Hoge Raad, 22-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:980, 17/02496
Hoge Raad, 22-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:980, 17/02496
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 juni 2018
- Datum publicatie
- 22 juni 2018
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2018:980
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:346, Gevolgd
- Zaaknummer
- 17/02496
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Vordering werknemersorganisatie uit eigen hoofde tot nakoming van door haar gesloten CAO; is noodzakelijk dat er werknemers zijn die bezwaar hebben tegen de niet-nakoming door hun werkgever? Verhouding tot HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2532, NJ 1998/403 (CNV/Pennwalt).
Uitspraak
22 juni 2018
Eerste Kamer
17/02496
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING,
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
t e g e n
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid INRETAIL, voorheen genaamd CBW-Mitex,
gevestigd te Zeist,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VAB,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als FNV, Inretail en VAB, en verweersters gezamenlijk als Inretail c.s.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 829023 UC EXPL 12-13131 LH 4059 van de kantonrechter te Utrecht van 24 oktober 2012 en 20 februari 2013;
b. de arresten in de zaak 200.129.182 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 maart 2015 en 21 februari 2017.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft FNV beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Inretail en VAB hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot vernietiging van beide arresten en tot verwijzing.
De advocaat van Inretail c.s. heeft bij brief van 13 april 2018 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) FNV is een vereniging van werknemers die – samen met andere vakbonden – aan werknemerszijde partij is bij de CAO voor de Mode- & Sportdetailhandel. Deze cao heeft gegolden van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2010 (hierna: de cao 2008-2010) en van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2012 (hierna: de cao 2010-2012).
(ii) Aan werkgeverszijde zijn deze cao’s afgesloten door Inretail (voorheen genaamd CBW-MITEX).
(iii) VAB behartigt de belangen van ondernemers die op franchisebasis een Hema-warenhuis exploiteren. De leden van VAB hebben ongeveer 7.000 werknemers in dienst. VAB neemt deel aan de cao-onderhandelingen, maar is zelf geen partij bij de cao’s. Haar leden zijn tevens lid van Inretail en uit hoofde van dat lidmaatschap aan de cao’s gebonden.
(iv) Nadat een eerdere cao op 1 januari 2008 was geëxpireerd, hebben de leden van VAB, in verband met het uitblijven van een nieuwe cao, naar aanleiding van een advies van Inretail de garantielonen van hun werknemers met ingang van 1 juli 2008 verhoogd met 2%. In dat verband hebben zij hun werknemers schriftelijk meegedeeld dat de cao-lonen zoals die per 1 juli 2007 golden, voor de groepen II en hoger per 1 juli 2008 tijdelijk, totdat een nieuwe cao is gesloten met de vakbonden, vrijwillig zullen worden verhoogd met 2%. Volgens die mededeling komt deze vrijwillige loonsverhoging te vervallen zodra er een nieuwe cao is gesloten met de vakbonden en zal deze vrijwillige loonsverhoging dan worden vervangen door de met de vakbonden in de cao af te spreken loonaanpassing.
(v) Toen de onderhandelingen over een nieuwe cao begin 2009 nog niet tot resultaat hadden geleid, hebben de VAB-leden besloten hun werknemers met ingang van 1 februari 2009 wederom een loonsverhoging toe te kennen, ditmaal van 1,5%. Eind februari 2009 hebben zij hun werknemers schriftelijk meegedeeld, samengevat, dat de al doorgevoerde loonsverhogingen van 2% per 1 juli 2008 en 1,5% per 1 februari 2009 tijdelijk – in afwachting van de uitkomst van de nieuwe onderhandelingen over een cao – geheel vrijwillig en onverplicht zullen worden gehandhaafd. Daarbij wordt het recht voorbehouden deze loonsverhogingen eenzijdig in te trekken en te vervangen door de afspraken zoals die in de nieuwe cao zullen worden opgenomen.
(vi) De cao 2008-2010 is in september 2009 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 afgesloten. In artikel 6.2 van deze cao is het loon verhoogd met 2% met ingang van 1 oktober 2009.
