Parket bij de Hoge Raad, 10-02-2012, BV3556, 11/04067
Parket bij de Hoge Raad, 10-02-2012, BV3556, 11/04067
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 februari 2012
- Datum publicatie
- 10 februari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2012:BV3556
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV3556
- Zaaknummer
- 11/04067
Inhoudsindicatie
Cassatie; Wet griffierechten burgerlijke zaken. Griffierecht niet tijdig voldaan. Geval vergelijkbaar met dat van HR 4 november 2011, LJN BU3348 (verwarringwekkende informatie van de zijde van de gerechtelijke administratie). Op gronden vermeld in dat arrest levert toepassing sanctie niet-ontvankelijkheid ook thans een onbillijkheid van overwegende aard op (art. 282a lid 4, art. 427b Rv.).
Conclusie
11/04067
Mr. F.F. Langemeijer
6 januari 2012 (incident griffierecht)
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Staat der Nederlanden
1. Verzoeker tot cassatie heeft aan de rechtbank te 's-Gravenhage verzocht vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Bij beschikking van 9 juni 2011 heeft de rechtbank dat verzoek afgewezen. Bij verzoekschrift, ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 7 september 2011, heeft verzoeker daartegen beroep in cassatie ingesteld.
2. Op 19 september 2011 heeft de afdeling FEZ van de rechtbank (die ook voor de griffier van de Hoge Raad de incasso van griffierechten verzorgt) aan de advocaat van verzoeker een nota griffierecht verzonden, met daarin de mededeling dat het bedrag van € 294,- uiterlijk 28 dagen na dagtekening van deze nota dient te zijn bijgeschreven. De advocaat van verzoeker heeft het griffierecht op 10 oktober 2011, dus binnen die termijn, betaald.
3. De griffie heeft geconstateerd dat het griffierecht niet binnen de wettelijke termijn is betaald. Bij brief van 10 november 2011 heeft de advocaat van verzoeker, daartoe in de gelegenheid gesteld, zich uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht en het daaraan te verbinden rechtsgevolg. Hij heeft aangevoerd dat de betaling is geschied binnen de in de nota van 19 september 2011 aangegeven termijn.
4. Ingevolge art. 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende verzoeker ervoor zorg te dragen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de datum van indiening van het verzoekschrift in cassatie is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad is gestort. De uiterste betaaldatum was 5 oktober 2011. Verzoeker heeft het griffierecht eerst op 10 oktober 2011 voldaan. Het bepaalde in art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv brengt, in beginsel, mee dat hij in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard(1).
5. De advocaat bij de Hoge Raad door wie procespartijen in cassatie in alle gevallen worden vertegenwoordigd moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de termijn voor betaling en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan(2). Nochtans bestaat aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule in zaken waarin, naar de Hoge Raad bekend is, door de met de inning van griffierechten in cassatie belaste gerechtelijke administratie stelselmatig - immers in voorgedrukte standaardbrieven - van de wettelijke regeling afwijkende mededelingen zijn gedaan met betrekking tot de termijn waarbinnen het verschuldigde griffierecht moet zijn voldaan op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep.
6. Deze laatste redenering kan ook in dit geval worden toegepast. De op 19 september 2011 aan de advocaat van verzoeker verzonden nota houdt een dergelijke, van de wet afwijkende mededeling in, waar is meegedeeld dat het voorlopig griffierecht uiterlijk 28 dagen na dagtekening van de nota diende te zijn bijgeschreven. De advocaat heeft het griffierecht binnen 28 dagen na dagtekening van de nota voldaan. Op die grond dient m.i. in het onderhavige geval toepassing te worden gegeven aan de hardheidsclausule.
7. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad toepassing zal geven aan de hardheidsclausule en een datum zal bepalen voor indiening van een verweerschrift.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
1 Vgl. Hoge Raad 4 november 2011 (LJN BQ4182).
2 HR 4 november 2011 (LJN BU3348) en HR 4 november 2011 (LJN BQ7045).