Aflevering 1

Gepubliceerd op 1 april 2010

WetgevingsoverzichtBijgewerkt op: 22-08-2024

REP 2010, afl. 1 - Art. - De wijziging in de rol van de centrale autoriteit

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010 geschreven door mr. E.M. Molendijk en mr. A.M. Storm
Twee Nederlandse ouders emigreren met de kinderen naar Spanje om een nieuw leven op te bouwen. Na drie jaar keert de moeder met de kinderen terug naar Nederland. De moeder is in de veronderstelling dat zij hiertoe gerechtigd is. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit en keert terug naar Nederland met haar Nederlandse kinderen. De vader is het er niet mee eens en doet een verzoek tot teruggeleiding. Na een paar maanden ontvangt ze een brief van de Nederlandse Centrale autoriteit van het ministerie van Justitie. De moeder heeft zich schuldig gemaakt aan kinderontvoering onder het Haags Kinderontvoeringsverdrag uit 1980 en wordt verzocht de kinderen terug te laten keren naar Spanje, het land van hun gewone verblijfplaats. De moeder besluit niet mee te werken aan een vrijwillige terugkeer en wordt vervolgens gedaagd in een gerechtelijke procedure met betrekking tot de teruggeleiding. De rechter stelt de vader in het gelijk. De kinderen worden uiteindelijk op bevel van de Nederlandse rechter teruggestuurd naar Spanje. De Centrale autoriteit in Nederland draagt zorg voor het teruggeleiden van de kinderen naar het land van de gewone verblijfplaats.

REP 2010, afl. 1 - Art. - Draagkracht van ondernemers in crisistijd

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010 geschreven door E.R.Lankester RA en drs. T.C.E. Boringa RA
Het bepalen van het inkomen dat als uitgangspunt wordt gehanteerd voor de beoordeling van de draagkracht van ondernemers blijft in de praktijk een lastige zaak die tot veel discussies binnen en buiten rechtbanken en gerechtshoven leidt. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat er naar onze ervaring nog te weinig in uitgangspunten en te veel in standaardformules wordt gedacht. Hetzelfde zie je op dit moment bijvoorbeeld ook terug in de discussie omtrent de bepaling van de behoefte, waar de 60%-formule (voorheen ook wel de Hof-formule genaamd) inmiddels gemeengoed is geworden, ondanks dat in het Trema rapport uitdrukkelijk is vermeld dat de bepaling van de behoefte maatwerk is. Dit deed een collega onlangs de wijze uitspraak ontlokken dat “waar het rekenen begint het denken eindigt”. In dit artikel willen wij u vanuit onze rol als financieel adviseur inzicht geven in de uitgangspunten voor het bepalen van de draagkracht van ondernemers. De specifieke kenmerken en gevolgen van de huidige economische crisis deden ons beseffen dat het herijken van deze uitgangspunten voor de praktijk noodzakelijk is.

REP 2010, afl. 1 - Art. - Tremanormen in de mediationpraktijk 1: de behoefte van de kinderen - Een drieluik over de knelpunten in de Tremanormen in de mediationpraktijk

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010 geschreven door mr. drs. J.P.M. bol
De door de Werkgroep alimentatienormen ontwikkelde regels zijn niet alleen in de rechtspraak richtinggevend, ook in de mediationpraktijk spelen ze een belangrijke rol. De advocaat-mediator dient immers de betrokkenen te informeren over hun rechten en plichten. De alimentatienormen zijn echter niet altijd duidelijk en dat bemoeilijkt het mediationproces. De juridische mediationpraktijk heeft behoefte aan heldere en objectieve normen die begrijpelijk zijn voor wie ze zijn bedoeld. In dit artikel komen enkele knelpunten aan de orde bij de vaststelling van de behoefte van de kinderen en worden suggesties voor verbetering gegeven.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - 9-jarig kind niet betrokken bij opstellen ouderschapsplan

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De ouders legden de rechtbank een – door beiden ondertekend – ouderschapsplan voor, waaruit blijkt dat de ouders – gelet op de leeftijd van het kind, zijnde 9 jaar – niet bij de totstandkoming daarvan hebben betrokken. Deze regeling komt grotendeels overeen met de reeds langer bestaande feitelijke situatie. De moeder heeft haar werkelijke verblijfplaats in Engeland. Tussen de ouders is een met onregelmatigheden gepaarde voorgeschiedenis voorafgegaan. De rechtbank acht zich op grond van het voorgaande voldoende geïnformeerd om in het belang van het kind te kunnen beslissen. De inhoud van het ouderschapsplan wordt – na toetsing van de verzochte voorzieningen aan het belang van het kind – opgenomen in de beschikking.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - (Wijziging) eenhoofdig gezag verzocht, gezamenlijk gezag toegewezen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De Rechtbank Den Bosch heeft bepaald dat de vader voortaan samen met de moeder met het gezag is belast. De vader had echter om wijziging van het eenhoofdig gezag gevorderd, namelijk dat het ouderlijk gezag over deze minderjarige alleen door de vader zou worden uitgeoefend. De ouders zijn gescheiden na 1 januari 1998, de datum waarop de Wet van 30 oktober 1997 tot wijziging van, onder meer, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met invoering van gezamenlijk gezag voor een ouder en zijn partner en van gezamenlijke voogdij (Stb. 1997, 506) in werking is getreden. Deze wet voorzag in het doorlopen van gezamenlijk gezag na echtscheiding. De partijen waren het er destijds echter over eens dat de moeder met het gezag belast diende te worden. Zodoende heeft de rechtbank op dat moment niet verder onderzocht welke gezagsvoorziening in het belang van de minderjarige was. Inmiddels is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (Stb. 2008, 500) in werking getreden. Deze wet brengt nogmaals tot uitdrukking dat ouders gezamenlijk verantwoordelijk blijven voor de verzorging en opvoeding van de kinderen voor wie zij tijdens het huwelijk het gezamenlijk gezag uitoefenden. Bij een verzoek tot eenhoofdig gezag dient de rechter zodoende eerst te bezien of gezamenlijk ouderlijk gezag haalbaar is. Slechts indien sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren zal raken tussen partijen indien zij het gezag gezamenlijk zouden gaan uitoefenen en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing van het gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, zal de rechter toekomen aan de vraag welke ouder met het eenhoofdige ouderlijk gezag dient belast te worden. De beslissing tot gezamenlijk ouderlijk gezag is bovendien een minder verstrekkende beslissing dan de beslissing om de met het eenhoofdig gezag belaste ouder het gezag te ontnemen en vervolgens de andere ouder met het eenhoofdig ouderlijk gezag te belasten. Het hof oordeelt dat de rechtbank binnen de rechtsstrijd van partijen is gebleven.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Adoptie voor geboorte ongewenst, aldus Rechtbank Amsterdam

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Verzoeksters hebben verzocht vóór de geboorte de adoptie uit te spreken van het kind waarvan een van hen thans zwanger is tengevolge van kunstmatige donorbevruchting. Zij voerden aan dat door adoptie ná de geboorte een niet beoogd verschil ontstaat tussen het tijdstip van ontstaan van de familierechtelijke betrekkingen tussen enerzijds de erkenner en het kind, anderzijds de adoptiefmoeder en het kind. Daarnaast voeren zij aan dat het kind anders niet bij versterf erft van de adoptiefmoeder indien laatste vóór de geboorte van het kind overlijdt en dat vermelding van de namen van beide moeders als ouder direct op bladzijde 1 van de geboorteakte een extra bewijs is van hun gelijkwaardig ouderschap. Sinds 1 januari 2009 geldt dat indien het kind wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en de ouder en de adoptie is verzocht voor de geboorte, deze terugwerkt tot het tijdstip van de geboorte. Indien de adoptie wordt verzocht binnen zes maanden na de geboorte, werkt zij terug tot het tijdstip van indiening van het verzoek. De rechtbank overweegt dat het in het belang van het kind is dat het ook in een familierechtelijke betrekking komt te staan met zijn/haar niet-biologische moeder. Zij oordeelt echter dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen de adoptie slechts te laten terugwerken tot het tijdstip van geboorte van het kind, en dat de bewoordingen van art. 1:230 lid 2 BW geen ruimte laten om de gewenste adoptie vóór de geboorte uit te spreken. De annotator volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat het ouderschap van de man ontstaat op het moment van de prenatale erkenning. Dat het kind toch erft van de man, zou deze komen te overlijden voor de geboorte, heeft te maken met het feit dat het kind fictief als geboren beschouwd wordt op het moment dat de prenatale erkenner overlijdt. Ze voert aan dat deze fictie ook toepasbaar is op het kind van een lesbisch paar dat voor de geboorte een verzoek tot adoptie door de niet-biologische moeder heeft ingediend en zij voor de geboorte komt te overlijden. Ze gaat hierbij ook nog in op de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de terugwerkende kracht hiervan.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Afstamming kinderen van samenlevers

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De schrijfster voorspelt dat er in de toekomst meer en meer geprocedeerd zal worden over vervangende toestemming tot erkenning van kinderen die buiten huwelijk zijn geboren. Ze bepleit dat niet-gehuwde vaders automatisch juridisch vader zouden moeten worden, tenzij stappen ondernomen worden om deze band te verbreken. Ze gaat verder in op hoe dit juridisch-technisch aangepakt dient te worden en bespreekt de mogelijkheid van vaderschaps-presumptie.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Afwijking van artikel 1:160 BW kan worden vastgelegd in rechterlijke uitspraak

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De man en de vrouw waren ter gelegenheid van hun echtscheiding overeengekomen dat de alimentatieplicht van de man, in afwijking van artikel 1:160 BW, niet zou eindigen indien de vrouw met een ander zou gaan samenleven als waren zij gehuwd. Zij willen deze afspraak graag vastleggen in een vonnis. De rechtbank had dit geweigerd, het Gerechtshof Leeuwarden ziet echter geen bezwaar. Het hof laat kiest daarbij voor de formulering waaruit blijkt dat er geen sprake is van een rechterlijk oordeel, maar van een overeenkomst tussen partijen. Artikel 1:160 BW is namelijk van regelend recht, hetgeen betekent dat partijen er in onderling overleg van kunnen afwijken. De rechter kan van dit artikel niet afwijken wanneer niet beide partijen dat wensen. Er bestaat echter geen bezwaar tegen om een tussen partijen op dit punt bestaande overeenstemming in een beschikking neer te leggen, nu een dergelijke beschikking feitelijk geen rechterlijk oordeel inhoudt maar slechts een weergave in executoriale vorm is van de tussen partijen bestaande overeenstemming.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Alimentatietermijn na 12 jaar verlengd

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Het hof overweegt dat blijkens de wetsgeschiedenis (TK 1985/1986, 19 295, nr. 3 en TK 1986/1987, nr. 6) uitgangspunt van de wetgever is dat de alimentatieverplichting na twaalf jaar in beginsel definitief eindigt. Volgens de wetgever houdt de verantwoordelijkheid die men door het huwelijk op zich heeft genomen weliswaar een verplichting in om bij te dragen in het levensonderhoud van de andere partij, maar deze rechtvaardigt niet dat deze verplichting na beëindiging van de huwelijksband ongelimiteerd blijft bestaan. De vrouw voert aan dat zij reeds tijdens het huwelijk door ernstige hartproblemen niet veel energie had. Haar gezondheidstoestand is er alleen maar verder op achteruit gegaan, en zij is niet in staat om meer dan twaalf uur per week te werken. Hoewel zij er alles aan heeft gedaan een eigen inkomen te genereren, is zij hierin niet geslaagd. Het hof is van oordeel dat de beëindiging van de alimentatieplicht ingrijpend is voor de vrouw. Vervolgens acht het hof de door de vrouw aangevoerde omstandigheden van dien aard, dat ongewijzigde handhaving van de termijn van twaalf jaar niet van de vrouw kan worden gevergd. Het hof overweegt in het bijzonder dat het de vrouw niet valt aan te rekenen dat zij gedurende de termijn van twaalf jaar als gevolg van haar persoonlijke omstandigheden er niet in is geslaagd om haar leven zo in te richten dat zij volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Maar gezien de draagkracht van de man, komt het hof uiteindelijk toch tot nihilstelling van zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Art. 10:15 t/m 10:17 BW. Meervoudige rechtsstelsels, staatlozen en vluchtelingen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De auteur geeft een kritische beschouwing over de artikelen 10:15 tot en met 10:17 BW. Deze bijdrage strekt tot voorlichting, aan de hand van de memorie van toelichting en het voorontwerp van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht uit 2002. De genoemde bepalingen betreffen drie algemene conflictregels van Nederlands internationaal privaatrecht die gezamenlijk kunnen worden gekenmerkt door een te onderscheiden publiekrechtelijk element: meervoudige rechtsstelsels, staatlozen en vluchtelingen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Artikel 1:157 lid 5 BW: bijzondere motiveringseisen?

