Zo heeft [verweerder] toegelicht dat de vlieger ‘een nomade’ wordt, omdat hij door Ryanair telkens naar andere bases in heel Europa kan worden uitgezonden, net hoe het Ryanair uitkomt. Ook heeft [verweerder] melding gemaakt van de extra onkosten. Verder gaat veel vrije tijd op aan het reizen tussen huis en de tijdelijke basis, aldus [verweerder] . Op papier lijkt het misschien wat, maar in de praktijk is het, in de woorden van [verweerder] , ‘een grote achteruitgang’ (zie bijvoorbeeld punt 38 van de pleitaantekeningen van [verweerder] in eerste aanleg). Het hof verwijst verder naar productie 44 die [verweerder] ten aanzien van de mobile pilot contracten heeft overgelegd. Daarin heeft hij de daaraan verbonden nadelen uitgebreid en gedetailleerd uiteengezet. Wat precies de verdere duur van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] met Ryanair zou zijn geweest in het hypothetische scenario, valt niet exact vast te stellen. Volgens Ryanair zou [verweerder] dit hooguit een korte periode hebben gedaan. De (minimale) schatting van enkele maanden van Ryanair is naar het oordeel van het hof echter te kort. Ryanair heeft onvoldoende onderbouwd dat [verweerder] het maar zo kort zou volhouden als mobile pilot. Het hof zal bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding ervan uitgaan dat [verweerder] na 1 mei 2019 nog een jaar als mobile pilot voor Ryanair zou hebben gewerkt, dus tot 1 mei 2020. Dit is overigens de maximale termijn die Ryanair heeft genoemd. [verweerder] heeft het hof geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat hij in het hypothetische scenario langer voor Ryanair zou hebben gewerkt. Daarbij is in het bijzonder van belang dat volgens [verweerder] aan de rol van mobile pilot zulke grote nadelen zijn verbonden. Dat dit door piloten zo wordt ervaren, blijkt ook uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling. [verweerder] heeft niet gesteld dat als hij niet langer mobile pilot zou kunnen of willen zijn, hij alsnog een ‘base transfer’ zou hebben geaccepteerd. Er zijn geen aanwijzingen dat Ryanair [verweerder] alsnog een basis van zijn voorkeur hebben aangeboden. Dat de arbeidsovereenkomst naar verwachting na 1 mei 2020 zou hebben voortgeduurd, kan daarom niet worden aangenomen. Ryanair heeft niet althans niet voldoende duidelijk aangevoerd dat in het hypothetische scenario de arbeidsovereenkomst op een eerdere datum dan 1 mei 2020 zou worden ontbonden, bijvoorbeeld wegens verstoring van de arbeidsverhouding. Op grond van al het voorgaande acht het hof het het meest aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst na 1 mei 2020 niet zou hebben voortgeduurd. Deze verwachting laat zich gegeven het partijdebat niet verder motiveren.
Ryanair heeft op zichzelf niet betwist dat het inkomen van de mobile pilot op jaarbasis in totaal € 178.350,-- bruto is. Wel heeft Ryanair aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de (extra) kosten die de mobile pilot kwijt is aan accommodatie en voeding. Deze kosten heeft [verweerder] geraamd op een maandelijkse kostenpost van € 1.539,-- netto aan accommodatie met de aantekening dat deze kosten in sommige gevallen veel hoger kunnen uitpakken en op een maandelijkse kostenpost van € 900,-- netto aan voeding. Mede gelet op deze raming kunnen deze extra kosten worden vastgesteld op in totaal circa € 60.000,-- bruto op jaarbasis (zie productie 44 van [verweerder] in eerste aanleg en punt 54 van de antwoordakte van Ryanair). In totaal zou [verweerder] over de periode van 1 mei 2019 tot 1 mei 2020 dus in beginsel aan inkomsten € 118.350,-- (€ 178.350,-- minus € 60.000,--) bruto hebben gehad. Door de impact van de corona-uitbraak in maart en april 2020 moet dit bedrag enigszins naar beneden worden bijgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de corona-crisis directe gevolgen heeft voor het inkomen van [verweerder] . Schattenderwijs stelt het hof bij gebrek aan nadere gegevens de inkomsten in het hypothetische Ryanair-scenario daarom vast op € 111.000,-- bruto.
