Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:973, 21/00671 tot en met 21/00673
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:973, 21/00671 tot en met 21/00673
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 maart 2023
- Datum publicatie
- 17 augustus 2023
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2025:708
- Zaaknummer
- 21/00671 tot en met 21/00673
- Relevante informatie
- Art. 3.6 Wet IB 2001, Art. 5.2 Wet IB 2001, Art. 8:42 Awb, Art. 16 AWR, Art. 67e AWR
Inhoudsindicatie
Belanghebbende geniet als belastingadviseur winst uit onderneming. In geschil is de vermogensetikettering van de bankrekeningen van belanghebbende, of de inspecteur de bevoegdheid heeft tot navorderen, of de boeten ten onrechte dan wel tot te hoge bedragen zijn opgelegd, of belanghebbende in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek en of het heffingvrije vermogen in het jaar van emigratie tijdsevenredig moet worden herrekend.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00671 tot en met 21/00673
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 april 2021, nummers BRE 20/5090, 20/5091 en 20/5799 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2014 en 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht en bij beschikkingen een boete opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen de in 1.1 bedoelde navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar tegen de in 1.3 bedoelde aanslag en beschikking gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de in 1.2 en 1.4 bedoelde uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor zover deze zien op de vergrijpboeten en voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.8.Belanghebbende heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Bij brief van 9 december 2022 heeft de griffier van het hof een brief aan de inspecteur verzonden, waarin wordt gevraagd enkele op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. De inspecteur heeft ter zitting verklaard deze brief niet te hebben ontvangen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is zelfstandig gevestigd belastingadviseur. Hij oefent zijn werkzaamheden uit in de vorm van een eenmanszaak. Tot 26 mei 2016 woonde belanghebbende in Nederland in een gehuurd pand, van waaruit hij ook zijn ondernemingsactiviteiten verrichtte.
In 2016 heeft belanghebbende in [woonplaats] (Duitsland) een woon-praktijkpand gekocht voor ruim € 280.000. Vervolgens is belanghebbende eind mei 2016 geëmigreerd naar Duitsland.
Belanghebbende beschikt in de onderhavige jaren over diverse bankrekeningen. De zakelijke ontvangsten verlopen via één van deze bankrekeningen. De zakelijke uitgaven worden hoofdzakelijk van één van de andere bankrekeningen gedaan.
In de aangifte IB/PVV 2013 heeft belanghebbende in de fiscale jaarstukken van de eenmanszaak liquide middelen ten bedrage van € 50.950 (1 januari) respectievelijk € 51.762 (31 december) vermeld.
In de op 31 augustus 2015 ingediende aangifte IB/PVV 2014 heeft belanghebbende op de fiscale balans van de eenmanszaak liquide middelen ten bedrage van € 301.762 (1 januari) respectievelijk € 302.164 (31 december) vermeld. In de aangifte is bij “toelichting op balans” als omschrijving vermeld “Per 1-1-2014 de liquide middelen verhoogd om eventueel een praktijk over te kunnen nemen”. In de aangifte zijn bij de rendementsgrondslag sparen en beleggen (hierna: de rendementsgrondslag) diverse bankrekeningen met een totale waarde van € 732.392 aangegeven. Tot de rendementsgrondslag is onder meer een schuld met een waarde van € 304.984 gerekend met als omschrijving “Ondernemingsvermogen”.
De aanslag IB/PVV 2014 is met dagtekening 23 oktober 2015 vastgesteld in overeenstemming met de ingediende aangifte.
In de aangifte IB/PVV 2015 heeft belanghebbende op de fiscale balans van de eenmanszaak liquide middelen ten bedrage van € 302.164 (1 januari) respectievelijk € 298.028 (31 december) vermeld. In de aangifte zijn bij de rendementsgrondslag diverse bankrekeningen met een totale waarde van € 749.176 aangegeven. Tot de rendementsgrondslag is onder meer een schuld met een waarde van € 303.088 gerekend met als omschrijving “Ondernemingsvermogen”.
De aanslag IB/PVV 2015 is met dagtekening 17 juni 2017 vastgesteld in overeenstemming met de ingediende aangifte.
In de op 24 mei 2017 ingediende aangifte IB/PVV 2016 heeft belanghebbende aangegeven dat hij tot 30 mei 2016 in Nederland woonde en dat geen sprake is van kwalificerende buitenlandse belastingplicht. In de aangifte zijn op de fiscale balans van de eenmanszaak liquide middelen ten bedrage van € 298.028 (begin boekjaar) respectievelijk nihil (einde boekjaar) vermeld. Verder heeft belanghebbende zelfstandigenaftrek ten bedrage van € 7.280 aangegeven. In de aangifte zijn bij de rendementsgrondslag diverse bankrekeningen met een totale waarde van € 118.623 aangegeven. Tot de rendementsgrondslag zijn schulden met een waarde van € 2.000 gerekend. Verder heeft belanghebbende heffingvrij vermogen ten bedrage van € 24.437 in aanmerking genomen.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 februari 2019 een verzoek om informatie verstuurd aan belanghebbende met betrekking tot de aangifte IB/PVV 2013. In de brief wordt gevraagd informatie te verstrekken over het saldo liquide middelen op de ondernemingsbalans van € 51.762 en over de bij de rendementsgrondslag aangegeven schuld van € 54.172, waaraan de omschrijving “ondernemingsvermogen” is gegeven.
Met dagtekening 11 maart 2019 heeft belanghebbende gereageerd op het informatieverzoek van de inspecteur en daarbij een verzoek om ambtshalve vermindering ingediend voor het jaar 2013. Belanghebbende heeft verzocht om de in de aangifte IB/PVV 2013 tot de rendementsgrondslag behorende schuld ter zake van het ondernemingsvermogen te verhogen met € 300.000.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 april 2019 het verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2013 afgewezen. In dezelfde brief heeft de inspecteur belanghebbende ervan in kennis gesteld dat hij voornemens is navorderingsaanslagen IB/PVV en vergrijpboeten op te leggen over de jaren 2014 en 2015.
Met dagtekening 20 juli 2019 heeft de inspecteur de in geschil zijnde navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 opgelegd met vergrijpboeten van elk € 6.000. De inspecteur heeft daarbij de verhoging van de met ingang van 1 januari 2014 als activa van de eenmanszaak aangemerkte liquide middelen van € 250.000 gerekend tot de rendementsgrondslag, zonder rekening te houden met een schuld in verband met ondernemingsvermogen.
Met dagtekening 31 december 2019 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Daarbij is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte. De inspecteur heeft de waarde van de tot de rendementsgrondslag behorende schuld die is vermeld als “ondernemingsvermogen” en de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd en het heffingvrije vermogen tijdsevenredig herrekend.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende terecht in elk van de onderhavige jaren een bedrag van € 250.000 aan liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen gerekend?
-
Beschikt de inspecteur over een navorderingsgrond voor de jaren 2014 en 2015?
-
Zijn de vergrijpboeten voor de jaren 2014 en 2015 terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd?
-
Heeft belanghebbende voor 2016 voldaan aan het urencriterium, zodat hij recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek?
-
Heeft belanghebbende voor 2016 recht op het gehele heffingvrije vermogen, zonder tijdsevenredige korting?
-
Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 en de bijbehorende boete- en rentebeschikkingen en vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 in overeenstemming met de ingediende aangifte en vernietiging van de bijbehorende rentebeschikking.
De inspecteur concludeert in incidenteel hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze de vergrijpboeten betreft. De inspecteur acht vergrijpboeten van primair € 6.000 en subsidiair € 3.750 passend en geboden.