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De vraag of grond bestaat voor verlenging van de termijn van twaalf jaar moet worden beantwoord aan de hand van art. 1:157 BW: is de beëindiging van zo ingrijpende aard dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd. De rechter kan dan op verzoek van de alimentatiegerechtigde een nieuwe termijn vaststellen. Hiervoor zijn bijzondere omstandigheden aan de zijde van de alimentatiegerechtigde nodig; daarop rust de stelplicht en bewijslast. Aan de beoordeling van het verlengingsverzoek worden gewone motiveringseisen gesteld. De Hoge Raad overweegt dat de enkele omstandigheid dat het ontbreken van verdiencapaciteit bij de alimentatiegerechtigde het gevolg is van arbeidsongeschiktheid die is ontstaan na de echtscheiding, er niet aan in de weg staat dat de rechter die gezondheidstoestand of arbeidsongeschiktheid als factor in aanmerking neemt bij de beantwoording van de vraag of bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die meebrengen dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd. Aan de strekking van art. 1:157 BW kan niet worden ontleend dat aan omstandigheden die geen verband houden met het huwelijk elk belang moet worden ontzegd. Welk gewicht toekomt aan de arbeidsongeschiktheid van de alimentatiegerechtigde die na echtscheiding is ontstaan zal van geval tot geval moeten worden bezien in het geheel van de in aanmerking te nemen omstandigheden, waaronder de mogelijkheden die de alimentatiegerechtigde, gelet op zijn of haar leeftijd, gezondheidstoestand, arbeidsverleden en achtergrond, redelijkerwijs heeft gehad zich in de afgelopen twaalf jaar een eigen inkomen te verwerven.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Belangen kind prevaleren boven belangen vader bij uitvoering WSNP

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
In art. 1:400 lid 1 BW (gewijzigd m.i.v. 1 maart 2009) is bepaald dat kinderen en stiefkinderen tot 21 jaar voorrang hebben boven andere onderhoudsgerechtigden. Het betreft een aanscherping in de wet waarin kinderalimentatie prioriteit heeft verkregen boven andere onderhoudsbijdragen. Op grond van deze wetswijziging zijn ook de Tremanormen aangescherpt teneinde te bereiken dat een onderhoudsplichtige een groter deel van zijn draagkracht ter beschikking stelt aan de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is. Gezien deze aanscherping moet aan een bijdrage ten behoeve van de verzorging en opvoeding van een minderjarige kind een hoge prioriteit worden toegekend. Het hof is dan ook van oordeel dat een dergelijke bijdrage in beginsel dient te prevaleren boven de afdracht die in het kader van de WSNP aan de boedel dient te worden verricht. Het hof constateert dat het rapport van de Werkgroep Rekenmethode van Recofa voor dit oordeel ook voldoende ruimte biedt nu in dat rapport is bepaald dat het vrij te laten bedrag vooralsnog wordt gecorrigeerd in verband met te betalen alimentatie indien geen nihilstelling kan worden verkregen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Belastingpakket 2010 voor de (echt)scheidingspraktijk

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De auteur bespreekt – in hoofdlijnen – een aantal opmerkelijke wijzigingen in het belastingpakket 2010, welke mogelijk een grote invloed op de scheidingspraktijk kunnen hebben. Deze wijzigingen zien toe op de regels voor renteaftrek voor de eigen woning en het begrip ‘fiscaal partner’. Eerst gaat de auteur specifiek in op aanpassingen die spelen bij ondernemers en die invloed hebben op de scheidingspraktijk. Daarnaast behandelt hij de aanpassingen voor particulieren.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Beleggingen kunnen bezwaarlijk als kosten van de huishouding worden aangemerkt

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Partijen zijn gehuwd met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, zij hebben hiertoe huwelijkse voorwaarden opgemaakt in 1996. Zij zijn hierin overeengekomen dat de kosten van de gemeenschappelijke huishouding zullen worden gedragen naar evenredigheid van hun vermogens. In deze echtscheidingsprocedure speelt een geschil inzake de onderlinge draagplicht van de partijen voor het saldo van de krediethypotheek, welke is afgesloten met het oog op de aflossing van een schuld van man in verband met een effectenportefeuille door de man. In casu zullen de kosten van de huishouding door de echtgenoten naar evenredigheid van hun inkomens worden gedragen. Beleggingen kunnen, behoudens andersluidende, expliciete, afspraken tussen partijen, bezwaarlijk als kosten van de huishouding worden aangemerkt.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Benoeming bijzondere curator (artikel 1:250 BW)

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1:250 lid 1 BW volgt dat met de herziening van het artikel is beoogd de benoeming van een bijzondere curator in scheidings- en omgangszaken te bevorderen. In dergelijke zaken kan een bijzondere curator een bemiddelende rol in een procedure vervullen en de stem van het kind met name bij zijn ouders naar voren brengen. De bijzondere curator kan bijvoorbeeld wijzen op het recht van het kind om contact te hebben met beide ouders. (zie Kamerstuk 2004-2005, 30145, nr. 3, Tweede Kamer, p. 7 (Memorie van Toelichting)) Ingevolge het artikel kan de rechter slechts tot benoeming overgaan, indien dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is, mede gezien de aard van de belangenstrijd. In dit geval is aan dit criterium voldaan. Vast staat dat sprake is van een hevige strijd tussen de ouders die al drie jaar onverminderd voortduurt en waaraan ernstige problemen ten grondslag liggen. De strijd heeft een negatieve weerslag op de ontwikkeling van de dochter. Zij is klem komen te zitten tussen de ouders en bevindt zich in een loyaliteitsconflict dat haar het uiten van haar eigen mening moeilijk maakt. Van tegenstrijdige belangen is dan ook sprake. De bijzondere curator zal de dochter vanaf heden voor de duur van deze procedure bijstaan, ondersteunen en haar in en buiten rechte vertegenwoordigen. Daarnaast wordt van de bijzondere curator verwacht de authentieke mening van de dochter te achterhalen. Zo is het belangrijk te weten hoe de dochter staat tegenover contact met de moeder en hoe zij zich voelt in de thuissituatie bij de vader.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Beoogden partijen een schenking ter zake des doods?

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De man vordert de vrouw te veroordelen tot meewerken aan het verlijden van een notariële akte waarin de afspraak met betrekking tot het nalaten van ƒ 1.000.000 door de vrouw aan de kinderen is opgenomen. Volgens de man is een notariële akte vereist om het beoogde effect te sorteren, omdat sprake is van een schenking ter zake des doods in de zin van artikel 7:177 BW. De man en de vrouw hebben in 2001, in het licht van hun echtscheiding, financiële afspraken gemaakt die zijn neergelegd in een onderhandse akte (erkenningsovereenkomst). Volgens deze overeenkomst zal de vrouw van de man een bedrag van ƒ 1.400.000 ontvangen onder de last om van voormeld bedrag ƒ 1.000.000 na te laten aan hun drie kinderen. “Partijen verklaren dat aan deze last wordt verbonden een derdenbeding ten behoeve van de kinderen, zodat de kinderen gerechtigd zijn voormeld bedrag bij het overlijden van de vrouw op te vorderen. Partijen bieden hierbij hun kinderen aan om dit derdenbeding aan te nemen.” Op dezelfde dag is een echtscheidingsconvenant door beiden ondertekend. Daarin staat onder meer het volgende: “De vrouw verklaart dat zij haar vermogen naar beste vermogen zal beheren en dat zij de intentie heeft bij haar overlijden haar vermogen, zoals thans bij dit convenant aan haar toekomt na te laten aan de drie gezamenlijke kinderen van partijen. De man verklaart dat hij bij zijn overlijden de intentie heeft de woningen […] onbezwaard na te laten aan de drie gezamenlijke kinderen van partijen.” Het hof heeft de vordering van de man – in tegenstelling tot de rechtbank – afgewezen. Partijen hebben zich jegens elkaar verplicht het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd zo goed mogelijk te beheren en (grotendeels) in stand te laten zodat het uiteindelijk ten goede komt aan de kinderen. Het hof acht daarbij van belang dat blijkens het convenant de vrouw haar vordering van ƒ 1.400.000 op de man niet in één keer uitgekeerd krijgt, maar in termijnen. Het hof oordeelt dat het zodoende niet de bedoeling van de man en de vrouw kan zijn geweest dat zij een onvoorwaardelijke schenking bij dode van ƒ 1.000.000 aan de kinderen doet zelfs voordat zij dat bedrag blijkens het convenant van de man zal hebben ontvangen. Bij de door het hof gegeven uitleg past niet het meewerken aan het verlijden van een notariële akte in de zin van artikel 7:177 BW, een bepaling die eerst na het sluiten van de overeenkomsten in de wet is neergelegd. Uit de overeenkomsten blijkt niet dat partijen zich van dit (komende) wetsartikel bewust zijn geweest en de uitdrukkelijke bedoeling hebben gehad voor de vrouw een dergelijke verplichting in het leven te roepen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep zonder nadere motivering.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - CDA: vasthouden aan inkomenseis migranten

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Sterk (CDA) vraagt minister van Justitie Hirsch Ballin om vast te houden aan de inkomenseis voor migranten. De minister antwoordt dat niet valt te ontkomen aan de recente uitspraak van het Europese Hof dat de 120% inkomenseis in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Hij benadrukt: “Nederland heeft zich te houden aan de uitspraak van het Europese Hof”. Hij wijst erop dat de uitspraak de eis van stabiele en regelmatige inkomsten niet in de weg staat. In de eerstkomende ministerraad zal de vraag aan de orde komen hoe het kabinet met het arrest van het Hof moet omgaan. Dan zal het kabinet ook ingaan op de uitspraak van het Europese Hof dat het onderscheid tussen gezinsvorming en gezinshereniging onterecht is.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Co-ouderschap

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De minderjarige verblijft zes dagen bij de vader en acht dagen bij de moeder, afwisselend. Hoewel de wet de term ‘co-ouderschap’ niet kent en er in de onderhavige zaak op papier geen sprake is van gelijkheid in de verdeling van de verzorging van de minderjarige, is het hof van oordeel dat toch moet worden uitgegaan van het bestaan van ‘co-ouderschap’, zoals die term in de zogenoemde Tremanormen wordt gehanteerd als criterium voor de vaststelling van de mate waarin een kind tot last van de onderhoudsplichtige ouder komt. Hierbij neemt het hof in overweging dat de onderhavige situatie zeer sterke gelijkenis toont met die van een dergelijk ‘co-ouderschap’. Daarbij acht het hof van belang dat de minderjarige afwisselend bij de ene en de andere ouder verblijft en beide ouders in praktisch en financieel opzicht min of meer gelijkelijk bijdragen aan de dagelijkse verzorging van de minderjarige. Bij de berekening van de draagkracht van de vader zal rekening worden gehouden met de omstandigheid dat sprake is van een co-ouderschap.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Compensatie van proceskosten in familiezaken

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Naar aanleiding van het artikel van S. van der Aa en P. Sluijter ‘Belaging en de proceskosten in familierechtelijke relaties’ (NJB 1918, afl. 38, p. 2476) maakt de auteur twee kritische kanttekeningen. In het voornoemde artikel werd aangegeven dat rechters een terughoudend gebruik dienen te maken van hun bevoegdheid om de kosten tussen partijen te compenseren (zoals neergelegd in artikel 237 Rv) in belagingszaken. De auteur wijst erop dat niet enkel in deze gevallen een terughoudend gebruik van deze bevoegdheid gemaakt dient te worden: een groot aantal familiezaken gaat namelijk gebukt onder de procesmisbruik stimulerende prikkel die uitgaat van een al te mechanische toepassing van deze bevoegdheid. Daarnaast vindt de auteur het jammer dat in het voornoemd artikel geen enkel juridisch argument wordt aangevoerd waarom de rechter belagingszaken verplicht is om de verliezende partij in de proceskosten te veroordelen. Hij verwijst voor een juridische onderbouwing naar het arrest van het EHRM Stankiewicz tegen Polen (appl. no. 46917/99, 6 april 2006). Hij meent dat het recht op fair trial (artikel 6 EVRM) met zich meebrengt dat de rechter behoedzaam gebruik moet maken van de in artikel 237 Rv neergelegde bevoegdheid.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - De erfenis van Stieg Larsson: een projectie naar het Nederlandse erfrecht

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Naar aanleiding van de media-aandacht voor de nalatenschap van Stieg Larsson, waarbij zijn partner niets erfde aangezien hij geen testament had opgemaakt, beschrijft de schrijver hoe de samenwoner er in het Nederlandse recht erfrechtelijk voorstaat. Ze voert verschillende argumenten aan waarom het Nederlandse erfrecht wél rekening zou moeten houden met de rechten en plichten van samenwoners.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - De fictiebepalingen met ingang van 1 januari 2010

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Dit is het tweede artikel in de reeks ‘Rode draad: nieuwe Successiewet’ van de WPNR. De schrijfster bespreekt de fictiebepalingen in de Successiewet, welke per 1 januari 2010 ingrijpend gewijzigd zijn. Artikel 9 en 15 Successiewet komen in deze bijdrage niet aan de orde, deze zullen in een afzonderlijke bijdrage van T.N. Peters van Neijenhof besproken worden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - De handhaafbare mediationclausule ten behoeve van een echtscheidingsconvenant

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De handhaafbare mediationclausule ten behoeve van een echtscheidingsconvenant (I) (WPNR 2010/6826, p. 42, mr. F Schonewille) en De handhaafbare mediationclausule ten behoeve van een echtscheidingsconvenant (II, slot) (WPNR 2010/6827, p. 64, mr. F. Schonewille) De schrijver beantwoordt de volgende vraag: ‘of en op welke wijze kan naar Nederlands recht een kwalitatief sterke – schriftelijke –, handhaafbare/afdwingbare mediationclausule worden opgesteld en welke elementen dient deze clausule te bevatten’. Verder biedt hij een rechtsvergelijkend perspectief op dit gebied aan. Hij doet een tekstvoorstel voor een in een echtscheidingsconvenant op te nemen mediationclausule, welke naar zijn mening afdwingbaar is.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - De mediationclausule – Afdwingbaarheid van de mediationclausule

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De schrijfster geeft antwoord op een aantal theoretische en praktische vragen die zich voor kunnen doen bij de mediationclausule, met name aangaande de afdwingbaarheid hiervan. Enerzijds is bedoeld bedrijven inzicht te geven in de mogelijkheden en voordelen van de opname van zo een beding, anderzijds biedt ze handvatten voor juristen en andere professionals voor het opstellen van een effectief mediationbeding. Naar aanleiding van een analyse van Nederlandse jurisprudentie en rechtsvergelijkend onderzoek omschrijft de auteur de elementen die een mediationclausule zou moeten omvatten om in hoge mate in rechte afdwingbaar te zijn. Als afsluiting wordt in het boek een model mediationclausule geboden, welke voldoet aan bovengenoemde elementen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - De ontslagvergoeding bij echtscheiding: over verknochtheid en alimentatie

