Home

Rechtbank Oost-Brabant, 29-03-2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:1783, C/01/342861 / KG ZA 19-62

Rechtbank Oost-Brabant, 29-03-2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:1783, C/01/342861 / KG ZA 19-62

Gegevens

Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak
29 maart 2019
Datum publicatie
3 april 2019
ECLI
ECLI:NL:RBOBR:2019:1783
Formele relaties
Zaaknummer
C/01/342861 / KG ZA 19-62

Inhoudsindicatie

Vervolg op ECLI:NL:RBOBR:2019:1804

Het gaat in deze zaak om door gedaagden gelegd conservatoir bewijsbeslag op grond van artikel 730 jo 843a Rv. Gedaagden zijn van mening dat de Staat in een strafrechtelijk onderzoek naar cliënten van gedaagden, het verschoningsrecht van gedaagden niet/onvoldoende heeft gerespecteerd en hebben (na verleende toestemming daartoe door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant) conservatoir bewijsbeslag doen leggen op gegevens waaruit zulks volgens gedaagden blijkt of kan blijken. De gegevens zijn in bewaring gesteld bij een deurwaarder.

In de beschikking waarin het conservatoir beslag is toegestaan heeft de voorzieningenrechter – conform verzoek – een dwangsom opgelegd in het geval de Staat niet (volledig) aan de beslaglegging mee zou werken. Bij het opleggen van de dwangsommen is – met toepassing van artikel 611a lid 4 Rv – bepaald dat de dwangsommen eerst kunnen worden verbeurd na verloop van acht weken na betekening van het verlof.

De Staat vordert in het onderhavige kort geding – kort samengevat – opheffing, subsdiair gedeeltelijke opheffing van de conservatoire bewijsbeslagen en teruggave van hetgeen in het kader van de beslaglegging aan de deurwaarder ter bewaring is gegeven, en opheffing van de bij beschikking opgelegde dwangsommen. Gedaagden hebben in reconventie inzage in / het verstrekken van afschrift van de beslagen gegevens gevraagd ex artikel 843a Rv. Tevens hebben zij gevraagd aan de Staat een verbod op te leggen ex artikel 28 lid 1 sub b Rv, inhoudende dat het de Staat verboden wordt mededelingen te doen aan derden omtrent de gegevens in deze kort-gedingprocedure die in de processtukken zijn opgenomen.

In het tussenvonnis is bepaald dat de termijn ex artikel 611a lid 4 Rv waarna dwangsommen worden verbeurd verder wordt verlengd met acht weken en aan de Staat wordt het verbod ex artikel 28 lid 1 sub b Rv. opgelegd.

In het eindvonnis komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het gelegde bewijsbeslag het strafrechtelijk onderzoek niet doorkruist en dat er voldoende aanleiding bestaat het conservatoir bewijsbeslag te laten liggen. In zoverre worden de vorderingen van de Staat dus afgewezen. De bij beschikking opgelegde dwangsom wordt echter beperkt.

Gedaagden worden in hun vordering in reconventie, die inhoudt het verstrekken van een afschrift van/het verkrijgen van inzage in de stukken waarop conservatoir bewijsbeslag is gelegd, niet ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan spoedeisend belang. Het eveneens in reconventie gevorderde verbod ex artikel 28 lid 1 sub b Rv. dat in het tussenvonnis was toegewezen, wordt in het eindvonnis opnieuw toegewezen.

Uitspraak

vonnis

Civiel Recht

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch

zaaknummer / rolnummer: C/01/342861 / KG ZA 19-62

Vonnis in kort geding van 29 maart 2019

in de zaak van

de publiekrechtelijke rechtspersoon

STAAT DER NEDERLANDEN,

zetelend te Den Haag,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaten mr. I.C. Engels en mr. L. Sieverink te Den Haag,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] ,

3. [gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

4. [gedaagde 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden in conventie,

eisers in reconventie,

advocaten mr. T.R.B. de Greve en mr. A. van Hees te Amsterdam.

Partijen zullen hierna Staat der Nederlanden en [gedaagden] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussenvonnis van 26 februari 2019.

1.2.

