Aflevering 14

Gepubliceerd op 1 april 2025

NTFR 2025/570 - Saldo PGB-rekening terecht tot de rendementsgrondslag gerekend (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2025:471, datum uitspraak 28-03-2025, publicatiedatum 28-03-2025
Aflevering 14, gepubliceerd op 01-04-2025
Belanghebbende heeft drie bankrekeningen, waaronder een PGB-rekening en een bonusrenterekening. De inspecteur heeft deze rekeningen tot het box 3-vermogen gerekend. In geschil is of dit terecht is. Hof Den Haag 26 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1926, NTFR 2023/1998, heeft geoordeeld dat de PGB-rekening een bezitting is en terecht tot het box 3-vermogen is gerekend. Belanghebbende heeft niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat de PGB-rekening vergelijkbaar is met een notariële derdenrekening en dat voor de PGB-rekening dezelfde beperkingen gelden als die de Wet op het notarisambt stelt aan de notariële derdenrekening. Het hof heeft verder geoordeeld dat de bonusrenterekening ook terecht tot het box 3-vermogen is gerekend. Belanghebbende heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de bonusrenterekening ziet op een schuld aan zijn vader. Hij heeft geen schriftelijke stukken overgelegd ter onderbouwing van het bestaan van een schuld aan zijn vader.

NTFR 2025/572 - Wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3 naar Tweede Kamer

Aflevering 14, gepubliceerd op 01-04-2025
Het kabinet heeft het wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3 ingediend bij de Tweede Kamer. Met de tegenbewijsregeling biedt het kabinet aanvullend rechtsherstel in box 3, zoals volgt uit de box 3-arresten van de Hoge Raad van juni 2024. Met dit wetsvoorstel wordt de heffing in box 3 in overeenstemming gebracht met deze arresten.

NTFR 2025/574 - Geen aftrek specifieke zorgkosten omdat vereiste bewijs ontbreekt (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2025:470, datum uitspraak 28-03-2025, publicatiedatum 28-03-2025
Aflevering 14, gepubliceerd op 01-04-2025
De aangifte IB/PVV van belanghebbende bevat een aftrek specifieke zorgkosten. De inspecteur heeft vragen gesteld over de post genees- en heelkundige hulp. In reactie daarop zijn meerdere bescheiden overgelegd ter onderbouwing van de aftrek. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur geen aftrek specifieke zorgkosten in aanmerking genomen, hetgeen onderwerp van geschil is. De rechtbank is volgens hof Amsterdam 4 juli 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1696, NTFR 2023/1378, op goede gronden tot een juist oordeel gekomen. De door belanghebbende opgevoerde uitgaven voldoen niet aan de eisen die de wet stelt voor de aftrek daarvan. Zo ontbreekt het ook in hoger beroep aan de vereiste facturen (uitgaven voor extra gezinshulp), aan voldoende bewijsmateriaal ter ondersteuning van de aftrek van uitgaven gedaan voor extra kleding en beddengoed en aan bewijs van behandeling door een arts of een voorschrift van een arts. Bovendien is geen sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het hof heeft verder in aanvulling op de rechtbank hierover overwogen dat de situatie van belanghebbende niet gelijk is aan gevallen waarin de wet wel aftrek toestaat. Dat betreft immers gevallen waarbij aannemelijk is dat uitgaven zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit voor op voorschrift van een arts verstrekte farmaceutische producten, hetgeen voor de situatie van belanghebbende niet geldt. De stelling van belanghebbende dat bij de huidige stand van de medische wetenschap voor haar aandoening geen therapie bestaat op basis van farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts maakt dat niet anders. Het verzoek van belanghebbende om haar een vergoeding van € 550.000 toe te kennen heeft het hof eveneens afgewezen. De bestuursrechter is slechts bevoegd een schadevergoeding toe te kennen indien sprake is van een gegrond (hoger) beroep. Aangezien het (hoger) beroep inzake de aanslag niet leidt tot de gegrondverklaring van het (hoger) beroep, is het hof onbevoegd een schadevergoeding toe te kennen.

NTFR 2025/582 - Hoge Raad vraagt aan HvJ of voorwaarden voor vrijstelling gelden op niveau van fiscale eenheid of per lid daarvan