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De schrijver gaat in op de combinatie van een ontslagvergoeding en echtscheiding. Eerst komt de vraag aan bod of en in hoeverre een tijdens huwelijk ontvangen ontslagvergoeding verknocht is (en niet in de te verdelen gemeenschap zal vallen). Daarnaast onderzoekt ze of zo een ontslagvergoeding tijdens of na het huwelijk aangewend moet worden om de alimentatieverplichting te voldoen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - De uitzondering op de regel; een veroordeling in de werkelijke proceskosten

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Naar aanleiding van de beschikking van de Hoge Raad van 20 maart 2009, LJN BG7995, NJ 2009, 234 (m. nt. S.F.M. Wortmann), gaat de schrijver in op de proceskostenveroordeling bij familiezaken. De man wordt in het voornoemde arrest veroordeeld tot de werkelijke proceskosten van de vrouw. De auteur bespreekt de daarbij gehanteerde maatstaf en de door de Hoge Raad aangegeven handvatten.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - De verbroken relatie en begunstiging krachtens levensverzekering van de ex-partner

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Over het belang van een juiste redactie en uitleg van uiterste wilsbeschikkingen in het algemeen en die ten behoeve van een ex-partner in het bijzonder is reeds veel inkt gevloeid. De bevoordeling door middel van een making in een uiterste wilsbeschikking is verwant aan de begunstiging in een overeenkomst van levensverzekering. Dit is zeker het geval indien de betreffende polis uitkeert bij het overlijden van de verzekerde/verzekeringnemer. Desalniettemin komen deze laatste verkrijgingen minder aan bod in de literatuur. De auteur gaat in dit artikel in op de vraag of gelijkluidende makingen in uiterste wilsbeschikkingen en begunstigingen bij levensverzekering tot eenzelfde (verkrijgings)resultaat leiden. Hiertoe worden twee op de bevoordeling van een echtgenoot of partner afgestemde begunstigingsredacties aangehaald.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - De vrouw mag de naam van ex-man blijven voeren

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Op grond van artikel 1:9 lid 1 BW is de vrouw bevoegd de geslachtsnaam van de man te voeren of aan de hare te doen voorafgaan dan wel die te doen volgen op haar eigen geslachtsnaam. Deze bevoegdheid van de vrouw geldt ongeacht de toestemming daartoe van de man. Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden en daaruit geen afstammelingen in leven zijn, kan de rechtbank op grond van artikel 1:9 lid 2 BW, wanneer daartoe gegronde redenen bestaan, op verzoek van de gewezen echtgenoot aan de vrouw de haar in het eerste lid toegekende bevoegdheid ontnemen. De man verzoekt de rechtbank de vrouw de bevoegdheid te ontnemen zijn geslachtsnaam te voeren. De rechtbank oordeelt dat de vrouw belang heeft bij het voeren van de geslachtsnaam van de man: zij voert die naam ondertussen al bijna veertig jaar en heeft haar carrière onder die naam opgebouwd. Zij is nog steeds op sociaal en bestuurlijk niveau actief onder deze naam. Daarnaast heeft zij aangegeven dat deze geslachtsnaam onderdeel is geworden van haar persoonlijkheid. Het feit dat de man het er (emotioneel) zwaar mee heeft en zijn nieuwe partner het storend vindt, is onvoldoende om aan te nemen dat het recht van de vrouw hiervoor moet wijken.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Digitaal aangifte doen van huwelijk of overlijden

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Elektronisch aangifte doen bij de burgerlijke stand van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap, een geboorte of een overlijden wordt straks mogelijk. Daarvoor zullen de burgerlijke stand en de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) op elkaar worden afgestemd. Ook worden bestaande procedures vereenvoudigd. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van minister Hirsch Ballin van Justitie en staatssecretaris Bijleveld van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat voor advies aan de Raad van State is gezonden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - EB-symposium 2009, Positie kinderen bij scheiding

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De schrijver brengt verslag uit van het EB-symposium over de positie van kinderen bij scheiding. In dit symposium stond het volgende onderwerp centraal ‘de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding’. De volgende stellingen kwamen op het symposium aan bod: ‘Klem en verloren: biedt het ouderschapsonderzoek uitkomst?’, ‘Zin of onzin van het ouderschapsplan’, ‘De voorrangsregel van kinderalimentatie impliceert dat ouders onder omstandigheden 100% van hun draagkracht voor kinderalimentatie moeten gebruiken’, ‘Voor de rechter zijn beide ouders gelijk, hetgeen niet impliceert dat de rechter standaard uitgaat van een 50/50 verdeling van zorg- en opvoedingstaken’, ‘Eerst praten, dan weg’ en ‘Vertrouwelijk kinderverhoor: strijd met EVRM?’

REP 2010, afl. 1 - Sign. - ECSR veroordeelt Nederland voor het op straat zetten van “illegale” kinderen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Defence for Children International (DCI) klaagt bij het Europese Comité van Sociale Rechten over het uitsluiten van kinderen zonder verblijfsrecht van het recht op opvang. Het ECSR stelt vast dat de situatie in Nederland een inbreuk op artikelen 31 § 2 en 17 § 1.c ESH (herzien) oplevert. Lidstaten zijn gehouden gepaste opvang te voorzien voor kinderen zonder verblijfsrecht zolang zij op hun grondgebied verblijven. De menselijke waardigheid brengt dit met zich mee, alsook de extreme hulpeloosheid van kinderen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - EP dringt aan op onderhoudsverplichtingen na internationale scheidingen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Het stranden van een huwelijk tussen partners van verschillende nationaliteiten kan voor ingewikkelde wettelijke geschillen zorgen, onder andere wat betreft de onderhoudsverplichtingen jegens kinderen. Op 11 februari kwam het Europees Parlement overeen dat de EU een internationaal verdrag moet ondertekenen waarmee deze problemen verholpen zouden kunnen worden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Een afgeleid recht op omgang

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Het jongste kind is in hetzelfde gezinssysteem geboren als haar oudere broer en zussen. De grootouders spelen een belangrijke rol in het leven van de oudste drie kinderen. Ze hebben goed en regelmatig contact met de oudste drie kinderen, en zij hebben tijdens een moeilijke periode tevens de feitelijke opvoeding en verzorging van die kinderen op zich genomen. Het jongste kind heeft tot nu toe geen kans gekregen om een relatie met haar grootouders op te bouwen vanwege onder meer de gecompliceerde thuissituatie, de directe uithuisplaatsing na haar geboorte en de onderlinge moeizame relatie tussen de ouders en grootouders. Gelet op de positieve rol die de grootouders in het leven van de oudste drie kinderen spelen is de rechtbank van oordeel dat het jongste kind een afgeleid recht heeft op omgang met haar grootouders en dat dit ook in haar belang is. De rechtbank oordeelt zodoende dat sprake is van een situatie waaruit voortvloeit dat tussen de grootouders en het jongste kind een (afgeleide) nauwe persoonlijke betrekking bestaat. De rechtbank verklaart de grootouders dan ook ontvankelijk ten aanzien van het verzoek om omgang met het jongste kind.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Erkenning buitenlands polygaam huwelijk beperkt

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
In het artikel wordt het rechtsvergelijkend onderzoek besproken, waarbij de erkenning van polygame huwelijken wordt vergeleken met regelingen in Denemarken, Duitsland, Engeland en Frankrijk. Daarnaast wordt besproken wat aangepast zal worden: het kabinet vindt op grond van dit onderzoek dat er reden is om tot een (verdere) inperking van erkenning van polygame huwelijken over te gaan. Hierbij worden kanttekeningen gemaakt aangaande waarop gelet moet worden, zoals de belangen van de vrouw en het kind.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Europese Hof van Justitie beoordeelt Nederlandse toepassing van recht op gezinshereniging

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De Raad van State legt het hof twee vragen voor. De eerste vraag betreft de inkomensnorm voor gezinsvorming. Volgens de Nederlandse wetgeving moet de gezinshereniger voor gezinsvorming beschikken over middelen die gelijk zijn aan 120% van het minimumloon. De tweede vraag ziet toe op het verschil in inkomenseis in de Nederlandse wetgeving in geval dat sprake is van gezinsvorming of gezinshereniging. Aangezien de omvang van de behoeften van persoon tot persoon sterk kan verschillen, de lidstaten wel een bepaald referentiebedrag kunnen vaststellen, maar niet dat zij een minimuminkomen kunnen bepalen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan, zonder enige concrete beoordeling van de situatie van iedere aanvrager, merkt het hof het volgende op. Een lidstaat mag gezinshereniging niet weigeren aan een gezinshereniger die het bewijs heeft geleverd over stabiele en regelmatige inkomsten te beschikken om in zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en in die van zijn gezinsleden te kunnen voorzien, maar die, gelet op de hoogte van zijn inkomsten, toch een beroep zal kunnen doen op bijzondere bijstand om te voorzien in bijzondere, individueel bepaalde noodzakelijke kosten van het bestaan, op inkomensafhankelijke kwijtscheldingen van heffingen van lagere overheden of op inkomensondersteunende maatregelen in het kader van het gemeentelijk minimabeleid. Ten aanzien van de tweede vraag geeft het hof aan dat richtlijn 2003/86 inzake het recht op gezinshereniging geen onderscheid maakt naargelang van het tijdstip van het huwelijk van de echtgenoten. De richtlijn staat dan ook in de weg aan een nationale regeling die voor de toepassing van een inkomenseis een onderscheid maakt naargelang een gezinsband is ontstaan vóór of na de komst van de gezinshereniger naar de gastlidstaat.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Faillissement en draagkracht voor alimentatie

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De Hoge Raad heeft eerder overwogen (14 november 2008, LJN BD7589) dat : “de rechter bij de beoordeling van een verzoek van een alimentatieplichtige een vastgestelde uitkering tot levensonderhoud op grond van een wijziging van de omstandigheden op een lager bedrag of nihil vast te stellen, in aanmerking zal kunnen nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt zal kunnen nemen (HR 25 januari 2002, nr. R01/0615, NJ 2002, 314). In aanmerking genomen voorts dat de saniet gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is, slechts kan beschikken over het op de voet van art. 295 lid 2 F. door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag en dit bedrag, gelet op het daarbij van toepassing verklaarde art. 475d Rv., onder het bijstandsniveau is gelegen, tenzij de rechter-commissaris op de voet van art. 295 lid 3 anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat een saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen.” Het hof overweegt dat ook ingeval van faillissement, net als bij een schuldsanering, geldt dat de alimentatie voor de duur van het faillissement in beginsel op nihil wordt gesteld als er in het vrij te laten inkomen geen rekening is gehouden met alimentatie. Dat de man op eigen aangifte failliet is verklaard vormt naar het oordeel van het hof geen reden om het faillissement te negeren, nu de rechter-commissaris de gegrondheid van het verzoek tot faillietverklaring heeft getoetst. De Hoge Raad oordeelde in voornoemd arrest dat deze regel niet opgaat in bijzondere omstandigheden. Het hof oordeelt dat hiervan in casu geen sprake is. In dit geval dient dus als uitgangspunt te gelden dat de man voor de duur van het faillissement geen draagkracht heeft om de kinderalimentatie te voldoen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Familiejournaal

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Per 1 februari 2010 wordt het Familiejournaal via het Digitaal loket rechtspraak opengesteld voor de advocatuur. Advocaten en medewerkers van een advocatenkantoor kunnen via deze weg beter geïnformeerd worden over de stand van zaken rond familiezaken. Hier kunnen advocaten informatie krijgen over verzoeken tot uitstel, aanhoudingen en beslissingen over uitstel van beschikkingen en vervroegde uitspraken. In eerste instantie zal dit Familiejournaal zich beperken tot echtscheidingszaken, verdelings- en verrekeningszaken, voorlopige voorzieningen en alimentatiezaken. Onderzoek zal worden gedaan of gezag en omgang op termijn ook toegevoegd zal worden aan het familiejournaal. Het Digitaal Loket biedt inmiddels volgende diensten aan: de Roljournalen Handelszaken, de Deskundigenindex, en het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken. De werkwijze van het Familiejournaal zal – voor zover mogelijk – gelijk zijn aan de reeds bestaande Roljournalen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Financiële beperkingen staan omgangsregeling in de weg

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De rechtbank geeft aan dat een ouder en een kind in beginsel recht op contact hebben met elkaar. In casu stelt de rechtbank echter geen omgangsregeling vast omdat deze in strijd is met de belangen van het kind: geen van beide ouders kan de omgangsregeling financieren, en gelet op de nog jonge leeftijd van de minderjarige, stuit ook het reizen (van Engeland, waar kind en moeder verblijven, naar Nederland, waar vader verblijft) op zichzelf op praktische bezwaren. Een omgangsregeling tussen vader en kind zou niet feitelijk uitvoerbaar zijn en valse verwachtingen wekken bij het kind over het contact met zijn vader. De rechtbank stelt dan ook geen omgangsregeling vast.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Gebrekkige testamenten