Het eindvonnis is bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

Onder leiding van het Functioneel Parket te ’s-Hertogenbosch hebben rechercheurs van het Team Bijzondere Zaken van de FIOD te Eindhoven vanaf 4 juli 2013 onder de codenaam ‘ [naam onderzoek] ’ een strafrechtelijke onderzoek ingesteld naar [naam bedrijf A] , haar dochtervennootschap [naam bedrijf B] (hierna: [naam bedrijf A + B] ) en hun bestuurders.

In het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen [naam bedrijf A + B] en de bestuurders heeft op 17 maart 2015 bij [naam bedrijf A + B] een doorzoeking ter inbeslagname plaatsgevonden.

2.2.

Sinds 17 maart 2015 verlenen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] juridische bijstand aan [naam bedrijf A + B] , [naam bedrijf C] , en aan bestuurders de heer [naam bestuurder 1] en de heer [naam bestuurder 2] .

2.3.

Op 1 september 2015 heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant, naar aanleiding van een vordering van de officier van justitie ex artikel 126ng en 126ug, 2e lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv.) in het kader van bovengenoemd onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’, aan de officier van justitie machtiging verleend voor een vordering tot verstrekking van digitale gegevens van hostingbedrijf [naam hostingbedrijf] te [plaats] (hierna: [naam hostingbedrijf] ). Bij [naam hostingbedrijf] hadden [naam bedrijf A + B] hun e-mail(verkeer) ondergebracht.

Blijkens de als productie 4-8 door [gedaagden] overgelegde machtigingen van de rechter-commissaris betreft het de volgende gegevens:

- alle opgeslagen e-mailberichten die op enigerlei wijze in verband staan met de domeinnaam: [domeinnaam] ;

- de logfiles van de webserver;

- gegevens omtrent e-mail en webmail, de plaats waar de mailserver is evenals een overzicht wie toegang heeft tot de mailserver;

- kopie van de data met betrekking tot de data [domeinnaam] ;

over de periode van 11 maart 2015 tot en met 24 augustus 2015.

2.4.

De officier van justitie heeft vervolgens met gebruik making van bovengenoemde machtigingen van [naam hostingbedrijf] gevorderd de bovengenoemde gegevens onmiddellijk digitaal te verstrekken.

Blijkens het proces-verbaal vordering verstrekking gegevens (ex artikel 126 ng/126ug eerste lid en tweede lid Sv.) overgelegd door [gedaagden] als productie 14, zijn de vorderingen op 10 september 2015 door verbalisant [naam verbalisant 1] , (hierna: [naam verbalisant 1] ) opsporingsambtenaar Belastingdienst/FIOD aan [naam medewerker hostingbedrijf] (hierna: [naam medewerker hostingbedrijf] ), medewerker bij [naam hostingbedrijf] , uitgereikt. [naam medewerker hostingbedrijf] heeft aan de vorderingen gevolg gegeven door de aan [naam bedrijf A + B] gerelateerde databestanden vanaf de server van [naam hostingbedrijf] op de bij hem in gebruik zijnde computer op te slaan, waarna de bestanden zijn gekopieerd naar een bij [naam verbalisant 1] in gebruik zijnde externe USB harddisk. De bestanden zijn voor nader onderzoek ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam.

2.5.

De gegevens die op grond van artikel 126 ng/126 ug Sv. worden verkregen, worden heimelijk gevorderd en verstrekt. Pas achteraf is aan [naam bedrijf A + B] , de bestuurders en hun advocaten bekend gemaakt dat de officier van justitie deze bevoegdheid heeft ingezet.

2.6.

In artikel 126aa, tweede lid, Sv. is het volgende bepaald:

Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van de artikelen 218 en 218a zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent voorschriften gegeven. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.

2.7.

Bij de verstrekking van de gegevens is niet direct een nauwkeurige selectie gemaakt van de gegevens die wel en niet relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek.

De aan [naam bedrijf A + B] gerelateerde databestanden zijn door een daartoe gespecialiseerde opsporingsambtenaar van de FIOD door middel van het maken van een digitale kopie vastgelegd op een externe harddisk om de nadere selectie op een later moment te kunnen uitvoeren.

2.8.

