Aflevering 2

Gepubliceerd op 1 februari 2014

FTV 2014/6 - Vrije en onafhankelijke wilsvorming

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-02-2014 geschreven door Mw. dr. mr. N.C. (Nora) van Oostrom-Streep
Op 10 december 2013 wees Hof Amsterdam een arrest over de wijze van tot stand komen van een testament. In casu was sprake van een gescheiden dame die een testament maakte ten faveure van haar nieuwe partner en haar beide kinderen. De partner werd in de uiterste wil tot enig erfgenaam benoemd, de kinderen kregen ieder een legaat ter grootte van hun erfdeel, waarvan kort gezegd de opeisbaarheid werd uitgesteld tot het overlijden van de partner. Een van de kinderen was het niet met de uiterste wil eens, met name niet met de wijze waarop deze tot stand was gekomen, en diende een klacht in. Het kind was van mening dat de nieuwe partner niet bij het passeren van het testament aanwezig had mogen zijn en dat de notaris door de partner wel toe te laten partijdig had gehandeld. De Kamer van Toezicht was het met de klacht niet eens en wees erop dat het “volstrekt normaal” was, dat partners bij het verlijden van elkaars testament aanwezig zijn. Het hof dacht hier genuanceerder over en oordeelde als volgt:

FTV 2014/7 - De Flex-BV, ruim een jaar verder (deel 2)

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-02-2014 geschreven door Mr. W. Bosse
Ruim een jaar is alweer verstreken na de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (hierna: Wet Flex-BV, zie deel 1, noot 1). Eerder in dit tijdschrift heb ik geschreven over de wijzigingen als gevolg van de invoering van de Wet Flex-BV (zie deel 1, noot 2). In het onderhavige artikel wordt ingegaan op een aantal voor de praktijk van belang zijnde onderwerpen inzake de Wet Flex-BV waarover sindsdien in de literatuur en dagbladen, op websites en op LinkedIn is geschreven. In deze editie van FTV verschijnt deel 2 van dit artikel. Deel 1 is verschenen in FTV 2014, nr. 3.

FTV 2014/8 - Vergoedingen bij het einde van de erfpacht

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-02-2014 geschreven door Mr. F.J. Vonck
De wet geeft twee regelingen op grond waarvan een erfpachter bij het eindigen van zijn recht aanspraak kan maken op een vergoeding. De eerste regeling biedt de erfpachter dwingendrechtelijke bescherming: art. 5:87 lid 2 BW. Die bepaling geeft de erfpachter recht op een vergoeding ter grootte van de waarde van het erfpachtrecht en is van toepassing in alle gevallen waarin de erfpacht wordt opgezegd omdat de erfpachter tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen. Daarnaast is er art. 5:99 BW, waarvan binnen de grenzen van art. 5:99 lid 2 BW wel ten nadele van de erfpachter mag worden afgeweken. Deze regeling geldt in alle gevallen waarin de erfpacht eindigt, maar geeft een (in de regel) lagere vergoeding: een bedrag ter grootte van de waarde van de op de erfpachtgrond gestichte opstallen.

FTV 2014/9 - Boekbespreking: P.J. Huisman, De fiscale vaststellingsovereenkomst (reeks Fiscale brochures), Deventer: Kluwer 2013.

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-02-2014 geschreven door Mr. L.J.A. Pieterse
De wisselwerking tussen het belastingrecht en het civiele recht is bepaald intrigerend te noemen. Beide rechtsgebieden beïnvloeden elkaar, maar over deze kruisbestuiving is niet bovenmatig veel geschreven. P.J. Huisman schreef een handzaam boek over een onderwerp dat ligt op het kruispunt van beide rechtsgebieden: de fiscale vaststellingsovereenkomst. De uitgave is geschikt zowel voor praktisch gebruik als voor theoretische verdieping.

FTV 2014/10 - Optimalisering van de verdeling tussen fiscale partners in de IB/PVV-aangiften

Aflevering 2, gepubliceerd op 01-02-2014 geschreven door Mr. drs. A.E. Spiessens
Voor de inkomstenbelasting is het uitgangspunt dat inkomensbestanddelen in aanmerking worden genomen bij degene die deze heeft genoten en dat bezittingen en schulden die in box 3 vallen bij de eigenaar respectievelijk schuldenaar in aanmerking worden genomen. Indien twee personen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen fiscaal partner zijn, dan kunnen zij voor zover sprake is van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3) in hun aangiften IB/PVV kiezen wie die bestanddelen in zijn aangifte in aanmerking neemt. De gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zijn: het belastbaar inkomen uit eigen woning, het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang voor vermindering met de persoonsgebonden aftrek (box 2) en de persoonsgebonden aftrek. Hierbij is het zaak deze posten zo te verdelen tussen de fiscale partners dat zij gezamenlijk op grond van hun aangiften zo weinig mogelijk inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen behoeven te betalen. Dit is het zogenoemde optimaliseren van de aangiften.