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De auteur geeft aan dat rechterlijke tussenkomst bij uitleg van testamenten vermeden kan worden door een betere redactie van testamenten. Hij beschrijft twee situaties waarin uitleg van het testament vereist was. Het eerste betreft het geval waarbij de man zijn echtgenote benoemde, later is dat huwelijk door echtscheiding ontbonden. Hij is dan hertrouwd, maar komt te overlijden zonder aanpassing van zijn testament. Met deze situatie is in het nieuwe erfrecht, onder artikel 4:52 BW, inmiddels rekening gehouden. Een ander probleemgeval betreft de situatie van ongehuwd samenwonenden. De schrijver bespreekt de uitspraak van de Rechtbank Roermond (LJN BK4082, red.), waarbij de inmiddels overleden man bij het opmaken van zijn testament wel rekening had gehouden met zijn eerste kind (waarvan zijn partner op dat moment zwanger was), maar niet met een later geboren kind. De rechtbank concludeerde dat gezien de omstandigheden van dat geval het testament uitleg behoefde. De rechtbank wees er daarbij op dat de notaris van de man bij het opmaken van het testament ervan uit ging dat geen testamentaire beschikking gemaakt kon worden voor kinderen die op dat moment nog niet bestonden. De auteur komt tot de slotsom dat bekwame notarissen van belang zijn bij het opstellen van testamenten.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Geen rechterlijke verplichting tot gelasten van verdeling of vaststelling van wijze van verdeling

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Partijen waren gehuwd in gemeenschap van goederen tussen 1999 en 2004. Bij beschikking van januari 2007 is de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap vastgesteld door de rechtbank in eerste aanleg. Het hof heeft de verdelingsbeschikking vernietigd en heeft vastgesteld dat het niet de verdeling van de huwelijksgemeenschap kan vaststellen om reden dat partijen onvoldoende gegevens in het geding hebben gebracht. In cassatie wordt aangevoerd dat het hof op een op grond van art. 3:185 BW ingesteld verzoek moet reageren met of een verdeling of de vaststelling van de wijze van verdeling zodat de gemeenschap niet tegen de wens van partijen onverdeeld blijft. Volgens art. 3:185 BW en 677 Rv zou het niet mogelijk zijn, dat verzoek af te wijzen om reden dat anders iemand gedwongen zou zijn om in een onverdeeldheid te blijven. De HR is van mening dat de klacht tevergeefs is voorgesteld nu zij berust op een onjuiste rechtsopvatting: “Het beginsel dat niemand kan worden genoodzaakt in een onverdeelde boedel te blijven, brengt niet mee dat de rechter onder alle omstandigheden verplicht is tot het gelasten of vaststellen van (de wijze van) de verdeling. Het staat de rechter vrij dat verzoek af te wijzen indien partijen nalaten te voldoen aan de, ook in het kader van een verzoek op de voet van art. 3:185 BW, te stellen eis dat zij de rechter voldoende gegevens verschaffen teneinde het verzoek te kunnen beoordelen.” Voorts is de HR van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken het hof niet had kunnen besluiten dat er onvoldoende gegevens door partijen in het geding waren gebracht.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Gegriefde vader moet minder kinderalimentatie voldoen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Tussen vader en dochter staat vast dat zij in onderling overleg overeen zijn gekomen dat de vader met ingang van 1 januari 2009 een bijdrage van € 299,02 per maand zou bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie van zijn jongmeerderjarige dochter. De dochter heeft de rechtbank verzocht om vastlegging van deze overeenkomst in een beschikking. De vader heeft ter zitting zijn verweer gewijzigd dan wel verduidelijkt, in die zin dat hij ex art. 1:399 BW verzoekt de overeenkomst tussen partijen te wijzigen en de door hem te betalen bijdrage op nihil te stellen c.q. te matigen. Daartegen wordt bezwaar gemaakt. Volgens de dochter heeft haar vader een aantal keren toegezegd een bijdrage te zullen voldoen, doch deze toezegging is niet nagekomen. Zij zag zich vervolgens in november 2008 gedwongen om naar een advocaat te stappen. Als gevolg hiervan is de zaak tussen partijen geëscaleerd; de vader heeft de dochter “achterbaks” genoemd en wil sindsdien – volgens haar – niets meer met haar te maken hebben, evenmin met haar grootouders. Door de houding van haar vader en op grond van het “advies” van haar grootouders heeft de dochter haar geslachtsnaam vervolgens gewijzigd in die van haar moeder. Volgens de vader heeft zij, nadat zij in september 2008 om een bijdrage vroeg, elk contact verbroken, om reden dat de vader niet direct positief op haar verzoek reageerde; hij wilde eerst bekijken óf hij de financiële ruimte had om bij te dragen. Eerst in november 2008 hoorde de vader weer iets van zijn dochter; via haar advocaat, hetgeen voor de vader een klap in zijn gezicht betekende. De vader stelt dat er thans sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor van hem niet langer gevergd kan worden dat hij de overeenkomst naleeft. Hij voelt zich gekwetst over de gang van zaken. De “spreekwoordelijke druppel die de emmer heeft doen overlopen”, is het feit dat de vader via de gemeente moest vernemen over het verzoek van de dochter tot wijziging van haar geslachtsnaam van die van haar vader in die van haar moeder en dat ook nog op een moment dat partijen in gesprek waren over een door de vader ten behoeve van de dochter te betalen bijdrage. De rechtbank oordeelt dat in dit geval en onder deze omstandigheden de financiële verantwoordelijkheid van de vader moet worden beperkt, ex art. 1:399 BW. Vooral de (onverwachte) geslachtsnaamwijziging van de jongmeerderjarige dochter is voor de vader dusdanig grievend, dat van hem niet in redelijkheid verwacht kan worden dat hij de overeenkomst onverkort nakomt. Om deze reden wijzigt de rechtbank de overeenkomst tussen partijen, zodat de vader per 19 mei 2009 (datum indiening verweerschrift) een bijdrage van € 140,= p.m. aan zijn dochter moet voldoen. Vlaardingerbroek werpt de vraag op of de kwetsing (van de vader) voldoende is om de onderhoudsbijdrage van het kind te matigen. Hij meent dat bemiddeling tussen beiden door de rechter op zijn plaats was, gezien de achterliggende feiten en de toekomstige verhouding tussen beiden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Geschil over ingangsdatum kinderalimentatie

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De vrouw meent dat de ingangsdatum 1 maart 2004 hoort te zijn, in plaats van 1 april 2008 (de datum van het inleidend verzoekschrift). Het hof oordeelt dat er in deze zaak geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om tot een andere ingangsdatum voor de kinderalimentatie te komen dan de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift. Het hof oordeelt als volgt: de vrouw was blijkbaar op de hoogte van de onderhoudsverplichting van de man jegens het kind, zij durfde eerder echter – zo geeft ze zelf aan – niet naar de kinderrechter stappen. Ze betwist verder dat de man na 2004 nog bijdragen heeft geleverd. Onder deze omstandigheden had het op haar weg gelegen om zich tijdig tot de rechter te wenden teneinde kinderalimentatie te verzoeken. Nu zij zulks heeft nagelaten, komt dit voor haar rekening en risico.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Gezagsbeslissing zonodig ontkoppelen van andere echtscheidingsbeslissingen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De echtscheidingsprocedure tussen Wildgruber en zijn ex-vrouw duurde ongeveer 7 jaar en 4 maanden. De procedure aangaande het gezag over hun twee kinderen duurde even lang. De moeder kreeg uiteindelijk het gezag, aangezien zij gedurende de hele procedure met het voorlopig gezag was bekleed. Dit was namelijk in het belang van de kinderen, aldus de Duitse rechters. Wildgruber klaagt bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens dat artikelen 6 en 8 EVRM zijn geschonden. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM wordt de redelijkheid van de duur van een procedure beoordeeld aan de hand van: de complexiteit van de zaak, het gedrag van verzoeker en hetgeen op het spel staat. In dit geval waren de vertragingen met name te wijten aan het feit dat de gezagsbeslissing in samenhang met de andere echtscheidingsbeslissingen genomen moest worden, volgens het Duitse Wetboek van Rechtsvordering. Het EHRM wijst erop dat uit artikel 6 § 1 EVRM een verplichting voortvloeit voor lidstaten om de rechterlijke organisatie op dusdanige wijze te organiseren, dat onredelijke vertragingen vermeden kunnen worden. Het EHRM erkent dat het wenselijk is, in het algemeen, dat alle beslissingen inzake een echtscheiding tegelijk genomen kunnen worden. Echter, in het geval van gezagsbeslissingen dienen extra inspanningen getroffen te worden, aangezien (langdurig) tijdsverloop kan leiden tot een feitelijke beslissing inzake het gezag. In dit geval voldoet de duur van de procedure van de gezagsbeslissing niet aan het criterium “binnen een redelijke termijn” en heeft een inbreuk op artikel 6 § 1 EVRM plaatsgevonden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Gijzelingsmaatregel met het oog op naleving omgangsregeling

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De rechtbank heeft de omgangsregeling uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard. De moeder tekent hiertegen hoger beroep aan op twee gronden: de omgangsregeling sluit niet aan bij de behoefte van het kind, er is onvoldoende rekening gehouden met haar belangen, en ze meent dat er onvoldoende grond is voor het opleggen van een gijzelingsmaatregel. Deze maatregel is te verstrekkend en niet gerechtvaardigd gezien haar belangen en de belangen van de kinderen. Het hof meent dat de moeder haar verplichtingen niet naleeft: ze stelt zich zeer terughoudend op en blijft vasthouden aan begeleide omgang. Het ligt op haar weg het kind in haar omgang met de man te begeleiden en te ondersteunen. Het hof is van oordeel dat de moeder – door vast te houden aan de voorwaarden dat omgang onder begeleiding plaatsvindt en voor zover van begeleiding geen sprake is, ertoe neigt het kind te volgen – zich van deze verplichting als uitvloeisel van het ouderschap onvoldoende rekenschap geeft. Teneinde ervan verzekerd te zijn dat de omgangsregeling thans wel onverkort wordt nagekomen acht het hof, gelet op de zeer bijzondere omstandigheden van het geval, toepassing van lijfsdwang als uiterste dwangmiddel gerechtvaardigd. Het belang van het kind – bij het opbouwen van een band met de man – dient te prevaleren boven het belang van de moeder dat gediend wordt door buiten toepassing laten van de gijzelingsmaatregel.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Griffierechten per 1 februari 2010 met 0,27% verhoogd

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Met het Besluit van 25 januari 2010 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet tarieven in burgerlijke zaken en enkele andere wetten (indexering griffierechten bestuursrechtelijke en civielrechtelijke wetten 2010) worden de griffierechten in de Algemene wet bestuursrecht, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Beroepswet, de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, de Wet op de Raad van State en de Wet op de rechtsbijstand alsmede tarieven in de Wet tarieven in burgerlijke zaken verhoogd met 0,27%, het percentage waarmee de consumentenprijsindex (CPI) vanaf 31 augustus 2008 tot en met 31 augustus 2009 is gestegen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Hernieuwde Successiewet

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Per 1 januari 2010 is de nieuwe Successiewet in werking getreden. Gevolg hiervan zijn o.a. grotere vrijstellingen voor erfbelasting (oude term: successierecht) voor partners (€ 600.000) en kinderen (€ 19.000). Partners volgens de nieuwe wet zijn gehuwden en geregistreerde partners, maar ook mensen die voldoen aan de volgende vijf voorwaarden: • Beiden meerderjarig • Gezamenlijke huishouding volgens gba • Wederzijdse zorgverplichting aangegaan bij notariële akte (tenzij al langer dan vijf jaar wordt samengewoond) • Geen bloedverwanten in rechte lijn (tenzij partner mantelzorger is) • Geen meerrelaties Voorts dalen de belastingtarieven (10% tot € 118.000 en 20% vanaf dat bedrag) Nieuwe vrijstellingen voor de schenkbelasting (oude term: schenkingsrecht): Kinderen: € 5.000 jaarlijks Kinderen 18-35 jaar: € 22.760 (eenmalig) en mag € 50.000 zijn in geval dit gebruikt wordt voor aankoop eigen woning of studie Anderen: € 2.734

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Herzien adoptieverdrag

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
In deze brief antwoordt minister Hirsch Ballin op de vraag van de vaste commissie voor Justitie van 17 december 2009, over het Herziene adoptieverdrag van de Raad van Europa. De minister beargumenteert in de brief waarom Nederland nimmer partij is geweest bij dit verdrag uit 1967 over de adoptie van kinderen. Daarna legt Hirsch Ballin uit dat het resultaat van de herziening van het verdrag van dien aard is, dat Nederland tot het verdrag wil toetreden. Het nieuwe verdrag beoogt immers harmonisering van het materiële recht van de lidstaten betreffende de adoptie van kinderen en stelt daarbij het belang van het kind duidelijk voorop. Daarnaast is het een wezenlijke aanvulling op het Haags verdrag van 1993 betreffende de interlandelijke adoptie van kinderen. Het legt waarborgen op, die verzekeren dat adopties die niet onder het Haags verdrag vallen, ook op zodanige wijze plaatsvinden dat deze in het belang van het kind zijn en dat het kind kan opgroeien in een stabiel gezinsverband. Ten slotte geeft de minister in de brief onder meer een overzicht van recente ontwikkelingen in de EU ten aanzien van adoptie, zoals de Nederlandse inzet in internationale besprekingen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Herziening van alimentatie: reikwijdte artikel 1:401 BW