In totaal zijn er circa 2.000.000 items (documenten/e-mailberichten) door [naam hostingbedrijf] uitgeleverd.

Van de zich op de harddisk bevindende data is door zogenoemde forensische IT-specialisten van de FIOD een ‘imagekopie’ en een ‘werkkopie’ gemaakt. Deze werkkopie is overgezet in een softwareprogramma waarmee het mogelijk is om grote hoeveelheden data te indexeren en met behulp van zoektermen te doorzoeken op voor het onderzoek relevante gegevens.

2.9.

Aan de hand van gerichte, op de zaak toegesneden zoektermen zijn uit de verkregen data op automatische wijze gegevens geselecteerd die relevant moeten worden geacht voor het onderzoek.

Bij het inventariseren van de door de zoektermen geraakte bestanden is de FIOD gestuit op e-mails met in de onderwerpregel bijvoorbeeld de term ‘vertrouwelijk’ en/of ‘geprivilegieerd’ eventueel in combinatie met de term ‘advocaat’. Dit betrof mogelijk geprivilegieerde/vertrouwelijke correspondentie tussen geheimhouder en cliënt, zodat een opsporingsambtenaar van FIOD een selectie heeft gemaakt van deze correspondentie met behulp van zoektermen. Op deze wijze zijn circa 3000 bestanden geselecteerd als mogelijke geheimhouderscommunicatie en ‘uitgegrijsd’.

2.10.

Wanneer een bestand is ‘uitgegrijsd’ kan het bestand niet meer worden geraakt door zoektermen bij eventuele volgende zoekslagen en is de inhoud ervan niet meer zichtbaar voor bij het onderzoek betrokken opsporingsambtenaren. Vervolgens worden de uitgegrijsde bestanden door een forensisch IT-specialist verwijderd uit de dataset waardoor ze ontoegankelijk worden gemaakt voor opsporingsambtenaren in het onderzoek.

2.11.

Vanwege problemen met de indexering van de werkkopie is besloten om door een forensisch IT-specialist een nieuwe geïndexeerde werkkopie te laten maken van de originele imagekopie. Op deze nieuwe werkkopie bevond zich mogelijk niet langer uitgegrijsde geheimhouderscommunicatie. Daarom is ook deze nieuwe werkkopie door forensisch IT-specialisten geschoond door bestanden te selecteren met de zoektermen ‘ [e-mail adres] ’ en ‘ [e-mail adres] ’. Deze bestanden zijn vervolgens ‘uitgegrijsd’- uit de dataset verwijderd en ontoegankelijk gemaakt voor opsporingsambtenaren in het onderzoek en aangeboden aan de medewerker geheimhouder.

2.12.

De uit de dataset verwijderde bestanden zijn ter beschikking gesteld aan een zogeheten medewerker geheimhouder van de FIOD die op zijn beurt de bestanden voorlegt aan een geheimhouder officier van justitie. Dit gebeurt in eerste instantie door een ‘kop-staart’ beoordeling. Van de documenten die aan de hand van de kop-staart beoordeling als geheimhouderscommunicatie zijn aangemerkt zijn ongeveer 150 documenten door de medewerker geheimhouder aan de geheimhouder officier van justitie voorgelegd die vervolgens inhoudelijk heeft beoordeeld of sprake was van een geheimhouderstuk. Deze (inhoudelijke) beoordeling heeft ertoe geleid dat 50 documenten zijn aangemerkt als geheimhouderstuk.

De resterende circa 100 documenten zijn door de medewerker geheimhouder fysiek ter beschikking van het onderzoeksteam besteld.

2.13.

Van alle door [naam hostingbedrijf] uitgeleverde bestanden zijn ongeveer 100 bestanden (waaronder e-mailberichten) opgenomen in het (eind)proces-verbaal ten behoeve van de strafzaak tegen [naam bedrijf A + B]

2.14.

Bij de door [naam hostingbedrijf] uitgeleverde bestanden zaten e-mails verzonden aan, dan wel in cc verzonden aan de advocaten van [naam bedrijf A + B] en aan de vaste accountant van [naam bedrijf A] , het kantoor [naam accountantskantoor] (hierna: [naam accountantskantoor] ).

