FTV 2022/14 - De heffing van erfbelasting na de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap
Aflevering 5, gepubliceerd op 14-06-2022 geschreven door Hoogwout, T.C.Op 29 april 2022 heeft de Hoge Raad arrest gewezen over de heffing van de erfbelasting na de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. HR 29 april 2022, nr. 21/00232, ECLI:NL:HR:2022:661. De gerechtelijke vaststelling van het ouderschap biedt de mogelijkheid een familierechtelijke band tussen een kind en zijn verwekker tot stand te brengen. Het afstammingsrecht is herzien bij Wet van 24 december 1997, Stb. 772, en in werking getreden op 1 april 1998 (de Wet herziening afstammingsrecht en regeling van adoptie). De bepaling is bekend onder de naam ‘gerechtelijke vaststelling van het vaderschap’ en op grond van de Wet van 25 november 2013, Stb. 480 (de Wet lesbisch ouderschap) per 1 april 2014 sekseneutraal gemaakt. De vaststelling van het ouderschap werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Als die vaststelling plaatsvindt na het overlijden van de verwekker is het kind hierdoor wettelijk erfgenaam van de verwekker. Dit betekent dat het kind als erfgenaam medegerechtigd in de nalatenschap van de verwekker kan zijn of zelfs als enige hierin gerechtigd is. In het geval de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap pas na verloop van enige jaren plaatsvindt, komt de vraag op of een navorderingsaanslag erfbelasting kan worden opgelegd aan de nieuw opgekomen erfgenaam en welke grondslag en waardering hiervoor gelden. In dit artikel worden eerst de civielrechtelijke gevolgen van de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap besproken en daarna het arrest van 29 april 2022 met commentaar.