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Bij de vaststelling van alimentatie was volgens de vrouw ten onrechte uitsluitend het (niet representatieve) loon van de man over 2005 in aanmerking genomen, en niet mede dat over de jaren 2003 en 2004. Rechtbank en hof weigerden echter de vaststelling te herzien onder verwijzing naar artikel 1:401 lid 4 BW. Er zou immers niet van onjuiste of onvolledige gegevens zijn uitgegaan. De Hoge Raad overweegt het volgende: voor wijziging van een rechterlijke uitspraak op de in artikel 1:401 BW genoemde grond is noodzakelijk, maar ook voldoende, dat de verzoeker aannemelijk maakt dat bij de uitspraak is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens en dat deze als gevolg daarvan van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord (HR 21 april 2006, LJN AU9734). Daaronder moet mede worden begrepen het geval dat dit laatste is veroorzaakt door een vergissing van de rechter. De omstandigheid dat tegen de uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht een rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan, staat aan toepassing van dit voorschrift niet in de weg. (Vgl. HR 15 november 1996, LJN ZC2201 en HR 28 mei 2004, LJN AO4015). Uit het vorenoverwogene en, meer in detail, uit hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.2 tot en met 2.19 is vermeld, vloeit voort dat de reikwijdte van art. 1:401 BW in de rechtspraak ruim wordt opgevat. Daaronder valt ook een geval als het onderhavige, waarin het hof weliswaar eerst de juiste feitelijke gegevens omtrent de uiteenlopende fiscale inkomens van de man over drie jaren in zijn beschikking heeft vermeld, doch vervolgens zijn oordeel, naar onmiskenbaar uit de beschikking blijkt, zonder enige redengeving slechts op een van deze jaarinkomens heeft gebaseerd, en aldus klaarblijkelijk toch van onvolledige feitelijke gegevens is uitgegaan. De hierop gerichte klachten van het middel zijn dus gegrond.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Het hof is bevoegd te beslissen op een verzoek tot vervanging van de bijzondere curator wanneer hoofdzaak bij hof aanhangig is

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De rechtbank heeft in eerste aanleg vervangende toestemming verleend aan de man tot erkenning van het kind. De vrouw heeft hiertegen hoger beroep aangetekend, en verzocht mr. X als bijzondere curator te benoemen. Vervanging van de eerder door de rechtbank benoemde bijzondere curator wordt, nu het om een zaak van afstamming gaat, beheerst door artikel 1:212 BW. Het hof oordeelt: ‘Hoewel de tekst van dat artikel luidt dat de benoeming – en naar in de praktijk wordt aangenomen tevens de vervanging – van de bijzondere curator plaatsvindt door de rechtbank die over de zaak beslist, is het hof van oordeel dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat in een geval als het onderhavige het hof bevoegd is te beslissen over het verzoek tot vervanging van de bijzondere curator. De wet regelt slechts de benoeming van de bijzondere curator, niet de vervanging. Deze benoeming dient kennelijk om praktische redenen plaats te vinden door de rechter die ook de hoofdzaak behandelt, ter voorkoming van de noodzaak om een afzonderlijke procedure te voeren ter benoeming van een bijzondere curator. Zaken van afstamming worden in eerste aanleg steeds door de rechtbank behandeld, hetgeen verklaart waarom de wet spreekt van “de rechtbank” als benoemende rechter. Nu de wet niet voorziet in de vervanging van een bijzondere curator moet, gelet op de bovenbedoelde bedoeling van de regeling, worden aangenomen dat het hof bevoegd is over die vervanging te beslissen wanneer de zaak bij het hof aanhangig is.’

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Hoe werkt de tbs-regeling bij een algehele gemeenschap van goederen?

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De man is gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Hij heeft een geldvordering op de BV waarvan hij enig aandeelhouder is. Tussen de man en de inspecteur is een geschil ontstaan over de vraag in hoeverre de vordering op de BV bij de man onder de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.92 Wet IB 2001 valt. Volgens de inspecteur moet de vordering door de algehele huwelijksgemeenschap voor 50% aan de man en voor 50% aan zijn vrouw worden toegerekend. De Hoge Raad heeft zijn stellingen verworpen: niet de bestuursbevoegdheid maar de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap is bepalend voor de toerekening van het resultaat uit de terbeschikkingstelling. Volgens de Hoge Raad brengt het feit dat echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd niet mee dat de helft van het resultaat uit een door de ene echtgenoot verstrekte geldlening (al beïnvloedt dat resultaat het gemeenschapsvermogen) rechtstreeks (mede) aan de andere echtgenoot toevloeit (vgl. HR 9 december 1953, BNB 1954/9). Immers, in dat geval is in de relatie tussen schuldenaar en schuldeiser de echtgenoot/schuldeiser degene die het resultaat uit de geldlening geniet. De rechtbank heeft (in cassatie onbestreden) vastgesteld dat de vordering op naam stond van de man en dat de bestuursbevoegdheid met betrekking tot die vordering bij hem berustte en heeft, gelet op het vorenoverwogene, daaraan met juistheid de gevolgtrekking verbonden dat het resultaat van het rendabel maken van de vordering wordt genoten door de man. Voor zover de staatssecretaris betoogt dat de echtgenote de vordering indirect ter beschikking stelt, faalt het eveneens. Met indirect ter beschikking stellen is blijkens de wetsgeschiedenis beoogd onder de regeling te laten vallen het geval dat de daadwerkelijke terbeschikkingsteller gebruik maakt van een ‘tussenstation’ met het doel de tbs-regeling te ontlopen (TK 26727, nr 7 blz. 19). Die situatie doet zich hier niet voor.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Hof: waarderingstabel voor Successiewet is civielrechtelijk niet van belang

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Naar aanleiding van hun echtscheiding twisten M en V onder meer over de waarde van de gemeenschappelijke woning waarop een zakelijk recht van gebruik en bewoning rust ten gunste van V’s vader. De rechtbank heeft in navolging van een waarderingsdeskundige de waarde van dit genotsrecht op de peildatum voor de verdeling (18 januari 2000) gesteld op bijna 50% van de vrije waarde van de woning. V is het niet hiermee eens. V stelt in hoger beroep dat volgens het Uitvoeringsbesluit SW het percentage op 66 moet worden gesteld. Het hof is van oordeel dat het Uitvoeringsbesluit SW, dat is gericht op fiscale toepassing, nog niet meebrengt dat de regeling ook bij de financiële afwikkeling van het huwelijk moet worden gevolgd. Het stond de deskundige dan ook vrij om op grond van zijn kennis, ervaring en intuïtie af te wijken van het Uitvoeringsbesluit. De omstandigheden dat het in de notariële praktijk gebruikelijk is om uit te gaan van dit besluit, dat ook andere taxateurs dit besluit hanteren en dat destijds bij de overdracht van het huis door vader aan V onder voorbehoud van het genotsrecht is uitgegaan van dit besluit, noopten de deskundige niet het besluit te volgen. De rechtbank was evenmin gehouden dit besluit te volgen. Het Hof overweegt voorts dat het besluit een ruwe maatstaf geeft. De door V voorgestane kapitalisatiefactor van 11 hoort bij rechthebbenden met een leeftijd tussen 55 en 60 jaar. Gelet op de leeftijd van V’s vader (geboren op 19 februari 1941 en op de peildatum dus bijna 59 jaar) had ook kunnen worden uitgegaan van een kapitalisatiefactor van 10,2. Verder is het rekenpercentage van 6 van het besluit gebaseerd op een redelijk rendement. Het redelijk rendement bij berekening van de gebruiksvergoeding (waartegen in hoger beroep geen grief is gericht) is gesteld op 4%, een percentage dat is ontleend aan de Wet IB 2001 (box 3) en de wettelijke rente. Uitgaande van de factor 10,2 en het rekenpercentage van 4 kan de minimale waarde van het zakelijk recht op 40,8% worden berekend. Het percentage van 50 dat de deskundige in casu heeft gehanteerd, ligt tussen 40,8% en 66%. Tegen deze achtergrond ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het advies van de deskundige. Naar het oordeel van het Hof nopen de redelijkheid en billijkheid er niet toe bij de onderhavige verdeling hetzelfde uitgangspunt te hanteren als toen de woning van vader werd gekocht. Het enkele feit dat het pand destijds is gekocht voor een bedrag waarbij rekening is gehouden met het besluit, is ontoereikend om ook bij de verdeling tussen M en V uit te gaan van dezelfde methode. Ook het feit dat V bij een voorgenomen vervreemding de woning eerst aan vader moet aanbieden geeft geen aanleiding om af te wijken van het percentage van de deskundige.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Hof beoordeelt onderhoudsplicht biologische vader

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De gemeente zoekt verhaal bij de man (als verwekker van de minderjarige) voor de aan de minderjarige verleende bijstand. Het hof geeft aan dat de hoofdregel dat de juridische vader onderhoudsplichtig is doorbroken kan worden door artikel 8 EVRM. Uit deze verdragsbepaling vloeit namelijk een positieve verplichting voort om het kind aanspraak op levensonderhoud jegens zijn biologische vader toe te kennen. Daarbij geldt wel dat sprake moet zijn van family life tussen de biologische vader en het kind, en gebleken moet zijn dat de juridische vader geen verhaal biedt. De gemeente heeft dit echter niet aangetoond, zodat het verzoek van de gemeente afgewezen wordt.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Hoofdelijke aansprakelijkheid voor schulden van de ex-echtgenoot en de verjaringstermijn hiervan

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Het UWV heeft een vordering op de man. De man was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Het UWV spreekt de ex-echtgenote, op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid ingevolge artikel 1:102 BW, aan meer dan 5 jaar na het ontstaan van de vordering, maar minder dan 5 jaar na ontbinding van huwelijk door echtscheiding. De vrouw beroept zich op verjaring. De Hoge Raad verwerpt dit beroep. De vrouw is na de ontbinding van de gemeenschap van goederen hoofdelijk aansprakelijk geworden jegens het UWV voor de helft van de schuld van de man aan het UWV. De verjaringstermijn ex artikel 3:309 BW is dan ook pas beginnen te lopen vanaf het moment van ontbinding van het huwelijk. De zelfstandigheid van de vorderingsrechten leidt er onder meer toe dat verjaring van het vorderingsrecht jegens de ene hoofdelijke schuldenaar niet verjaring van het vorderingsrecht jegens de andere hoofdelijke schuldenaar meebrengt.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Horen van 5,5 jarige in kinderontvoeringszaak

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft afgezien van het horen van het kind. Noch het Haags Kinderontvoeringsverdrag, noch de Uitvoeringswet verplichten tot het horen van een kind. Artikel 11 lid 2 van de Brussel IIbis verordening bepaalt dat bij toepassing van artikelen 12 en 13 HKOV ervoor gezorgd wordt dat het kind tijdens de procedure in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord, tenzij dit gezien zijn leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam wordt geacht. De minderjarige is 5,5 jaar oud. Naar het oordeel van het hof heeft een kind van die leeftijd – in beginsel – nog geen “clear grasp of the situation” (Explanatory Report, Elisa Pérez-Vera, nr. 30). Nog daargelaten de behoedzaamheid die van de rechter gevergd mag worden in verband met het gevaar van psychologische schade dat een dergelijk verhoor kan veroorzaken bij een (zeer) jong kind dat zich mogelijk gedwongen voelt te kiezen tussen zijn ouders (Elisa Pérez-Vera). De leeftijd van de minderjarige staat er in deze reeds aan in de weg dat hij wordt gehoord in de zin van de te dezen toepasselijke bepalingen. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel nopen, zijn gesteld noch gebleken. De vraag of de minderjarige een bepaalde mate van rijpheid heeft, kan om die reden onbesproken blijven.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Initiatiefwetsvoorstel verruiming van de aansprakelijkheid van ouders voor gedragingen van minderjarigen vanaf 14 jaar

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Met betrekking tot de huidige aansprakelijkheidsregeling voor kinderen gaat de wet uit van aansprakelijkheid van ouders en voogden voor hun kinderen tot veertien jaar. Ten aanzien van kinderen van veertien en vijftien jaar kunnen ouders en voogden naast hun kinderen aansprakelijk worden gesteld. Ouders kunnen zich echter vrijpleiten voor de gedragingen van hun kind, waardoor verhaal van de schade een lastige zaak wordt. Jongeren boven de zestien jaar zijn zelf en alleen aansprakelijk. Omdat deze jongeren meestal niet over toereikend vermogen beschikken, komt de schade ten laste van de benadeelde. Schade ontstaan door toedoen van kinderen in de leeftijdscategorie vanaf veertien jaar, is op dit moment haast onmogelijk op de dader te verhalen. Dit wetsvoorstel strekt ertoe de bestaande risicoaansprakelijkheid van ouders ten aanzien van minderjarige kinderen tot veertien jaar, te verruimen tot alle minderjarige kinderen. Ouders en voogden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor schade ontstaan door toedoen van hun minderjarige kinderen. Naast de ouders kunnen ook hun kinderen van veertien jaar en ouder aansprakelijk gesteld worden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Kamer: homohuwelijk in Antilliaanse gemeenten

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Homoseksuele stellen kunnen waarschijnlijk over ruim twee jaar trouwen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Demissionair staatssecretaris Ank Bijleveld (Koninkrijksrelaties) verzette zich donderdag (04-03-2010) tijdens een Kamerdebat over de toekomst van de eilanden niet tegen een wetswijziging die dit mogelijk maakt. De Kamer sprak zich eerder al uit voor invoering van het homohuwelijk op de Antillen en Aruba. Maar Bijleveld toonde zich altijd gevoelig voor de weerstand die er op de eilanden tegen bestaat. Daarom wilde ze het homohuwelijk niet al te snel invoeren. Ze kan zich nu vinden in een termijn van twee jaar nadat nieuwe wetten voor de zogeheten BES-eilanden van kracht zijn geworden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Kind vernietigt erkenning, maar dient verzoek niet tijdig in