In werkelijkheid heeft [verweerder] over de periode van 1 mei 2019 tot 1 mei 2020 minder inkomsten gehad. Het hof verwijst naar het overzicht van zijn inkomsten dat [verweerder] als productie 84 heeft overgelegd. Blijkens zijn jaaropgaaf heeft hij in 2019 aan WW-uitkering in totaal € 21.761,-- bruto ontvangen (productie 81). Verder gaat het hof ervan uit dat hij in januari tot en met april 2020 4 x € 3.091,24 van het UWV heeft ontvangen (zie ook productie 81), in totaal dus € 12.364,96 bruto. Het totale bedrag aan inkomsten was dus (€ 21.761,-- + € 12.364,96 =) € 34.125,96 bruto. Ryanair heeft dit niet althans onvoldoende gemotiveerd betwist. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat [verweerder] in de betreffende periode redelijkerwijze meer inkomsten dan dat had kunnen verwerven, ook niet als hij eerder of elders zou hebben gesolliciteerd. Het hof heeft geen aanleiding om eraan te twijfelen dat zijn sollicitaties niet succesvol zijn geweest.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat [verweerder] inkomensschade heeft geleden. Daarbij gaat het om een bedrag van circa € 77.000,--. Het hof neemt dus de hoogte van de inkomensschade van [verweerder] als vertrekpunt voor het bepalen van de billijke vergoeding. Deze systematiek sluit aan bij de opzet van de berekening van de billijke vergoeding door [verweerder] zelf en is door Ryanair op zichzelf niet bestreden (zie ook bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2020:955, rov. 3.2.2). Gezien de overwegingen van de Hoge Raad in de New Hairstyle-beschikking kan afhankelijk van de mate waarin de werkgever een verwijt valt te maken, de billijke vergoeding worden verhoogd (vgl. ECLI:NL:PHR:2020:360, 5.19). In de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval is daartoe zeker aanleiding. Het hof verwijst naar al hetgeen is overwogen over de ernst van de verwijtbaarheid van het handelen van Ryanair zoals is vastgesteld in rov. 3.7 tot en met 3.12 van de tussenbeschikking (zie ook rov. 6.2 tot en met 6.8 van deze beschikking). [verweerder] zag in de omstandigheden geen andere uitweg dan de kantonrechter ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst te vragen, zoals hij tijdens de mondelinge behandeling duidelijk heeft gemaakt. Dit betekende dat hij zijn vaste baan als gezagvoerder moest opgeven met alle gevolgen van dien. Gelet op alle door partijen aangevoerde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een billijke vergoeding van € 175.000,-- passend. Met een lager bedrag zou [verweerder] niet althans onvoldoende gecompenseerd zijn voor het ernstig verwijtbaar handelen van Ryanair gelet op de mate van verwijtbaarheid. Deze compensatie strekt ook tot genoegdoening voor [verweerder] wegens dat handelen van Ryanair (vgl. ECLI:NL:HR:2018:878, rov. 3.3.5). [verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling voldoende aannemelijk gemaakt dat de handelwijze van Ryanair, waarbij Ryanair over een periode van een aantal maanden onacceptabele druk op hem heeft uitgeoefend, negatieve impact heeft gehad op zijn leven (zie ook punt 67 van de pleitaantekeningen van [verweerder] in eerste aanleg). Ook een hoger bedrag acht het hof niet gerechtvaardigd. Daarbij is rekening gehouden met de aan [verweerder] toekomende transitievergoeding van € 55.153,54 (zie hierna rov. 6.22). De transitievergoeding is ook bedoeld als compensatie voor de gevolgen van het ontslag en dient verder om [verweerder] in staat te stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken. Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andersluidend oordeel over de hoogte van de billijke vergoeding kunnen leiden. Geen van partijen heeft een beroep gedaan op de duur van het dienstverband als relevante omstandigheid voor de vaststelling van de billijke vergoeding. Deze omstandigheid heeft daarom niet geleid tot opwaartse dan wel neerwaartse bijstelling van de toe te kennen billijke vergoeding. Nu het bedrag van € 175.000,-- waarop het hof de billijke vergoeding zal vaststellen lager is dan het oorspronkelijk door [verweerder] verzochte bedrag aan billijke vergoeding, heeft Ryanair geen belang bij zijn bezwaar tegen de eisvermeerdering van [verweerder] (zie rov. 6.13), zodat daarop niet hoeft te worden beslist.
Het hof realiseert zich dat de billijke vergoeding van € 175.000,--, hoewel substantieel, aanzienlijk lager is dan het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 425.000,--. Voor een deel kan dat worden verklaard doordat in hoger beroep gegevens beschikbaar zijn over de inkomensschade van [verweerder] . Voorts speelt mee dat onduidelijk is hoe de kantonrechter tot het bedrag van € 350.000,-- is gekomen. Bij grief 11 in principaal hoger beroep klaagt Ryanair erover dat de kantonrechter de billijke vergoeding heeft begroot door een opsomming van enkele omstandigheden gevolgd door een schijnbaar willekeurig vastgesteld bedrag (punt 247 van het beroepschrift). Het hof merkt op dat de omvang van de toe te kennen billijke vergoeding zich naar zijn aard moeilijk laat motiveren, zoals de Hoge Raad heeft overwogen in eerdergenoemde Zinzia-beschikking (zie rov. 3.3.6 van die beschikking). Niettemin heeft de kantonrechter naar het oordeel van het hof onvoldoende inzicht gegeven in de omstandigheden die tot zijn beslissing over de hoogte van de billijke vergoeding hebben geleid. Bij gebreke aan nadere gegevens ziet het hof in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aangrijpingspunten om het toe te wijzen bedrag van € 175.000,-- nader toe te lichten. Nu het hof partijen reeds in de gelegenheid heeft gesteld om zich nader uit te laten over de hoogte van de billijke vergoeding, zal het hof dit niet nogmaals doen.