Onder de in beslag genomen bestanden bevindt zich een e-mailbericht van 30 maart 2015 van dhr. [naam bestuurder 1] van [naam bedrijf A] aan dhr. [naam accountant 1] (accountant bij [naam accountantskantoor] ) en aan [gedaagde 1] , (welke e-mail is overgelegd door [gedaagden] als productie 19 en waarvan de inhoud is geciteerd in de dagvaarding in deze kort-gedingprocedure). Dit e-mailbericht is in het [naam onderzoek] -onderzoek bekend onder nummer DOC-0551.

2.15.

De bestanden die bij [naam hostingbedrijf] zijn aangetroffen, meer in het bijzonder de bestanden onder de nummers DOC-0547 tot en met DOC 0551, hebben aanleiding gegeven tot een doorzoeking ter in beslagneming bij [naam accountantskantoor] op grond van artikel 96c Sv.

2.16.

De doorzoeking ter inbeslagneming heeft op 1 december 2016 door twee officieren van justitie plaatsgevonden op twee locaties van [naam accountantskantoor] in [plaats] en [plaats] . Bij de locatie in [plaats] zijn geen stukken in beslag genomen. Bij de locatie van [naam accountantskantoor] in [plaats] zijn (aan [naam bedrijf A + B] gerelateerde) papieren bescheiden en digitale bestanden in beslag genomen (hierna: het [naam accountantskantoor] beslag). De digitale bestanden zijn ter plekke geselecteerd op relevantie door middel van een zogenaamde “kop-staart” beoordeling. Van de geselecteerde digitale bestanden is een kopie gemaakt die is opgeslagen op de harde schijf van de FIOD. De advocaat van [naam accountantskantoor] en [gedaagde 2] hebben zich tijdens de doorzoeking beroepen op het (afgeleid) verschoningsrecht.

2.17.

De papieren bescheiden en de op de harde schijf geplaatste digitale bestanden zijn in twee gesloten enveloppen meegenomen en overhandigd aan de rechter-commissaris ter beoordeling of de in beslag genomen stukken en vastgelegde gegevens onder het bereik van het verschoningsrecht vallen en of het openbaar ministerie daarvan kennis mag nemen.

In het kader van deze beoordeling van de stukken heeft de rechter-commissaris (digitale) ondersteuning van de FIOD verzocht bij het digitaal ontsluiten en de nadere vastlegging van de in beslag genomen data. Deze ondersteuning is door FIOD geboden door middel van twee opsporingsambtenaren van FIOD, zogenoemde ‘digimedewerkers’ die de data digitaal hebben ontsloten. Voorts heeft een andere opsporingsambtenaar van de FIOD in opdracht van de rechter-commissaris de functie van ‘medewerker geheimhouder’ vervuld en ten behoeve van de beoordeling door de rechter-commissaris een overzicht gemaakt van alle bestanden die zich op de gegevensdrager bevinden.

2.18.

Bij brief van 17 februari 2017 zijn [gedaagden] door de rechter-commissaris in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of de in beslag genomen stukken onder hun geheimhoudingsverplichting vallen en zo ja, of de stukken voorwerp van een strafbaar feit zijn of tot het begaan daarvan hebben gediend.

[gedaagden] hebben zich op het standpunt gesteld dat alle bij [naam accountantskantoor] in beslaggenomen (fysieke en digitale) documenten en gegevens onder het (afgeleid) verschoningsrecht vallen en dat daarom deze stukken niet in beslag hadden mogen worden genomen en moeten worden teruggegeven aan [naam accountantskantoor] . Tevens hebben [gedaagden] zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking bij [naam accountantskantoor] onrechtmatig was omdat gebruik is gemaakt van e-mailberichten van [naam hostingbedrijf] die onder het verschoningsrecht vallen.

2.19.