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Het kind, geboren in 1987, is tijdens het huwelijk van zijn moeder door haar echtgenoot in 2000 erkend. Hij wil echter erkend kunnen worden door zijn biologische vader, en vordert daarom de vernietiging van de erkenning door de (inmiddels ex-) echtgenoot van zijn moeder. Het verzoek tot vernietiging van de erkenning is niet binnen de wettelijke termijn van artikel 1:205 lid 4 BW ingediend, de rechtbank wijst het verzoek om die reden ook af. Het stellen van termijnen is in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het family life van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, nu de in de wet gegeven termijnen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving teneinde de rechtszekerheid te waarborgen en voorts ter bescherming van de belangen van het kind. In dit geval is het echter de wens van alle betrokkenen dat de erkenning van het kind door de ex-echtgenoot van moeder wordt vernietigd, zodat de biologische vader het kind kan erkennen. Het kind wordt in zijn belangen geschaad in plaats van beschermd bij het vasthouden aan de wettelijke termijnen; namelijk omdat het voor hem in emotioneel opzicht van groot belang is dat de vader hem erkent, en hij in dat geval van de vader zal kunnen erven. Nu aannemelijk is dat de rechtszekerheid in dit geval niet wordt geschaad en de belangen van X niet worden beschermd door de wettelijke termijn van art. 1:205 lid 4 BW, maar hierdoor juist worden geschaad, vormt in dit specifieke geval de termijnstelling een ongerechtvaardigde inmenging in de zin van artikel 8 lid 2 EVRM. Het hof vernietigt de erkenning van X door de ex-echtgenoot van moeder.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Man verrekent kinderalimentatie met overbedelingsvergoeding

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De man wenst zijn schuld (het voldoen van kinderalimentatie) te verrekenen met de schuld van de vrouw (de overbedelingsvergoeding) omdat nakoming van de vrouw volgens hem op andere wijze onmogelijk is gebleken. De Rechtbank Dordrecht past de regels inzake verrekening (en de bevoegdheid daartoe) toe. Op grond van artikel 475c sub f BW is het beslag op vorderingen tot levensonderhoud beperkt, daaraan is een beslagvrije voet toegekend. Deze toekenning geschiedt om de beslagene voldoende middelen van bestaan te laten. Een (periodieke) alimentatie-uitkering is er immers op gericht om te voorzien in middelen van bestaan (levensonderhoud) van iemand die daartoe zelf niet in staat is. Hiermee is niet te verenigen dat deze uitkeringen worden onttrokken aan hun bestemming door beslaglegging en derhalve evenmin door verrekening. Bijzondere feiten en/of omstandigheden kunnen – ongeacht of hiervan in dit geval sprake is – aan dit uitgangspunt geen afbreuk doen, omdat juist de bestemming van de alimentatie aan verrekening in de weg staat. De alimentatie-uitkering is immers uitsluitend vastgesteld om te dienen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind van partijen. Aanwending voor een ander doel, zoals met een beroep op verrekening zou geschieden, is onaanvaardbaar. Het voorgaande geldt eveneens voor de bevoegdheid van de vrouw om de alimentatiebeschikking (verder) te executeren. De man heeft geen nadere feiten of omstandigheden gesteld, welke tot een ander oordeel zou leiden. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Modernisering van de Successiewet 1956 – Tekst en toelichting op de wijzigingen per 1 januari 2010

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Per 1 januari 2010 is de Successiewet 1956 vernieuwd en gemoderniseerd. Dit brengt sterke vereenvoudiging van de tarieven en vrijstelling van de ‘erfbelasting’ en ‘schenkbelasting’ met zich mee. Andere voorbeelden van de modernisering zijn het nieuwe partnerbegrip en de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. In dit boek zijn alle bepalingen van de Successiewet 1956 opgenomen, waarbij wordt aangegeven wat is veranderd, voorzien van een toelichting voornamelijk ontleend aan de parlementaire behandeling van de afgelopen maanden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Moeder verhuist met kind naar Duitsland (Geen ouderschapsplan)

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De moeder, bij wie het kind verblijft, vraagt op de voet van art. 1:253a BW vervangende toestemming teneinde met het kind naar haar echtgenoot in Duitsland te verhuizen. Een afweging van alle omstandigheden van het geval brengt mee dat aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend, nu dat in het belang van het kind de meest wenselijke beslissing is. De hoofdverblijfplaats van het kind was al ruim drie jaar bij zijn moeder. Het kind bracht ten minste een keer in de twee weken een weekend bij zijn vader door. Een aspect dat de rechtbank uitdrukkelijk in haar overwegingen betrekt, is dat het recht op en de kwaliteit van de omgangsmomenten van de vader met het kind praktisch onaangetast blijven. Het verzoek van de vader te bepalen dat partijen gehouden zullen zijn tot het opstellen van een ouderschapsplan steunt niet op de wet, zodat de rechtbank dat verzoek niet toewijsbaar acht. Datzelfde geldt voor het verzoek van vader van de moeder te verlangen dat zij zich in een tussen de ouders overeen te komen ouderschapsplan bindend vastlegt omtrent een eventuele nieuwe verhuizing van haar binnen Duitsland of binnen Europa. Vlaardingerbroek geeft aan dat in deze uitspraak inzichtelijk helder is gemaakt welke belangen de rechter meeneemt in zijn afweging en hoe deze afweging plaatsvindt.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Naschrift

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De auteurs reageren op de bovenstaande reactie van mr. dr. F. Fernhout. Ze verdedigen de nadruk – die zij legden – op belagingszaken. Daarbij wijzen ze erop een wetshistorische achtergrond van artikel 237 Rv aangeboden te hebben. De verwijzing van Fernhout naar het arrest Stankiewicz tegen Polen is naar hun mening echter niet vergelijkbaar met de van partijen in Nederlandse familiezaken.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Na wetsvoorstel 28 867 nog een vierde tranche?

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De auteur bespreekt de behandeling van wetsvoorstel 28 867 (Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen)) door het parlement. Hij belicht hierbij positieve en negatieve punten. Daarnaast gaat hij dieper in op het door de minister aangekondigde onderzoek naar de invoering van – kort gezegd – dwingend-rechtelijke aanspraken tussen echtelieden, geregistreerde partners en zelfs ongehuwd samenwonenden. Hierbij werpt hij verschillende vragen op: voor welk soort relatie zou zo een regeling kunnen of moeten gelden, dient de regeling van dwingendrechtelijke of regelendrechtelijke aard te zijn, aangaande het object van de regeling (waarop een correctie aangebracht dient te worden). De auteurs stelt dat bestaande wettelijke en jurisprudentiële kaders onderzocht dienen te worden, evenals de inhoud van de regeling, wat de omvang van de correctie is en de werkbaarheid van de regeling.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Niet-uitgekeerd aandeel in advocatenmaatschap is ook ‘inkomen’ voor toepassing verrekenbeding

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Ex-echtgenoten hadden huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding. Na echtscheiding betwist de man dat zijn onuitgekeerde winstaandelen in een advocatenmaatschap in de verrekening moeten worden betrokken. Rechtbank en hof waren van oordeel dat deze winsten wel degelijk onder de te verrekenen inkomsten vallen, ook als in de maatschapsovereenkomst is bepaald dat de winsten in de maatschap worden gelaten om als werkkapitaal te dienen. De man gaat in cassatie. De Hoge Raad wijst het cassatieberoep af. De Hoge Raad stelt vast dat het hof op basis van (de uitleg van) de huwelijkse voorwaarden – met toepassing van het Haviltex-criterium – tot het oordeel heeft kunnen komen dat het gehele winstaandeel van de man, inclusief het (nog) niet uitgekeerde gedeelte daarvan, in aanmerking moet worden genomen bij de bepaling van zijn netto-inkomen als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden. Dit brengt mee dat het hof niet meer behoefde toe te komen aan de vraag of art 1:141 lid 4 en/of lid 5 BW hier toegepast moesten worden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Niet-uitgekeerde winsten in maatschap vielen ook onder verrekenbeding

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De man en de vrouw zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden met de verplichting om jaarlijks het ‘netto-inkomen’ te verrekenen. Onder ‘netto-inkomen’ wordt verstaan het belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet IB 1964. Naar aanleiding van de echtscheiding is tussen de man en de vrouw een geschil ontstaan over het verrekenbeding dat tijdens het huwelijk niet is nageleefd. De man is een van de vennoten van een maatschap. Gedurende het huwelijk ontving hij maandelijks een voorschot op zijn aandeel in de winst. Hetgeen jaarlijks na aftrek van de maandelijkse voorschotten aan winstuitkering resteerde werd niet aan hem uitbetaald, maar toegevoegd aan zijn kapitaal in de maatschap. Voor de Hoge Raad is in geschil of de nog niet-uitgekeerde winst alsnog moet worden verrekend. In cassatie stelt de man dat het hof ten onrechte de vraag of sprake is van uitkeerbare winst heeft overgeslagen en zich meteen heeft gericht op de vraag of verrekening van die winst kan worden bewerkstelligd zonder de onderneming in gevaar te brengen. De Hoge Raad verwerpt zijn stellingen. Het hof heeft eerst onderzocht wat tot het netto-inkomen van de man als bedoeld in de huwelijkse voorwaarden behoort en is tot de conclusie gekomen dat ook de niet-uitgekeerde winsten in de verrekening moeten worden betrokken. Dit brengt mee dat het hof niet meer hoefde toe te komen aan de vraag of artikel 1:141 lid 4 en 5 BW hier toegepast moesten worden. Bij de ‘niet-uitgekeerde winsten uit onderneming’ als in dat artikel bedoeld, gaat het immers juist om winsten die geen deel hebben uitgemaakt van het aan de man toekomende netto-inkomen zoals omschreven in het verrekenbeding.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Notaris moet wijzen op risico van een echtscheiding in het buitenland

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De man en de vrouw – beiden hebben de Nederlandse nationaliteit – wonen al enige tijd in Engeland. De notaris heeft voor hen huwelijkse voorwaarden opgesteld waarbij het Nederlandse recht van toepassing is verklaard. De vrouw start twee jaar later een echtscheidingsprocedure in Engeland. Op dat moment verneemt de man van een deskundige dat het risico bestaat dat de Britse rechter de huwelijkse voorwaarden terzijde schuift. De man heeft daarop een schikking getroffen die voor hem ongunstiger is dan de huwelijkse voorwaarden met de vrouw. De man dient om deze reden een klacht in jegens de notaris bij de Kamer van Toezicht. Het hof oordeelt – zoals de Kamer van Toezicht – dat het de taak van de notaris was te onderzoeken of de door hem opgestelde huwelijkse voorwaarden gelet op de internationale aspecten van het huwelijk waarmee de notaris bekend was, de door de man en de vrouw beoogde rechtsgevolgen zouden hebben. De notaris was gehouden, nu de inhoud van de huwelijkse voorwaarden met name van belang worden bij een echtscheiding, na te gaan wat de gevolgen zouden zijn van een in Engeland uit te spreken echtscheiding dan wel aan de man moeten vragen of hij dit had onderzocht en/of hem moeten verwijzen naar een deskundige. Door dit na te laten heeft de notaris de belangen van de man onvoldoende behartigd en daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Onafhankelijk toezicht moet vertrouwen in notarissen, advocaten en gerechtsdeurwaarders waarborgen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Toezicht binnen de juridische beroepen moet een preventief en onafhankelijk karakter hebben, schrijft de minister in zijn brief aan de Tweede Kamer. De toezichthouder moet een onafhankelijke positie krijgen en het toezicht dient los te staan van de tuchtrechtelijke procedures. Ook dient het toezicht een controle op de naleving van alle wettelijke voorschriften te zijn. Voor de advocatuur is het toezicht nu nog niet wettelijk vastgelegd. De minister wil dat er een wettelijke regeling komt en zal het advies dat de heer Docters van Leeuwen op korte termijn uitbrengt aan de Nederlandse Orde van Advocaten over het toezicht op de advocatuur daarbij betrekken. In elk geval moet het toezicht op de advocatuur volgens de minister worden opgedragen aan een onafhankelijk toezichthoudend orgaan binnen de Nederlandse Orde van Advocaten. Het toezicht moet ook worden losgekoppeld van het tuchtrecht en niet meer afhankelijk zijn van de indiening van een klacht over een advocaat. De minister kondigt in zijn brief bovendien aan dat ook advocaten zich tegenover de toezichthouder niet meer moeten kunnen beroepen op hun geheimhoudingsplicht.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Onderhoud of verfraaiing?

