Aflevering 4

Gepubliceerd op 1 april 2014

FTV 2014/18 - Bestuursverbod: fraudebestrijding of oneigenlijk drukmiddel

Aflevering 4, gepubliceerd op 01-04-2014 geschreven door Pieter van der Korst
De minister van Veiligheid en Justitie heeft een wetsvoorstel voor een civielrechtelijk bestuursverbod ter advisering aan de Raad van State aangeboden, met 1 januari 2015 als beoogde ingangsdatum. Het voorontwerpWetsvoorstel civielrechtelijk bestuursverbod, gepubliceerd op 29 maart 2013. is zeer kritisch ontvangen.Bijv. de reacties van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Orde van Advocaten (NOvA) en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en van de Commissie Insolventierecht van de NOvA, D. Doorenbos in Ars Aequi 2014, p. 19 e.v. De minister schreef de Tweede Kamer dat deze reacties hebben geleid tot aanpassingen op sommige onderdelen, maar “dat niets wordt afgedaan aan het uitgangspunt dat malafide bestuurders voor een periode van maximaal vijf jaar een bestuursverbod opgelegd kunnen krijgen”.Brief van de minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 8 november 2013 inzake Wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht.

FTV 2014/19 - Belasting en privacy: hoe big laten we big brother worden?

Aflevering 4, gepubliceerd op 01-04-2014 geschreven door Mr. dr. J.A. Booij
Op grond van de belastingwetten moeten belastingplichtigen veel informatie bewaren en onder omstandigheden verplicht aan de Belastingdienst verstrekken. Vaak betreft dit ook persoonsgegevens, waardoor al snel de vraag aan de orde komt of het bewaren, bewerken en verstrekken c.q. opvragen van deze gegevens door zowel belastingplichtige als de Belastingdienst niet in strijd kan zijn met de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Zo schrijft de Wbp voor dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk en schrijft de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor dat bescheiden zeven jaar moeten worden bewaard. Het is duidelijk dat er spanning is tussen de fiscale regels en de regels omtrent bescherming persoonsgegevens. Deze spanning bestaat niet alleen op het niveau van de regelgeving, maar ook op het niveau van de rechtsbeginselen. Immers, het recht op privacy is een grondrecht, vastgelegd in art. 10 Grondwet en in diverse verdragen, zoals in art. 8 EVRM, art. 8 van het EU Handvest en art. 17 van het BUPO-verdrag.

FTV 2014/20 - Praktijkproblemen bij de verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning

Aflevering 4, gepubliceerd op 01-04-2014 geschreven door Mr. R. Pak en Mr. P. Schut
Sinds 1 oktober 2013 is het voor iedereen mogelijk een bedrag van € 100.000 belastingvrij te schenken, mits het geschonken bedrag (kort gezegd) wordt gebruikt voor de eigen woning, eigenwoningschuld of restschuld. Zelden zal een goed bedoelde fiscale vrijstelling zoveel commotie en onduidelijkheid teweeg hebben gebracht als de verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning. Wat zich laat aanzien als een fiscale regeling, blijkt in de praktijk grote civielrechtelijke gevolgen te hebben. En die civielrechtelijke gevolgen leiden weer tot fiscale problemen. Hoogste tijd voor de adviseur om het civiele en fiscale te verenigen. In dit artikel doen wij dat aan de hand van enige praktijkvoorbeelden. Een belangrijk aandachtspunt is de ongelijke behandeling tussen gehuwden in gemeenschap van goederen en echtgenoten die onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. Ook doen wij enige aanbevelingen om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen.

