Hoge Raad, 25-08-2023, ECLI:NL:HR:2023:1131, 22/04170
Hoge Raad, 25-08-2023, ECLI:NL:HR:2023:1131, 22/04170
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 augustus 2023
- Datum publicatie
- 25 augustus 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1131
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:481, Contrair
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2022:2799, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/04170
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Uitleg vaststellingsovereenkomst waarin is bepaald dat die overeenkomst 'uitsluitend grammaticaal' dient te worden uitgelegd.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/04170
Datum 25 augustus 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
Raymond Wilhelmus Peter TRIEPELS, h.o.d.n. BEWINDKR8,
kantoorhoudende te Grevenbicht, gemeente Sittard-Geleen,
in de hoedanigheid van curator van [de vrouw]
(hierna: de vrouw),
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de curator,
advocaat: M.A.J.G. Janssen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de man,
advocaat: H.J.W. Alt.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikkingen in de zaak C/03/288933/FA RK 21-704 van de rechtbank Limburg van 9 november 2021 en 4 februari 2022;
b. de beschikking in de zaak 200.302.971/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 11 augustus 2022.
De curator heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van de man heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd geweest.
(ii) Bij beschikking van 24 december 2008 heeft de rechtbank Maastricht tussen de vrouw en de man de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 22 januari 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(iii) In de onder (ii) genoemde beschikking heeft de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 160,-- per maand.
(iv) De vrouw en de man hebben in september 2009 een vaststellingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de partneralimentatie. In de considerans van deze vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen:
“Bij de uitvoering van de onderhavige overeenkomst prevaleert de letterlijke tekst van deze overeenkomst, in afwijking van het Haviltex-criterium, boven eventuele partijbedoelingen zodat dat bij geschillen die onverhoopt op welke wijze dan ook uit deze overeenkomst mochten voortvloeien, ook wanneer slechts een der partijen een geschil aanwezig acht, de competente rechter de bepalingen zoals opgenomen in de onderhavige overeenkomst uitsluitend grammaticaal dient uit te leggen en toe te passen.”
(v) In art. 1.7 van de vaststellingsovereenkomst is het volgende bepaald:
“De partneralimentatie zal eindigen op de dag dat de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, te weten op 24 mei 2021.”
(vi) Bij beschikking van 10 november 2009 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de onder (ii) genoemde beschikking van de rechtbank, voor zover betrekking hebbend op de partneralimentatie, vernietigd en vastgesteld hetgeen partijen in art. 1 tot en met 5 van de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen.
In deze procedure verzoekt de curator de termijn gedurende welke de man verplicht is aan de vrouw partneralimentatie te bepalen, te verlengen tot 25 mei 2024 (het moment waarop de vrouw AOW-gerechtigd wordt), subsidiair tot 25 mei 2022 (de dag waarop de vrouw 65 jaar wordt).
De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek van de curator toegewezen en bepaald dat de man gehouden is de partneralimentatie zoals die is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en is opgenomen in de (hiervoor in 2.1 onder (vi) genoemde) beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, te voldoen tot 24 mei 2022.
Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de curator tot verlenging van de partneralimentatie alsnog afgewezen. Hiertoe heeft het hof overwogen:
“Uitleg vaststellingsovereenkomst (principaal hoger beroep)
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het navolgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte een eigen interpretatie dan wel een eigen invulling gegeven aan de vaststellingsovereenkomst. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst is duidelijk en laat geen ruimte voor uitleg. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat partijen het Haviltex-criterium hebben uitgesloten en dat zij zich zuiver dienen te laten leiden door de grammaticale uitleg van de daarin opgenomen bepalingen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het begrip pensioengerechtigde leeftijd gekoppeld aan de AOW-leeftijd. Dat de vrouw thans geen AOW krijgt dan wel later AOW krijgt lijkt door de rechtbank te worden afgewenteld op de man. De vrouw had destijds bijstand van een advocaat en die heeft de vaststellingsovereenkomst ook opgesteld. De advocaat van de vrouw heeft destijds aangegeven dat de vrouw “een paar maanden langer dan de 12 jaar alimentatie wilde ontvangen, totdat zij met pensioen ging in mei 2021”. De man heeft daarmee ingestemd om in het kader van een minnelijke regeling tot een vaststellingsovereenkomst te komen. De geobjectiveerde wil en bedoeling van partijen is geweest om hun geschil destijds definitief te beslechten. De rechtbank heeft daarom ten onrechte gesteld dat sprake is van een verschrijving. De rechtbank heeft daarbij een eigen invulling gegeven aan een verschrijving dan wel het opmaken van een vaststellingsovereenkomst. De uitleg van de rechtbank van de zinsnede “te weten” was – gelet op het feit dat partijen het Haviltex-criterium hebben uitgesloten – niet toegestaan.