(vii) De VAB-leden hebben de hiervoor onder (iv) en (v) vermelde loonsverhogingen verrekend met de hiervoor onder (vi) vermelde verhoging van het cao-loon. Het loon werd daarom per 1 oktober 2009 niet verhoogd. De VAB-leden hebben afgezien van terugvordering van de over de periode van 1 februari 2009 tot 1 oktober 2009 toegekende loonsverhoging van 1,5% en zijn die verhoging ook na 1 oktober 2009 aan hun werknemers blijven uitbetalen.
(viii) De cao 2010-2012 is in mei 2011 met terugwerkende kracht tot 1 juli 2010 afgesloten. In artikel 6.2 van deze cao is het loon verhoogd met 2% met ingang van 1 juli 2011.
(ix) De VAB-leden hebben bij brief van 3 augustus 2011 aan hun werknemers aan wie de loonsverhogingen per 1 juli 2008 en 1 februari 2009 waren toegekend, onder andere het volgende meegedeeld:
“Omdat de onderhandelingen met de vakbonden in het verleden zo lang sleepten, hebben wij met ingang van 1 juli 2008 en 1 februari 2009 geheel vrijwillig en onverplicht, vooruitlopend op een later te sluiten CAO, als voorschot loonsverhogingen doorgevoerd van 2% (2008) en 1,5% (2009). Wij hebben je toen schriftelijk laten weten dat wij deze vrijwillige voorschotten op toekomstige CAO loonsverhogingen te zijner tijd zullen gebruiken om de later met de vakbonden in de CAO af te spreken loonsverhoging te verrekenen. Je hebt toen dus van ons tweemaal een loonsverhoging gekregen als voorschot op de later in de CAO vast te stellen loonsverhoging. Het eerste vrijwillig betaalde voorschot uit 2008 (2%) is al eerder verrekend met de loonsverhoging uit de vorige CAO. Wij mogen nu dus nog het tweede vrijwillig betaalde voorschot (1,5%) met je verrekenen. (…) Wij zullen jouw maandsalaris dus verhogen met 0,5% (…).”
FNV vordert in dit geding, samengevat, dat Inretail c.s. worden veroordeeld de bij VAB aangesloten leden schriftelijk op te roepen om de cao-loonsverhoging per 1 juli 2011 van 2% over het onmiddellijk daaraan voorafgaande loon aan hun werknemers te betalen zonder enige verrekening, en dat Inretail wordt veroordeeld VAB schriftelijk op te roepen om dit te bevorderen. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
Het hof heeft het door FNV ingestelde hoger beroep ongegrond geoordeeld. In zijn tussenarrest heeft het hof als volgt overwogen:
“4.7 Uitgangspunt is dat een werknemersorganisatie gerechtigd is als contractspartij uit eigen hoofde nakoming van een door haar met een werkgever gesloten CAO te vorderen, in het bijzonder indien het gaat om in die CAO opgenomen verplichtingen van die werkgever jegens zijn werknemers (zie Hoge Raad 19 juni 1987, LJN AD3749 (NJ 1988, 70), Hoge Raad 19 december 1997, LJN ZC2532 (NJ 1998, 403) en Hoge Raad 18 maart 1999, LJN ZC2841 (NJ 1999, 307). De vorderingen van de vakbonden (…) hebben als doel dat Inretail en de leden van VAB, zonder enige vorm van verrekening, de in de CAO 2010-2012 vermelde loonsverhoging per 1 juli 2011 van 2% over het onmiddellijk voorafgaande aan 1 juli 2011 geldende loon, en voor zover dit loon op basis van een fulltime dienstverband hoger is dan € 2.062,- bruto per maand alleen over dat bedrag, aan hun werknemers zullen betalen.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 19 december 1997, na het hiervoor omschreven uitgangspunt te hebben geformuleerd, overwogen dat wanneer een werknemersorganisatie een vordering tot nakoming van de CAO instelt, deze vordering niet “namens iedere werknemer” wordt ingesteld en dat voor de toewijsbaarheid van die vordering niet nodig is dat wordt onderzocht welke aantallen individuele werknemers tegen de gedragslijn van de werkgever bezwaar hebben. De Hoge Raad heeft daaraan toegevoegd dat voor de toewijzing van een dergelijke vordering wel rekening moet worden gehouden met een aantal factoren, die de Hoge Raad vervolgens in rechtsoverweging 3.6 van het arrest heeft behandeld. Een van die factoren is dat de werknemers - het hof formuleert het hier meer algemeen aangezien het in het arrest van de Hoge Raad ging om een aanspraak op snipperdagen - aanspraak wensen te maken op hun uit de CAO voortvloeiende recht(en). In deze procedure gaat het er dus om dat werknemers van Inretail en van leden van VAB - waarbij het precieze aantal niet van belang is - aanspraak hebben gemaakt op de hiervoor vermelde loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening. Wanneer geen enkele werknemer aanspraak heeft gemaakt op deze loonsverhoging en zich dus niet heeft verzet tegen de handelwijze van Inretail en van leden van VAB is er geen grond voor toewijzing van de vorderingen van de vakbonden. Dit volgt ook uit artikel 3:303 BW.