FTV 2014/21 - Erfpachters en opstallers in de eigenwoningregeling

Aflevering 4, gepubliceerd op 01-04-2014 geschreven door Mr. H.K. Nijkamp MSRE
Aanleiding voor het schrijven van deze bijdrage is het artikel van F.J. Vonck in FTV 2014, nr. 8, over de vergoedingen die mogelijk moeten worden betaald bij een beëindiging van een erfpacht- en/of opstalrecht. In dat artikel maakt hij ook een enkele opmerking over de eigenwoningregeling en BNB 2012/201. De Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) kent een aantal toepassingsvereisten waaraan moet zijn voldaan wil een woning als een eigen woning kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad heeft in BNB 2012/201 geoordeeld dat als er sprake is van eigendom, niet meer hoeft te worden beoordeeld of er ook sprake is van economische eigendom. Ook zag de Hoge Raad geen ruimte om de aldaar voorgelegde situatie als huuranaloog te beschouwen. Vonck ziet in zijn artikel ook geen mogelijkheden om de letterlijke tekst van de wet terzijde te stellen.

FTV 2014/22 - Pensioen anno 2014

Aflevering 4, gepubliceerd op 01-04-2014 geschreven door Drs. D.M. Wildemans MPLA
De belangstelling voor alles wat met financiële zaken te maken heeft, lijkt de laatste jaren fors te zijn toegenomen. Uiteraard zullen de financiële crisis en de daaropvolgende recessie hier mede oorzaak van zijn. Ook in ‘pensioenland’ hebben deze ontwikkelingen de nodige sporen nagelaten. Een van de belangrijkste problemen hierbij is de aanhoudende lage rentestand. Deze lage rentestand zorgt voor problemen bij pensioenfondsen en verzekeraars, maar zeker ook voor grote problemen bij het pensioen van de directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) in zijn eigen bv. Naast de lage rentestand is ook de stijgende levensverwachting een belangrijk item in pensioenland. In deze bijdrage zal ik ingaan op de belangrijkste problemen in pensioenland, de maatregelen die hiertegen reeds zijn genomen en de maatregelen die ons nog te wachten staan.

FTV 2014/23 - Wijzigingen in Boek 1 BW

Aflevering 4, gepubliceerd op 01-04-2014 geschreven door Mw. prof. mr. W.M. Schrama
Per 1 april 2014 is het afstammingsrecht ingrijpend gewijzigd door de inwerkingtreding van de Wet Juridisch ouderschap van rechtswege voor de vrouwelijke partner van de moeder (Stb. 2013, 480). Met de wet wordt beoogd de rechtspositie van de meemoeder en het kind te verbeteren door aansluiting te zoeken bij het sociaal ouderschap. Tot 1 april moest de meemoeder om juridisch moeder te worden het kind adopteren, hetgeen tijd, geld en een soms pijnlijke afstandsverklaring door de donor met zich bracht. Na 1 april zijn er twee hoofdroutes om juridisch ouder te worden. In de eerste plaats is het mogelijk dat de meemoeder van rechtswege juridisch moeder wordt. Daaraan zijn twee voorwaarden verbonden: de meemoeder dient op het moment van de geboorte van het kind gehuwd te zijn of een geregistreerd partnerschap met de moeder te hebben, en het kind dient verwekt te zijn door middel van kunstmatige inseminatie met hulp van een anonieme donor, waarvan bij de geboorteaangifte een verklaring van de Stichting Donorgegevens wordt overgelegd. In andere gevallen (ongehuwd samenleven, bekende donor) kan de meemoeder het kind (prenataal) erkennen met toestemming van de moeder. De erkenning kan op verzoek van het kind worden vernietigd als de moeder niet de biologische moeder van het kind is (art. 1:205a BW). Nieuw is dat het ouderschap van de meemoeder gerechtelijk kan worden vastgesteld (art. 1:207 BW). Voorwaarde daarvoor is dat de meemoeder een ‘instemmende levensgezel’ van de moeder is. Daarnaast is de positie van de bekende donor die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind en die vervangende toestemming voor erkenning wil vragen verbeterd (art. 1:204 BW). Onder bijzondere omstandigheden kan de rechter te maken krijgen met concurrerende aanspraken op erkenning door de meemoeder en de bekende donor. Het zijn ingrijpende wijzigingen, die de kern van het afstammingsrecht aangaan. De toekomst heeft vermoedelijk meer in petton; de Staatscommissie Herijking Ouderschap dient te adviseren over vraagstukken rond juridisch ouderschap, meerouderschap, meeroudergezag en draagmoederschap.