De vrouw heeft hiertegen – samengevat – het navolgende verweer gevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de man gehouden is om de partneralimentatie in ieder geval tot 24 mei 2022 te voldoen. In de onderhandelingen tussen de (toenmalige) advocaten van partijen, die uiteindelijk hebben geleid tot de vaststellingsovereenkomst, zijn partijen er steeds vanuit gegaan dat de alimentatieverplichting van de man behoorde voort te duren tot aan het moment dat de vrouw zou beschikken over een AOW-uitkering; destijds bedroeg de AOW-gerechtigde leeftijd 65 jaar. De vrouw heeft altijd in loondienstverband in de fysiotherapiepraktijk van de man gewerkt. Zij heeft daardoor geen ouderdomspensioen in eigen beheer opgebouwd. Evenmin heeft de vrouw een pre-pensioen of uitgesteld pensioen of vervroegd pensioen opgebouwd. Indien bij de uitleg van de vaststellingsovereenkomst een taalkundige benadering wordt gehanteerd, dan kan (inderdaad) worden geconstateerd dat de betreffende tekst een innerlijke tegenstrijdigheid bevat. De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat de toevoeging van de datum 24 mei 2021 niet op zichzelf staat en dat de woorden “te weten” nadrukkelijk zijn verbonden met deze datum. Met het oog hierop is de datum 24 mei 2021 daarom te beschouwingen als een vergissing/verschrijving.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat op grond van het bepaalde in de considerans van de in september 2009 tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst zij uitleg van bepalingen van de overeenkomst conform het Haviltex-criterium hebben uitgesloten en dat in het geval van een geschil tussen partijen de rechter de desbetreffende bepaling in de vaststellingsovereenkomst uitsluitend grammaticaal dient uit te leggen. Tussen partijen is echter wel in geschil wat het resultaat dient te zijn van de grammaticale uitleg van het bepaalde in artikel 1.7. omtrent de einddatum van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie.
Het hof is op grond van de inhoud van artikel 1.7. van de vaststellingsovereenkomst van oordeel dat het enige gegeven dat in dit artikel niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is, de daarin genoemde einddatum van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie is. Het begrip pensioengerechtigde leeftijd is, naar het oordeel van het hof, wel op meerdere wijzen uit te leggen, hetgeen – gelet op de uitsluiting van het Haviltex-criterium – niet is toegestaan. De rechtbank is daarom met het oordeel in rechtsoverweging 3.8. van de bestreden beschikking, inhoudende dat uit de woorden ‘te weten’ blijkt dat partijen hiermee bedoeld hebben om met de opgenomen datum een verduidelijking te geven van het moment waarop de vrouw de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken en dat sprake is geweest van een verschrijving wat de datum betreft, ten onrechte buiten de grammaticale uitleg van artikel 1.7. getreden. Dit brengt met zich dat de bestreden beschikking op dit punt dient te worden vernietigd en dat het hof alsnog zal bepalen dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw op 24 mei 2021 is geëindigd. (…)”
3 Beoordeling van het middel
Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 5.5.1-5.5.2) dat, gelet op de uitsluiting van het Haviltex-criterium door partijen, art. 1.7 van de vaststellingsovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat de daarin genoemde datum van 24 mei 2021 de einddatum van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie is. Het middel klaagt onder meer dat ook bij grammaticale of objectieve uitleg moet worden gekeken naar de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van een bepaalde uitleg en dat het hof de stellingen die de curator daarover heeft aangevoerd, onvoldoende in zijn beoordeling heeft betrokken.
In de considerans van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen een maatstaf overeengekomen voor de uitleg van die overeenkomst. Deze contractuele uitlegmaatstaf houdt in dat, in afwijking van het Haviltex-criterium, de letterlijke tekst van de overeenkomst prevaleert boven eventuele partijbedoelingen, zodat de rechter de bepalingen uit de overeenkomst uitsluitend grammaticaal dient uit te leggen en toe te passen (zie hiervoor in 2.1 onder (iv)).
Deze contractuele uitlegmaatstaf heeft het hof in rov. 5.5.2 aldus uitgelegd, dat deze meebrengt dat bij de uitleg van art. 1.7 van de vaststellingsovereenkomst slechts kan worden aangeknoopt bij begrippen die niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn (te weten de datum 24 mei 2021, die daarin als einddatum van de partneralimentatie is genoemd), omdat bij de uitleg van begrippen die voor meerderlei uitleg vatbaar zijn (zoals naar het oordeel van het hof het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’) de bedoelingen van partijen zouden moeten worden betrokken, hetgeen volgens de contractuele uitlegmaatstaf niet is toegestaan. Voor zover het middel klaagt dat het hof met dit oordeel de grammaticale of objectieve uitlegmaatstaf zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad heeft miskend door geen acht te slaan op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de door het hof aan art. 1.7 gegeven uitleg, ziet het eraan voorbij dat de considerans van de vaststellingsovereenkomst de hiervoor vermelde eigen, contractuele, uitlegmaatstaf bevat. Het middel klaagt niet dat het hof deze contractuele uitlegmaatstaf aan de hand van een onjuiste maatstaf of op onbegrijpelijke wijze heeft uitgelegd.
Uitgaande van de uitleg die het hof aan de contractuele uitlegmaatstaf heeft gegeven was het hof, anders dan onderdeel 3.9 klaagt, niet gehouden om nader in te gaan op de stellingen van de vrouw die het in rov. 5.4 heeft weergegeven. Deze stellingen hebben immers betrekking op de bedoelingen die partijen volgens de vrouw hebben gehad met het begrip ‘pensioengerechtigde leeftijd’ in art. 1.7 van de vaststellingsovereenkomst, welke bedoelingen op grond van de contractuele uitlegmaatstaf zoals door het hof uitgelegd, niet bij de uitleg van art. 1.7 kunnen worden betrokken.
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).