Inretail en VAB hebben gemotiveerd betwist dat, zoals de vakbonden hebben gesteld en waartoe het partijdebat zich ook beperkt, er onder de leden van de vakbonden werknemers zijn van [de leden van] Inretail en van de leden van VAB die zich hebben verzet tegen de handelwijze van hun werkgever en die aanspraak hebben gemaakt op de eerdergenoemde loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening.
Aangezien de vakbonden zich beroepen op de rechtsgevolgen van de door hen gestelde feiten rust op hen op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast van deze stellingen.”
In zijn eindarrest heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, overwogen dat FNV niet heeft bewezen dat er onder haar leden werknemers waren van de leden van Inretail en de leden van VAB die zich hebben verzet tegen de handelwijze van hun werkgever en die aanspraak hebben gemaakt op de loonsverhoging per 1 juli 2011, zonder verrekening (rov. 2.10). Het hoger beroep van FNV dient daarom “wegens gebrek aan belang te worden verworpen” (rov. 2.12).
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen rov. 4.8 van het tussenarrest. Het onderdeel betoogt onder meer dat deze overweging blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het vorderingsrecht van een vakbond die partij is bij een cao, een zelfstandig vorderingsrecht is dat de vakbond toekomt ongeacht of sprake is van een of meer betrokken werknemers die aanspraak hebben gemaakt op nakoming of dat wensen te doen.
Deze klacht is gegrond. Een werknemersorganisatie die partij is bij een cao, kan als contractspartij uit eigen hoofde nakoming vorderen van in die cao opgenomen verplichtingen van een werkgever. Die vordering kan gericht worden zowel tegen een werkgeversorganisatie die partij is bij de cao als, op grond van art. 9 Wet CAO, tegen individuele leden daarvan. Daarvoor is niet vereist dat er werknemers zijn die zich hebben verzet of die bezwaar hebben gemaakt tegen de handelwijze van hun werkgever.
Als contractspartij heeft de werknemersorganisatie immers een eigen belang bij en recht op nakoming, zoals mede tot uitdrukking komt in art. 8 lid 1 en art. 9 Wet CAO.
Uit HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2532, NJ 1998/403 (CNV/Pennwalt) kan niet iets anders worden afgeleid. Uit dat arrest volgt slechts dat een eventuele toewijzing van de nakomingsvordering alleen betrekking kan hebben op de nakoming van een verplichting van een werkgever jegens werknemers die daarop aanspraak kunnen en willen maken. Blijkens genoemd arrest moet die clausulering tot uitdrukking gebracht worden in het dictum van de uitspraak, indien daarin een werkgever wordt veroordeeld tot het verrichten van een prestatie jegens zijn werknemers.
Onderdeel 2 voert terecht aan dat de beslissingen van het hof in rov. 4.9 en 4.10 van het tussenarrest en in 2.4-2.13, 2.16 en 2.17 van het eindarrest, die voortbouwen op de door onderdeel 1 met succes bestreden beslissingen, evenmin in stand kunnen blijven.
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.