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De Hoge Raad geeft duidelijkheid omtrent de gevolgen van een niet uitgevoerd periodiek verrekenbeding bij echtscheiding indien het gaat om de aflossing van een ten behoeve van de aanschaf of verbouwing van de (echtelijke) woning aangegane geldlening of een mede in verband met deze geldlening afgesloten kapitaalverzekering (HR 10 juli 2009, NJ 2009, 377). De schrijver geeft echter aan dat niet alle vragen met betrekking tot de verrekening bij echtscheiding van de besteding van inkomsten aan de echtelijke woning zijn beantwoord. Zoals: in hoeverre dient tijdens het huwelijk bestede inkomsten aan onderhoud en verbetering van de echtelijke woning tot een verrekening bij echtscheiding te leiden. De auteur behandelt twee uitspraken – Hof ‘s-Gravenhage 4 maart 2009, LJN BH5657 en Hof ‘s-Hertogenbosch 10 maart 2009, LJN BH5966 (RFR 2009, 74) – die hierover handelen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Ongehuwd lesbisch stel adopteert Amerikaans kindje

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Strikte toepassing van de wet zou ertoe leiden dat het verzoek tot partneradoptie naar Nederlands recht ten behoeve van de lesbische partner (Y) van X afgewezen dient te worden. De Arnhemse rechtbank oordeelt echter anders: een dergelijke strikte uitleg is namelijk niet in het belang van het kind. Daarnaast staan proceseconomische redenen zo een uitleg in de weg. Het stel is niet gehuwd, noch zijn zij geregistreerde partners. Zij wonen wel samen. De buitenlandse adoptie door X is erkend, maar is nog niet herroepelijk geworden zodat zij niet kan worden aangemerkt als (adoptief)ouder van het kind. Dit leidt er strikt formeel toe dat ten aanzien van Y niet voldaan is aan de voorwaarden neergelegd in artikel 1:227 lid 2 BW en artikel 1:228 lid 1 sub f BW. De adoptant moet namelijk echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de (adoptief)ouder zijn. De rechtbank is van oordeel dat vanwege het belang van het kind en proceseconomische redenen een dergelijke strikte uitleg van artikel 1:227 lid 2 BW en artikel 1:228 lid 1 sub f BW niet wenselijk is. Het kind maakt immers al een tijdje feitelijk deel uit van het gezin. Y is daarenboven betrokken geweest bij het door de Raad voor de Kinderbescherming verrichte onderzoek in het kader van de beginseltoestemming en de adoptie in de Verenigde Staten is bovendien uitgesproken ten behoeve van het stel. Zodoende is de rechtbank van oordeel dat het belang van het kind hier voorop dient te staan, welk belang vergt dat het met beide opvoeders en verzorgers gelijktijdig in een gelijke familierechtelijke relatie komt te staan en niet nog geruime tijd in onzekerheid verkeert over het juridische ouderschap. Nu aan de overige voorwaarden die de wet aan adoptie stelt is voldaan, zal de rechtbank het verzoek tot adoptie naar Nederlands recht toewijzen, opdat naar Nederlands recht ook tussen Y en het kind familierechtelijke betrekkingen worden geschapen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Ongelijkheid in huwelijks- en samenlevingscontracten

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De auteur vindt het onaanvaardbaar dat bij een scheiding (na huwelijk, geregistreerd partnerschap, wettelijke of feitelijke samenwoning) vaak ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op vermogensrechtelijk en financieel vlak naar boven komen. Hij biedt in dit artikel 2 oplossingen aan: relatie- of huwelijksaanwinsten verdelen via een verrekenvordering, en bij aanvang van de relatie communiceren over wensen en bekommernissen, ook op vermogensrechtelijk vlak.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Ouderschapsplan: “daadwerkelijk controleerbare” afspraken

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De achterliggende gedachte bij het ouderschapsplan is dat ouders bij een voorgenomen echtscheiding vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap na de echtscheiding en hierover goede afspraken maken opdat onnodige conflicten nadien worden voorkomen, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis. In de Memorie van toelichting wordt gesproken over “daadwerkelijk controleerbare” afspraken. Hieruit leidt de Rechtbank Den Haag af dat de afspraken in het ouderschapsplan concreet moeten worden ingevuld en dat bij te vaag geformuleerde onderdelen van het ouderschapsplan om concretisering kan worden verzocht. De ouders hebben in hun ouderschapsplan als uitgangspunt genomen dat de minderjarigen de niet-verzorgende ouder zo vaak kunnen bezoeken als zij zelf willen. De rechtbank oordeelt dat een dergelijke regeling bij jonge kinderen kan leiden tot een loyaliteitsconflict, omdat de kinderen als het ware telkens moeten kiezen voor de ene of de andere ouder. Kinderen jonger dan 14 jaar zijn in het algemeen gebaat bij een concrete regeling die door de ouders is opgesteld. Het initiatief voor contact met de niet-verzorgende ouder wordt in deze regeling echter bij de jonge kinderen (10 en 7 jaar in eerste zaak, 5 en 3 jaar in tweede zaak) gelegd. Om die reden wil de rechtbank deze regeling met de ouders bespreken, waar ook de zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank en de ouders advies kan geven.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Ouderschapsplan en ontvankelijkheid

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De schrijfster bespreekt allereerst de koppeling van het ouderschapsplan aan het verzoek tot echtscheiding, waarna zij ingaat op de vraag of dit ouderschapsplan ook een ontvankelijkheidsvereiste is voor eenzijdige echtscheidingsverzoeken. Ze brengt verder naar voren dat het ouderschapsplan als ontvankelijkheidsvereiste leidt tot vertraging in de procedure. Tot slot brengt ze enkele voorstellen naar voren welke de toegang tot en de voortgang van de echtscheidingsprocedure zouden waarborgen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Over kinderen, partners, tarieven en vrijstellingen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Met ingang van 1 januari 2010 zijn de tarieven, vrijstellingen en het partnerbegrip in de Successiewet gewijzigd. De auteurs bespreken deze wijzigingen, naast het begrip ‘kind’. Dit artikel is de eerste in een reeks van negen artikelen (Rode draad: nieuwe Successiewet) die in de WPNR zullen verschijnen waarin de belangrijkste wijzigingen in de nieuwe Successiewet aan bod zullen komen. Deze bijdragen zullen tweewekelijks verschijnen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Pilot GBA-online bij gemeenschappelijke echtscheidingsverzoeken

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Vanaf 1 februari 2010 zal de pilot ‘GBA-online bij gemeenschappelijke echtscheidingsverzoeken’ landelijk bij alle familieteams/-afdelingen van de rechtbanken van start gaat. Deze pilot vindt plaats in het kader van een verlichting van de administratieve lasten van burgers. Tijdens deze pilot, die tot 1 september 2010 zal duren, vervalt bij de indiening van gemeenschappelijke verzoeken tot echtscheiding de verplichting om een GBA-uittreksel van beide partijen over te leggen (artikel 2.2 procesreglement scheiding, onder b, eerste zin), mits aan een aantal voorwaarden is voldaan. Deze voorwaarden zijn als volgt. Van beide partijen dient het Burger Service Nummer (BSN) te worden vermeld. Dit kan middels opneming van de nummers in het verzoekschrift bij de personalia van partijen of door het overleggen van kopieën van identiteitsbewijzen van beide partijen, waarop het BSN staat vermeld. Indien u voor deze laatste mogelijkheid kiest, voorkomt u eventuele typefouten die ertoe kunnen leiden dat u alsnog GBA-uittreksels over moet leggen. De rechtbank heeft namelijk de bevoegdheid om, indien het uittreksel met de invoering van het opgegeven BSN niet direct online opvraagbaar is, verzoekers alsnog te verplichten GBA-uittrekels over te leggen. Deze verplichting blijft ook bestaan indien geen BSN wordt/kan worden vermeld in het verzoekschrift. Het bovenstaande laat onverlet het bepaalde in artikel 2.2 van het procesreglement scheiding over de situaties waarin geen GBA-registratie heeft plaatsgevonden. Alsdan dienen andere bewijsstukken ten aanzien van de nationaliteiten, de gewone verblijfplaats en de eventuele verblijfsduur te worden overgelegd. Ook voor het overige blijft het bepaalde in artikel 2.2 van het procesreglement scheiding tijdens de pilot gelden. In juli 2010 zal worden geïnformeerd over de vraag hoe ná 1 september 2010 zal worden omgegaan met de verplichting GBA-uittreksels over te leggen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Procesrecht en kinderalimentatie: de brief van de dochter aan het hof

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De man komt in beroep tegen een door de rechtbank vastgestelde alimentatie voor zijn ca. 18-jarige dochter. Deze dochter heeft het hof een brief geschreven waarvan zij niet wil dat de inhoud kenbaar gemaakt zal worden aan haar vader. Om reden dat het hof dit in strijd met de procesorde acht, is van de inhoud van die brief geen kennis genomen en maakt de brief geen deel uit van de processtukken. Overigens komen de ouders ter zitting een door de vader te betalen onderhoudsbijdrage voor hun dochter overeen. Vlaardingerbroek vindt de keuze van de rechter – om geen gebruik te maken van de brief, noch de zakelijke inhoud hiervan kort voor te houden – terecht. De ouders hebben nu een compromis kunnen bereiken over de te betalen kinderalimentatie. De rechter heeft de wijste beslissingen genomen, aldus de annotator, om verder geen olie op het vuur te gooien.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Proefschrift; drie stellingen Verdelingsbeslagen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De auteur bespreekt in dit artikel zijn proefschrift. Dit handelt over twee verdelingsbeslagen die het Nederlands recht kent, zijnde: het deelgenotenbeslag (artikel 733 Rv) en het maritaal beslag (artikel 768 ev. Rv). Hij onderzoekt de werking van beide verdelingsbeslagen in zijn proefschrift. Hierbij komen verschillende vragen aan bod, zoals waarop een verdelingsbeslag gelegd kan worden en wat de rechtsgevolgen zijn van een verdelingsbeslag. Hij stelt een vergelijking tussen beide beslagen op in zijn proefschrift. Daarnaast gaat hij in op de andere conservatoire maatregelen die beschikbaar zijn in het kader van (de verdeling van) de gemeenschap. Tevens komt in het proefschrift het bestuur en de verdeling van de gemeenschap aan bod, in het bijzonder de procedurele aspecten daarvan. In dit artikel bespreekt de auteur drie stellingen die hij naar aanleiding van zijn proefschrift heeft geformuleerd. Deze zijn: de wetgever is geen ezel (toeziend op de vernietigbaarheidsregeling van artikel 3:195 lid 1 BW), na afroep is kredietruimte vatbaar voor maritaal beslag en derdenbeslag op een tot een huwelijksgemeenschap behorende bankrekening dient te worden gelegd ten laste van de echtgenoot tegen wie een executoriale is/zal worden verkregen en niet – zoals de Hoge Raad leert in HR 23 oktober 1998, NJ 199, 130 (Bankrekening mevrouw Van Schoonhoven) – ten laste van de echtgenoot die het bestuur over de bankrekening voert.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Raad van Europa over Nederland: ‘Illegale’ kinderen mogen niet meer op straat gezet worden

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Dit persbericht handelt over de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten in een klacht van Defence for Children tegen Nederland, over het feit dat in Nederland uitgeprocedeerde gezinnen op straat worden gezet. Defence for Children geeft aan in deze uitspraak de definitieve erkenning van een jarenlange strijd voor het recht op onderdak voor kinderen zonder rechtmatig verblijf te zien.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Reactie op “Het verrekenbeding” van prof. mr. L.C.A. Verstappen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Reactie op “Het verrekenbeding” van prof. mr. L.C.A. Verstappen, WPNR (2009) 6817 – Het effect van Bommen Berend (WPNR 2010/6829, p. 105, mw. mr. J.A. van Keulen) en Naschrift (WPNR 2010/6829, p. 107, Prof. mr. L.C.A. Verstappen) De schrijfster roept op een inhoudelijke, zuivere, niet-persoonsgerichte en academische discussie te voeren en de krachten te bundelen teneinde te komen tot een zo duidelijk mogelijke regelgevingen en jurisprudentie op het gebied van verrekenbedingen. Professor Verstappen voorziet de reactie van mw. mr. Van Keulen van een antwoord.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Rechtsvraag – Legitieme en stief(klein)kinderen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De auteur behandelt een vraag met betrekking tot artikel 4:67 sub a BW. De casus ziet toe op het testament van erflater waarin hij zijn zoon, zijn stiefzoon en zijn 3 stiefkleinkinderen tot erfgenamen benoemt gezamenlijk en voor gelijke delen. Nadien schenkt hij de stiefzoon en de stiefkleinkinderen elk nog € 45.000,- Bij de afwikkeling van de nalatenschap ontstaat verschil van inzicht of de schenkingen op grond van artikel 4:67 sub a BW bij de berekening in de legitieme portie in aanmerking genomen moeten worden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Reparatie dubbele aftrek partneralimentatie

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Op 27 februari 2009 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de vraag of een lijfrentegift ook nog als schuld in box 3 mag worden meegenomen, naast de aftrek in box 1. Volgens de Hoge Raad staat de rangorderegeling in artikel 2.14 Wet IB daaraan niet in de weg. Omdat zo’n dubbele aftrek mogelijk is voor lijfrenteverplichtingen, was de overtuiging dat dit ook zou gelden voor alimentatieverplichtingen. Volgens de Rechtbank Breda, 11 december 2009, nr. AWB 08/5017, is dit ook zo. De staatssecretaris is een slecht verliezer en heeft dit in het belastingplan 2010 gerepareerd. Niet als schuld in box 3 komt in aanmerking verplichtingen ter zake van giften en uitgaven voor alimentatie. Deze wijziging werkt terug tot en met 30 december 2009. Op de peildatum 31 december 2009 kunnen dergelijke verplichtingen daarom al niet meer meegenomen worden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Staat mag relatie gevangene niet beoordelen

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Twee mannelijke gevangenen, Frasik en Jaremowicz, wilden met hun respectievelijke partners in de gevangenis huwen. De Poolse rechter oordeelde dat de weigering van het gevangeniswezen het huwelijk van Frasik met zijn partner toe te staan, in strijd was met artikel 12 EVRM. Echter zijn veroordeling kon dit niet in de weg staan. In het geval van Jaremowicz oordeelde de Poolse rechter dat – aangezien de partners contact hielden met elkaar middels vliegertjes vanuit hun verschillende luchtplaatsen – deze relatie oppervlakkig en onwaardig was. Het Europese Hof van de Rechten van de Mens oordeelde dat deze belemmeringen in strijd waren met artikel 12 EVRM (het recht om te huwen). De European Prison Rules ec (2006) bepaalt dat de rechten van de gevangenen zo min mogelijk beperkt mogen worden. Beperkingen moeten proportioneel zijn met het oog op de doelen die door de beperkingen worden nagestreefd. De in dit geval opgelegde beperkingen hadden niets te maken met legitieme doelen zoals de veiligheid in de gevangenis of het voorkomen van strafbare feiten. De autoriteiten veroordeelden de kwaliteit van de relaties. Daarmee mengden de autoriteiten zich in hoogstpersoonlijke aangelegenheden, te weten de partnerkeuze en de beslissing wel of niet een huwelijk te sluiten. Het verweer van de staat – dat Frasik na het uitzitten van zijn gevangenisstraf in het huwelijk kon treden en dat de autoriteiten vijf maanden later wel op het verzoek van Jaremowicz waren ingegaan – kon niet baten.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Staat procedeert niet meer tegen Nederlandse kinderontvoerders