Op 12 april 2017 heeft het openbaar ministerie een tuchtklacht bij de accountantskamer van de rechtbank Overijssel ingediend tegen drie (destijds) aan [naam accountantskantoor] verbonden registeraccountants, de heren [naam accountant 1] , [naam accountant 2] en [naam accountant 3] . Eén van de klachtonderdelen hield in dat twee van deze accountants opzettelijk hebben meegewerkt aan het oneigenlijk gebruik van het verschoningsrecht van [gedaagden] . Ter onderbouwing heeft het openbaar ministerie documenten overgelegd die zijn gevorderd bij [naam hostingbedrijf] (waaronder ook een aantal van de documenten met nummers DOC-0547 tot en met DOC-0551) en documenten die in beslag zijn genomen bij [naam accountantskantoor] .

De accountantskamer heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Tegen de beslissing van de accountantskamer is hoger beroep ingesteld door twee van de accountants en door het openbaar ministerie tegen één van de accountants, maar het hoger beroep tegen de ongegrondverklaring van bovenstaand klachtonderdeel (het meewerken aan misbruik van het verschoningsrecht) heeft het openbaar ministerie ingetrokken.

2.20.

In het kader van het beroep door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op het (afgeleid) verschoningsrecht in verband met de in beslagname bij [naam accountantskantoor] heeft de rechter-commissaris op 10 januari 2018 een beschikking ex artikel 98 Sv. gegeven. In de beschikking is het bezwaar van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ongegrond verklaard en heeft de rechter-commissaris bepaald dat het openbaar ministerie kennis mag nemen van alle stukken zoals vermeld in de aan de beschikking gehechte overzichten omdat deze stukken volgens de rechter-commissaris niet aan te merken zijn als geheimhouderstukken.

De rechter-commissaris heeft voorts beslist dat niet tot kennisneming dan wel teruggave aan de beslagene van de stukken mag worden over gegaan dan nadat onherroepelijk op een tegen de beschikking gericht klaagschrift is beslist.

2.21.

[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [naam oud kantoorgenoot] , oud-kantoorgenoot van [gedaagde 1] , hebben op 6 februari 2018 bij de rechtbank Oost-Brabant een klaagschrift ex artikel 98 jo. artikel 552a Sv. ingediend tegen de voornoemde beschikking van de rechter-commissaris van 10 januari 2018.

2.22.

Bij beslissing van 13 september 2018 heeft de rechtbank het beklag gegrond verklaard. De rechtbank is – anders dan de rechter-commissaris – van oordeel dat de bij [naam accountantskantoor] in beslag genomen stukken als geheimhouderstukken dienen te worden aangemerkt.

De rechtbank heeft teruggave gelast aan [naam oud kantoorgenoot] , [gedaagde 2] en [gedaagde 1] van alle communicatie over het onderzoek dat de advocaten hebben opgedragen aan [naam accountantskantoor] , en van alle informatie die de door de advocaten ingeschakelde onderzoeker, de accountant [naam accountant 3] , onder zich had. De rechtbank is tot deze beslissing gekomen op basis van – voor zover thans van belang – de volgende overwegingen:

‘(…)

De rechtbank stelt vast dat de door de klagers geschetste gang van zaken haar in het licht van de e-mails en verslagen niet onaannemelijk voorkomt en overigens ook niet door de officier van justitie wordt weersproken. Uit die gang van zaken blijkt dat de advocaten in een zeer vroeg stadium bij de opdracht aan [naam accountantskantoor] betrokken waren en dat van een feitelijke opdracht door de Raad van Commissarissen toen nog geen sprake was. Voorts stelt de rechtbank vast dat het inschakelen van [naam accountantskantoor] verband hield met de door [naam bedrijf A + B] aan de advocaten toevertrouwde kwestie omtrent de verdenking van valsheid in geschrifte en witwassen. De rechtbank komt op grond van dit alles tot de conclusie dat [naam accountantskantoor] door de advocaten in het licht van een behoorlijke vervulling van hun taak als deskundige werden ingeschakeld.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat bovengenoemde stukken van overtuiging als geheimhoudersstukken dienen te worden aangemerkt. Voorts is niet gebleken dat deze documenten en digitale bestanden voorwerp van het strafbare feit uitmaken dan wel tot het begaan daarvan hebben gediend en evenmin dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarbij het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het belang dat met het verschoningsrecht wordt gediend. (…)

(…)’

De rechtbank heeft verder overwogen dat vanwege het summiere karakter van het onderzoek in de raadkamer, zij zich niet zal uitlaten over de onderdelen van het klaagschrift die zien op:

- de rechtmatigheid met betrekking tot het gebruik van geprivilegieerde communicatie bij door FIOD en OM;

- de rechtmatigheid van de doorzoeking en inbeslagneming van de informatie bij de [naam accountantskantoor] onderzoeker [naam accountant 3] ;

- de rechtmatigheid van de kennisneming en het gebruik van de [naam hostingbedrijf] -gegevens;

- het niet consulteren van de Deken van de Orde van Advocaten door de rechter-commissaris over de vraag of en in hoeverre het verschoningsrecht van de advocaten van [naam advocatenkantoor] van toepassing was;

- de door de rechter-commissaris toegepaste procedure met betrekking tot het verlenen van digitale ondersteuning bij de analyse en de nadere vastlegging van de digitale datagegevens op de in beslag genomen gegevensdrager door medewerkers van de FIOD.

2.23.

Het openbaar ministerie heeft op 26 september 2018 een cassatieberoep tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ingesteld maar heeft dit op 23 oktober 2018 ingetrokken zodat de beschikking op die datum onherroepelijk is geworden.

2.24.

In de beslissing van de rechtbank van 13 september 2018 heeft de officier van justitie aanleiding gezien te besluiten de ‘ [naam hostingbedrijf] -documenten’ (DOC-0547 tot en met DOC 0551) die zijn gebruikt ter onderbouwing van het voorstel tot doorzoeking bij [naam accountantskantoor] , uit het (eind)proces-verbaal zoals dat zal worden aangeboden aan de strafkamer van de rechtbank te verwijderen. Aan dit besluit is (nog) geen uitvoering gegeven.

2.25.

Tot op heden zijn de stukken, ondanks een tweetal schriftelijke verzoeken van het OM aan de rechter-commissaris en waarvan de rechtbank Oost-Brabant in haar beschikking van 13 september 2018 teruggave heeft gelast niet terug gegeven.

2.26.

Bij beschikking van 4 januari 2019 (C/01/341981 / BP RK 19-6) is aan [gedaagden] naar aanleiding van een door [gedaagden] ingediend verzoekschrift (d.d. 2 januari 2019) verlof verleend voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van de Staat der Nederlanden op Bescheiden als nader omschreven in het petitum en op bladzijde 30 van het verzoekschrift waarmee het verlof voor conservatoir bewijsbeslag is gevraagd.

2.27.

In de beschikking is – conform verzoek – de Staat der Nederlanden bevolen om mee te werken aan de effectuering van het bewijsbeslag binnen 14 dagen na betekening van het verlof, op straffe van een eenmalige dwangsom van € 2.500.000,- en voorts een periodieke dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel, tot een maximum van € 25.000.000,-.

Bij het opleggen van de dwangsommen heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 611a lid 4 Rv. bepaald dat de dwangsommen eerst kunnen worden verbeurd na verloop van acht weken na betekening van het verlof.

2.28.

Op 8 januari 2019 zijn de beschikking van 4 januari 2019 en een kopie van het verzoekschrift aan de Staat der Nederlanden betekend en is bewijsbeslag gelegd op de (originele en kopieën van) Bescheiden zoals hierboven genoemd.

2.29.

[gedaagden] hebben op 15 januari 2019 de eis in de hoofdzaak ingediend in de vorm van een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv., de verstrekking van bescheiden ex artikel 843a Rv. en het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht ex artikel 202 Rv. De procedure is aanhangig bij de rechtbank Oost Brabant onder zaaknummer C/01/342354 EX RK 19-6).

2.30.

Bij tussenvonnis van 26 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter in onderhavige procedure de termijn als bedoeld in artikel 611a lid 4 Rv. verlengd met acht weken en de Staat der Nederlanden verboden om mededelingen te doen aan derden omtrent de gegevens uit deze procedure die in de processtukken zijn opgenomen, tot het moment van het eindvonnis. Voor het overige is iedere beslissing aangehouden.

3 Het geschil in conventie

4 Het geschil in reconventie

5 De beoordeling in conventie

6 De beoordeling in reconventie

7 De beslissing