Het vorenstaande brengt mee dat grief 12 in principaal hoger beroep van Ryanair gedeeltelijk slaagt, namelijk voor zover in eerste aanleg een hoger bedrag dan € 175.000,-- aan billijke vergoeding is toegewezen. Voorts falen de grieven van [verweerder] in incidenteel hoger beroep die strekken tot toewijzing van een hogere billijke vergoeding dan € 425.000,--.
Het hof zal thans grief 11 in principaal hoger beroep van Ryanair behandelen. Deze grief heeft betrekking op de transitievergoeding. Ryanair stelt zich bij deze grief allereerst op het standpunt dat het oordeel van de kantonrechter dat [verweerder] een transitievergoeding toekomt, onjuist is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit de grieven 1 tot en met 10 in principaal hoger beroep blijkt dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door ernstig verwijtbaar handelen. Aan dit standpunt gaat het hof voorbij. In de tussenbeschikking is reeds geoordeeld dat de grieven 1 tot en met 10 falen (rov. 3.13) en dat [verweerder] aanspraak kan maken op de transitievergoeding ingevolge artikel 7:673 lid 1, aanhef en onder b, BW (rov. 3.14). Voorts heeft Ryanair zich bij grief 11 op het standpunt gesteld dat de kantonrechter heeft gerekend met een te hoog maatgevend maandsalaris. Volgens Ryanair heeft de kantonrechter ten onrechte de vakantietoeslag dubbel meegerekend en is de kantonrechter er ten onrechte van uitgegaan dat de productivity-bonus aan [verweerder] is toegekend vanaf 1 mei 2018. Naar het oordeel van het hof heeft [verweerder] de grief op deze beide onderdelen weerlegd (zie punten 4.131 en 4.132 van zijn verweerschrift in hoger beroep, met verwijzing naar productie 43 van [verweerder] in eerste aanleg). De kantonrechter heeft dus terecht een transitievergoeding van € 60.703,96 toegekend. De onderhavige grief faalt derhalve.
Grief 13 in principaal hoger beroep is een veeggrief en behoeft dus geen afzonderlijke bespreking.
Grief 14 in principaal hoger beroep, tot slot, houdt in dat de kantonrechter Ryanair ten onrechte in de proceskosten heeft veroordeeld. De grief faalt eveneens. Gelet op de uitkomst van deze procedure dient Ryanair als overwegend in het ongelijk gestelde partij de proceskosten in eerste aanleg te dragen. In hoger beroep zijn partijen evenwel over en weer op enkele punten in het ongelijk gesteld. Daarom zal het hof de proceskosten van het hoger beroep compenseren. Gelet op de samenhang tussen het principaal en het incidenteel hoger beroep zullen voor deze procedures niet afzonderlijk proceskosten worden geliquideerd.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, gedeeltelijk vernietigen. De bestreden beschikking is niet aan het oordeel van het hof onderworpen voor zover de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden met ingang van 1 mei 2019 en voor zover de kantonrechter Ryanair heeft veroordeeld om aan [verweerder] vakantiedagen uit te betalen. De bestreden beschikking zal uitsluitend worden vernietigd voor zover de kantonrechter Ryanair heeft veroordeeld om aan [verweerder] een billijke vergoeding van € 425.000,-- bruto te betalen. Opnieuw rechtdoende zal de billijke vergoeding op € 175.000,-- bruto worden vastgesteld.
Bijgevolg is het verzoek van Ryanair tot terugbetaling van de billijke vergoeding in zoverre toewijsbaar dat het hof [verweerder] zal veroordelen om hetgeen hij meer aan billijke vergoeding dan € 175.000,-- bruto heeft ontvangen van Ryanair aan Ryanair terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) vanaf de dag van betaling door Ryanair. Niet in geschil tussen partijen is dat Ryanair het in eerste aanleg toegewezen bedrag aan billijke vergoeding aan [verweerder] heeft betaald. [verweerder] heeft verzocht om als gegrondheid van het beroep van Ryanair tot (gedeeltelijke) terugbetaling van de door de kantonrechter toegekende bedragen leidt, te bepalen dat verschuldigde bedragen in ten minste vier gelijke jaarlijkse termijnen terugbetaald mogen worden. Ryanair heeft zich hiertegen zich verzet (punten 101 tot en met 108 van zijn verweerschrift in hoger beroep). Het hof ziet ook geen grond om Ryanair een dergelijke betalingsregeling op te leggen, zodat dit verzoek van [verweerder] moet worden afgewezen.
7 De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover de kantonrechter Ryanair heeft veroordeeld aan [verweerder] een billijke vergoeding te betalen van € 425.000,-- bruto;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de aan [verweerder] toekomende billijke vergoeding vast op € 175.000,-- bruto;
veroordeelt [verweerder] om hetgeen hij meer aan billijke vergoeding dan € 175.000,-- bruto heeft ontvangen van Ryanair aan Ryanair terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) vanaf de dag van betaling door Ryanair;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.P. de Haan, P.P.M. Rousseau en B. Kloppert en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2020.