ECLI:NL:HR:2025:472, datum uitspraak 28-03-2025, publicatiedatum 28-03-2025
Aflevering 14, gepubliceerd op 01-04-2025 met annotatie van mr. A.J. Blank
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Zij bestaat uit vijf rechtspersonen, waaronder een stichting die is erkend als intramurale zorgverlener, en een vennootschap die 24-uursdiensten (persoonsalarmering, dwaaldetectie en cameratoezicht) tegen vergoeding verricht aan gelieerde instellingen en andere zorginstellingen. De inspecteur heeft geoordeeld dat de 24-uursdiensten niet zijn vrijgesteld van omzetbelasting, omdat de vennootschap niet een erkende instelling is in de zin van art. 11 lid 1 onderdeel c of f Wet OB 1968. Hof Den Bosch (NTFR 2022/553) heeft daarentegen geoordeeld dat belanghebbende ‘op het niveau van de fiscale eenheid’ kan worden aangemerkt als een erkende instelling, dat de 24-uursdiensten jegens derden nauw samenhangen met het verzorgen en verplegen van in een inrichting opgenomen personen, dat niet in concurrentie wordt getreden en dat daarom voldaan is aan de voorwaarden voor vrijstelling van omzetbelasting. De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad vraagt zich af hoe de subjectgebonden voorwaarden die worden gesteld aan een vrijstelling moeten worden toegepast bij een fiscale eenheid. De draagwijdte van de vrijstelling zou worden verruimd als prestaties jegens derden die worden verricht door een lid van de btw-groep, die zelf niet voldoet aan de vrijstellingsvoorwaarden, toch onder de vrijstelling vallen, enkel vanwege de tussen de leden van de fiscale eenheid bestaande nauwe banden. Anderzijds brengt de gelijkstelling van een btw-groep met één belastingplichtige met zich mee dat een dienstverrichter die deel uitmaakt van een btw-groep niet als een individuele belastingplichtige wordt beschouwd. Nu het antwoord op de vraag niet buiten redelijke twijfel is, legt de Hoge Raad deze voor aan het HvJ. Daaraan is nog een tweede vraag toegevoegd. Stel dat uit de beantwoording van de eerste vraag volgt dat de toepassing van de vrijstelling niet op individueel niveau wordt bezien, dan rijst nog de vraag of dit ook geldt voor de voorwaarde van het ontbreken van een winstoogmerk. Moet deze eis niet in elk geval ook gelden voor dat lid van de btw-groep, in dit geval de vennootschap, die een belastbare prestatie verricht?

NTFR 2025/591 - Beperking pkv in WOZ-zaak, omdat belanghebbende geen bewijs aan Hoge Raad levert dat zijn gemachtigde geen ‘no-cure-no-paybureau’ is

ECLI:NL:HR:2025:463, datum uitspraak 28-03-2025, publicatiedatum 28-03-2025
Aflevering 14, gepubliceerd op 01-04-2025 met annotatie van mr. E.D. Postema
In onderhavige WOZ-procedure heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 31 januari 2025, NTFR 2025/248, de hofuitspraak vernietigd. Voor de vergoeding van proceskosten voor de cassatieprocedure is in art. 30a Wet WOZ bepaald dat een vermenigvuldigingsfactor van 0,10 moet worden toegepast. In zijn arrest HR 17 januari 2025, NTFR 2025/177, heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat deze beperking van de proceskostenvergoeding alleen geldt voor, kort gezegd, de zogenoemde no-cure-no-paybureaus’. Om die reden heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 31 januari 2025 belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat zijn gemachtigde Bakker niet als een dergelijk bureau kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft daarvan geen gebruik gemaakt, zodat in dit aanvullende arrest de proceskostenvergoeding voor de cassatieprocedure is vastgesteld op 0,10 x € 907 x 2 punten (cassatieberoepschrift) gedeeld door twee (vanwege samenhang), oftewel € 91.

NTFR 2025/593 - Hof hoeft niet ambtshalve hoge puntwaarde voor kosten bezwaar toe te kennen

ECLI:NL:HR:2025:419, datum uitspraak 21-03-2025, publicatiedatum 21-03-2025
Aflevering 14, gepubliceerd op 01-04-2025 met annotatie van mr. R.J. de Jong
Bij uitspraak op bezwaar zijn de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag BPM en beschikking belastingrente verminderd. Daarbij heeft de inspecteur belanghebbende een kostenvergoeding toegekend voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, berekend naar de lage puntwaarde. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende alleen de naheffingsaanslag BPM en beschikking belastingrente bestreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:1661) heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verder verminderd. Het hof heeft belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. De reeds toegekende kostenvergoeding in bezwaar heeft het hof in stand gelaten.

NTFR 2025/595 - A-G Koopman belicht problematiek inzake geweigerde en buiten beschouwing gelaten gedingstukken

ECLI:NL:PHR:2025:265, datum uitspraak 28-02-2025, publicatiedatum 14-03-2025
Aflevering 14, gepubliceerd op 01-04-2025 met annotatie van mr. N. van den Hoek
Deze zaak gaat over een schipper van een viskotter die onveraccijnsde sigaretten als proviand aan boord heeft genomen. Volgens de inspecteur zijn die sigaretten weer aan land gebracht en doorverkocht. Daarom is van deze schipper (de belanghebbende) tabaksaccijns nageheven.