NTFR 2025/177 - Beperkingen pkv in WOZ- en BPM-zaken zijn niet discriminatoir en niet in strijd met het Unierecht
ECLI:NL:HR:2025:46, datum uitspraak 17-01-2025, publicatiedatum 17-01-2025
Aflevering 4, gepubliceerd op 21-01-2025 met annotatie van mr. E.D. PostemaIn deze BPM-zaak heeft hof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2024:2537) belanghebbende een proceskostenvergoeding (pkv) toegekend voor kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in het principale hoger beroep. Voor het door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroep heeft het hof belanghebbende geen pkv toegekend. Volgens de Hoge Raad is dat niet terecht. Dit betekent dat het cassatieberoep van belanghebbende gegrond is en dat de staatssecretaris wordt veroordeeld in de pkv van belanghebbende voor de cassatiefase. Daarbij moet de Hoge Raad de sinds 1 januari 2024 bestaande regels uit de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en BPM toepassen. Op grond van die wet zijn de pkv’s in WOZ- en BPM-zaken beperkt tot 25% of 10% van de vergoeding die in andere zaken kan worden toegekend. De vraag of deze beperkingen van de pkv voor WOZ- en BPM-procedures verenigbaar zijn met het discriminatieverbod uit internationale verdragen en met het Unierecht, beantwoordt de Hoge Raad bevestigend. Na een uiteenzetting van de inhoud van de (nieuwe) wettelijke pkv-regeling, het doel en motivering daarvan door de wetgever, en de werkingssfeer van die regeling in het licht van de regeling voor uitzonderingsgevallen, oordeelt de Hoge Raad als volgt.