Aflevering 24

Gepubliceerd op 12 juni 2024

NTFR 2024/999 - Hoge Raad formuleert regels voor vaststellen werkelijk rendement box 3

ECLI:NL:HR:2024:704, datum uitspraak 06-06-2024, publicatiedatum 06-06-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. E. Alink
In het Kerstarrest (HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, NTFR 2022/37) is beslist dat het forfaitaire stelsel van box 3, zoals dat sinds 1 januari 2017 van toepassing was, in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM. Om aan de getroffen belastingplichtigen tegemoet te komen, is de Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet) tot stand gekomen. Die wet kent eveneens een stelsel van heffing gebaseerd op een forfaitaire berekening van het rendement op box 3-vermogen. In het onderhavige arrest komt de Hoge Raad tot de conclusie dat ook de Herstelwet in strijd is met art. 14 EVRM en art. 1 EP EVRM als het in die wet voorziene forfaitaire stelsel leidt tot een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijke rendement. Daarbij is niet van belang hoe groot het verschil is tussen het forfaitaire en het werkelijke rendement. Het vorenstaande geldt ook voor de Overbruggingswet box 3 die op 1 januari 2023 in werking is getreden. Wat betreft het vaststellen van het werkelijke rendement heeft de Hoge Raad de volgende regels geformuleerd:

NTFR 2024/1001 - Voor het werkelijke rendement moet het gehele box 3-vermogen in aanmerking worden genomen

ECLI:NL:HR:2024:705, datum uitspraak 06-06-2024, publicatiedatum 06-06-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. E. Alink
Tot het box 3-vermogen van belanghebbende behoort een aandeel in de reservefondsen van een aantal verenigingen van eigenaren (aandeel in VvE-reserves). Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2023/185) heeft geoordeeld dat het werkelijke rendement op dit aandeel lager is dan het forfaitaire rendement van 5,38%. Voor het rechtsherstel is het hof uitgegaan van het forfaitaire rendement van 0,12% zoals dat geldt voor bank- en spaartegoeden. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Zoals de Hoge Raad ook in zijn arrest HR 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:704, nr. 22/04676 heeft overwogen, moet het rendement op het gehele box 3-vermogen in aanmerking worden genomen, en niet alleen het rendement op een aandeel in de VvE-reserves. Verder blijkt uit de stukken niet wat het werkelijke rendement op het gehele vermogen is, zodat geen rechtsherstel hoeft te worden geboden. De zaak wordt nog verwezen naar hof Den Bosch om het forfaitaire rendement vast te stellen dat voortvloeit uit de Wet rechtsherstel box 3. Daarbij moet ervan worden uitgegaan dat het aandeel in de VvE-reserves niet is aan te merken als banktegoed, maar als overige bezitting.

NTFR 2024/1003 - Geen rentevergoeding over terugbetaling box 3-heffing

ECLI:NL:HR:2024:756, datum uitspraak 06-06-2024, publicatiedatum 06-06-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. V.S. Huygen van Dyck-Jagersma
Van belanghebbende is inkomstenbelasting geheven over belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2023/186) heeft geoordeeld dat het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement op het box 3-vermogen, en heeft daarom de aanslagen 2017 en 2018 verminderd. Hoewel de Nederlandse wetgeving niet voorziet in een rentevergoeding over de terugbetaling, bestaat volgens het hof toch recht op een passende vergoeding vanwege schending van het EVRM. De Hoge Raad vernietigt deze beslissing van het hof. Op grond van art. 30fe AWR wordt geen belastingrente vergoed. Op grond van art. 28b lid 1 Iw 1990 wordt evenmin invorderingsrente vergoed over de terugbetaling. Anders dan het hof, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om in afwijking van de nationale wetgeving een rentevergoeding toe te kennen. Dat het EHRM in soortgelijke gevallen wel een rentevergoeding toekent, leidt niet tot een ander oordeel. Dit is alleen anders als de compensatie die de nationale autoriteiten toekennen (belastingvermindering zonder rentevergoeding) niet in een redelijke verhouding staat tot het bedrag dat het EHRM in zo’n geval waarschijnlijk zou toekennen (bedrag van vermindering en de wettelijke rente daarover). Een redelijke verhouding ontbreekt naar het oordeel van de Hoge Raad indien het beloop van de wettelijke rente meer is dan het bedrag van de belastingvermindering. Daarvan is in dit geval geen sprake.

NTFR 2024/1009 - Kennisgroepstandpunt terugkomen op gekozen verhouding gezamenlijk inkomen

Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024
De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst en Kennisgroep formeel recht hebben de vraag beantwoord of en zo ja, tot welk moment fiscale partners in de inkomstenbelasting kunnen terugkomen op een gekozen onderlinge verhouding van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, indien een van beide partners geen aangifte heeft ingediend en bij diegene ook geen definitieve aanslag is vastgesteld.

NTFR 2024/1012 - A-G Ettema: Vrij kapitaalverkeer verzet zich niet ertegen dat Duits beleggingsfonds niet in aanmerking komt voor afdrachtvermindering dividendbelasting

ECLI:NL:PHR:2024:444, datum uitspraak 19-04-2024, publicatiedatum 03-05-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. D.C. Simonis
Belanghebbende is een in Duitsland gevestigd beleggingsfonds dat dividend heeft ontvangen van in Nederland gevestigde vennootschappen waarop dividendbelasting is ingehouden. Dit is gebeurd in jaren waarin de Nederlandse wet een recht op teruggaaf van dividendbelasting wel bood aan een fiscale beleggingsinstelling (fbi), maar niet aan een buitenlandse beleggingsinstelling (bbi). Het is ook gebeurd in jaren waarin deze wet een recht op afdrachtvermindering wel bood aan een fbi, maar niet aan een bbi. Belanghebbende heeft toch verzocht om teruggaaf op de grond dat hij een recht op teruggaaf en op afdrachtvermindering kan ontlenen aan het Unierecht.

NTFR 2024/1020 - A-G Ettema belicht regeling ‘overgang algemeenheid van goederen’

ECLI:NL:PHR:2024:524, datum uitspraak 26-04-2024, publicatiedatum 17-05-2024
Aflevering 24, gepubliceerd op 12-06-2024 met annotatie van mr. M.W.C. Soltysik
Belanghebbende heeft een kantoorgebouw getransformeerd naar een woongebouw met 77 woonappartementen. Afgezien van één appartement heeft belanghebbende de appartementen drieënhalve maand verhuurd, voordat zij het gebouw in verhuurde staat heeft geleverd aan een beleggingsmaatschappij. Die beleggingsmaatschappij heeft de verhuur ongewijzigd voortgezet.