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
In dit artikel worden kort de elementen van het wetsvoorstel (Wijziging van de Wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te ‘s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan en van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming.) waarbij de procesvertegenwoordigende bevoegdheid van de Centrale Autoriteit besproken.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Steeds meer samenwoners hebben een samenlevingscontract

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Op 1 januari 2009 woonden 820 duizend paren niet-gehuwd samen. Ruim de helft daarvan had een samenlevingscontract afgesloten. Sinds 1995 is het aantal niet-gehuwde paren met 300 duizend gestegen. Ook het aandeel stellen met een samenlevingscontract nam de afgelopen jaren toe. Dit blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Toepassing Mudawwana op Nederlandse echtscheidingsprocedure

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De Marokkaanse vrouw vordert vernietiging van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank. Ze stelt hiertoe dat, mede door geen arbiters te benoemen, de rechtbank niet al het mogelijke heeft gedaan om – door middel van met name verzoeningspogingen – het eventuele conflict tussen partijen te beëindigen, dat de echtscheiding uitgesproken dient te worden door een college van drie rechters en dat binnen zes maanden vanaf het indienen van een verzoek tot echtscheiding wegens duurzame ontwrichting beslist dient te worden, zoals voorgeschreven in de Mudawwana. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch anticipeert op artikel 10:3 BW en past verder de Mudawwana. Op grond van de Brussel II-bis Verordening komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om over het echtscheidingsverzoek te oordelen, aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben (artikel 3 lid 1a eerste gedachtenstreepje jo. artikel 1). Op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter is het Nederlandse recht van toepassing (welke rechtsregel zal worden gecodificeerd, indien en voor zover het thans bij de Tweede Kamer voorliggende voorstel van wet Vaststellings- en Invoeringswet Boek 10 BW, K 32137 van kracht wordt: zie namelijk artikel 3 van dat wetsvoorstel). Dit betekent dat, evenmin als de Nederlandse wetgever dit de buitenlandse rechter kan voorschrijven, de buitenlandse wetgever (in dit geval de Marokkaanse wetgever) de Nederlandse rechter kan voorschrijven om buitenlands procesrecht (in dit geval bepalingen uit de Mudawwana) in een bij hem aanhangige procedure toe te passen (zie Kamerstuk 2009-2010, 32137, nr. 3, Tweede Kamer, p. 10 (Memorie van Toelichting)). Zowel de wijze van inrichting van gerechtelijke procedures als de eventuele mogelijkheid arbiters dan wel derden te benoemen, zijn bepalingen van (formeel) procesrecht waarop Nederlands recht van toepassing is. Dit geldt ook waar het de duur van de beslis- dan wel beroepstermijn betreft. Het beroep van de vrouw wordt afgewezen.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Uitleg van en testamentaire clausule door de staatssecretaris

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De staatssecretaris van Financiën lijkt de erfgenamen de ruimte te geven om een testamentaire rente op enkelvoudige basis uit te leggen als ware er rechtstreeks een samengestelde rente door erflater in de uiterste wilsbeschikking opgenomen. Hij beperkt deze mogelijkheid tot nalatenschappen die zijn opengevallen vóór 1 januari 1993. De auteur ziet zich voor twee vragen gesteld: is de toezegging niet te ruimhartig en kan de staatssecretaris deze beperking wel ‘vóór 1 januari 1993’ aanbrengen?

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting vervangt Uitvoeringsregeling SW

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Naar aanleiding van de wijziging van de Successiewet per 1 januari 2010 heeft de minister van Financiën besloten de Uitvoeringsregeling Successiewet te vervangen door de nieuwe Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting. Hierin staan onder meer regels ter zake van: • de partnerregeling van artikel 1a SW als de gezamenlijke huishouding gedwongen eindigt; • de verhoogde schenkingsvrijstelling voor de aankoop van een eigen woning door een kind; • de verhoogde schenkingsvrijstelling in verband met een dure studie/opleiding van een kind; • hetgeen tot een objectieve onderneming wordt gerekend voor de bedrijfsopvolgingsregeling; • de toepassing van de bezits- en voortzettingsperiode van de artikelen 35d en 35e SW, en • de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling als preferente aandelen zijn uitgegeven.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Valt verkoopopbrengst registergoed in gemeenschap?

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
In de echtscheidingsprocedure tussen man en vrouw is in het geding of de verkoopopbrengst van een onroerende zaak wél of niet in de huwelijksgoederengemeenschap viel. Volgens de man had hij de zaak gelegateerd gekregen, zodat de ‘privé-clausule’ uit het testament van zijn vader van toepassing is. De vrouw voert aan dat de man tijdens het leven van haar schoonvader echter al de economische eigendom had verkregen, zodat de waarde wel degelijk in de gemeenschap valt. Het testament van de vader bevatte – naast het legaat en de privé-clausule – ook de verplichting om de waarde van het legaat in te brengen in de nalatenschap. De man voert aan dat hij aan deze verplichting heeft voldaan. Daarmee staat volgens de man vast dat hij krachtens legaat heeft verkregen. Hij beroept zich daartoe op de aangifte successierecht en de daarop gevolgde aanslag successierecht. Daaruit blijkt volgens hem de inbreng van de volledige waarde. De man wordt door het hof in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij bij gelegenheid van de afgifte van het legaat de waarde van het gelegateerde in de nalatenschap van zijn vader heeft ingebracht. Uit de over te leggen bescheiden zal dienen te blijken wanneer en op welke wijze de man in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap aan de inbrengverplichting heeft voldaan en of deze voldoening is geschied ten laste van het privévermogen van de man of ten laste van de huwelijksgemeenschap.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Verblijfsrecht ouder van studerend kind in gastland

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De Engelse rechter heeft de volgende prejudiciële vragen aan het hof gesteld: gaat de in het arrest Baumbast en R gegeven uitleg aan artikel 12 Verordening (EEG) 1612/68 ook op voor de nieuwe Richtlijn 2004/38/EG, en moet – voor het verblijfsrecht voor degene die daadwerkelijk de zorg heeft voor het kind – nu niet wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde voorwaarden voor de uitoefening van het verblijfsrecht (met name dat de ouder over voldoende middelen moet beschikken om niet ten laste van het bijstandstelsel te komen). Het hof geeft eerst aan dat artikel 12 van de verordening bij de Richtlijn 2004/38/EG (hierna: de richtlijn) niet gewijzigd noch ingetrokken is. Meer nog uit de voorstukken van de richtlijn blijkt dat deze zo is opgesteld om in overeenstemming met Baumbast en R te zijn (COM(2003) 199 def. p. 7). In het arrest Baumbast en R is vast komen te staan dat bovengenoemde voorwaarde niet is opgenomen in artikel 12 van de verordening en dat dit artikel niet restrictief uitgelegd mag worden en dat hieraan in geen geval nuttige werking mag worden ontnomen. Ook de richtlijn laat in bepaalde situaties het recht van verblijf in de gastlidstaat van kinderen die een opleiding volgen en van de hen daadwerkelijk verzorgende ouder, niet afhangen van het feit dat zij beschikken over voldoende middelen en een volledige ziektekostenverzekering. De uitleg dat voor het recht van verblijf in de gastlidstaat van kinderen die daar een opleiding volgen en voor de hen daadwerkelijk verzorgende ouder niet de voorwaarde geldt dat wordt beschikt over voldoende middelen en een volledige ziektekostenverzekering, vindt steun in artikel 12, lid 3, van de richtlijn. Het hof geeft verder aan dat het verblijfsrecht van de ouder die daadwerkelijk de zorg heeft voor een kind van een migrerend werknemer, wanneer dit kind in de gastlidstaat een opleiding volgt, eindigt bij de meerderjarigheid van dit kind, tenzij het kind de aanwezigheid en de verzorging van die ouder nog nodig heeft om zijn opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Verknochtheid materiële en immateriële schadevergoeding

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De man is overleden aan de gevolgen van asbest. Tijdens zijn leven heeft het Instituut Asbestslachtoffers een voorschot aan de man betaald; na zijn overlijden volgde de rest van de schadevergoeding. Vast staat welk deel van die betalingen betrekking had op immateriële dan wel materiële schadevergoeding. Het hof beantwoordt de vraag of en zo ja in hoeverre deze betalingen in de door de dood van de man ontbonden huwelijksgemeenschap vallen aan de hand van het Whiplash-arrest, HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 693, m.nt. WMK. De aanspraak op immateriële schadevergoeding valt op grond van de bijzondere verknochtheid van art. 1:94 lid 3 BW geheel buiten de gemeenschap. Het goed dat na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap daarvoor in de plaats is getreden, de uitkering, kan niet tot de huwelijksgemeenschap gaan behoren om reden dat – zo stelt het hof – deze ten tijde van de uitbetaling reeds was ontbonden door de dood van de man en de zuigkracht van die gemeenschap reeds was komen te vervallen. Wat betreft de materiële schadevergoeding overweegt het hof dat deze geheel in de gemeenschap is gevallen. Daarnaast is in geschil een tweetal vorderingen van de nalatenschap op verweerder. De ene vordering is verjaard, zo stelt het hof. De andere betreft een geldlening. Verweerder betoogt dat hij deze terug heeft betaald. Dit zou ook blijken uit het feit dat deze vordering in een oud testament was genoemd en in een meer recenter testament niet. Het hof volgt verweerder niet in deze opvatting nu deze conclusie uit het niet opnemen van de vordering in het tweede testament niet getrokken kan worden. Reinhartz geeft aan dat uit het Whiplash-arrest valt af te leiden dat slechts het moment van de vordering relevant is en dat dan beoordeeld moet worden of de aanspraak in de gemeenschap valt of niet. Als de aanspraak privé was, dan is de uitkering dat ook. Indien de aanspraak echter in de gemeenschap viel, dan geldt hetzelfde voor de uitkering en dient deze verdeeld te worden na ontbinding van de gemeenschap. Het moment van uitbetaling maakt in haar model niet uit.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Voortzetting huur door homoseksuele partner na overlijden partner

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Na overlijden van zijn mannelijke partner werd Kozak het recht op voortzetting van de huur niet toegekend, omdat de Poolse wetgeving dit enkel voorzag voor mensen in een relatie van verschillend geslacht. Hij klaagde hierover bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens op grond van artikel 8 EVRM jo. artikel 14 EVRM. Het EHRM stelt vast dat de homoseksuele aard van de relatie van Kozak en T.B. leidde tot het oordeel dat Kozak geen recht had op voortzetting van de huur. De Poolse rechters hadden aangegeven dat het doel van het verschil in behandeling het verzekeren van bescherming van de familie gebaseerd op een relatie tussen een man en een vrouw beoogde, zoals bepaald in de Poolse grondwet. Het EHRM wijst er hierbij op dat het beschermen van de familie in de traditionele zin, in beginsel, een gewichtige en gerechtvaardigde reden is welke een verschil in behandeling rechtvaardigt (Karner v. Austria, appl. no. 40016/98, 24 July 2003, § 40). Echter, in het nastreven van dit doel kan de staat brede verscheidenheid aan maatregelen toepassen (Karner v. Austria, appl. no. 40016/98, 24 July 2003, § 40). Daarnaast moet het EVRM, gezien dit verdrag een levend instrument is, geïnterpreteerd worden in het licht van de tegenwoordige omstandigheden (E.B. v. France, appl. no. 43546/02, 22 January 2008, § 92). De staat is gehouden, in zijn keuze van maatregelen ter bescherming van de familie, en moet verzekeren – hetgeen vereist is door ingevolge artikel 8 EVRM – dat bij het respect voor familieleven rekening gehouden moet worden met de ontwikkelingen in de samenleving en de wijzigingen in de perceptie van de sociale, civiele status en relationele kwesties, alsook met het feit dat er niet slechts een manier of een keuze is in de sfeer van het leiden van iemands persoonlijk of familiaal leven. Een belangenafweging tussen de bescherming van de traditionele familie en de rechten van de homoseksuele minderheden, is – gezien de aard van de kwesties – een moeilijke en delicate zaak. Deze kan ertoe leiden dat de staat tegengestelde gezichtspunten en belangen van de partijen als fundamentele tegenstelling zal moeten proberen verenigen. Niettegenstaande, gezien de enge beslissingsvrijheid van de staat op het gebied van het treffen van maatregelen welke leiden tot een verschil in behandeling gebaseerd op seksuele voorkeur, is de volledige uitsluiting van homoseksuele mensen van het recht op voortzetting van de huur niet als noodzakelijk voor de bescherming van de familie in de traditionele zin te beschouwen (Karner v. Austria, appl. no. 40016/98, 24 July 2003, § 41). Verder heeft de Poolse regering geen dringende of overtuigende redenen aangevoerd welke het verschil in behandeling tussen heteroseksuele en homoseksuele partners in de desbetreffende periode zouden kunnen rechtvaardigen. Zeker aangezien de Poolse wetgeving niet veel later is aangepast, zodat het onderscheid in behandeling niet langer bestond. Het hof stelt vast dat een inbreuk op artikel 14 EVRM jo. artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Weigering inschrijven huwelijksontbinding (verstotingsakte)

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De Hoge Raad heeft eerder bepaald (LJN AB2623) dat huwelijksontbinding onder verstoting onder artikel 2 WCE kan vallen indien deze tot stand is gekomen in een procedure waarin de vrouw als “wederpartij” gehoord is kunnen worden en beslissing aangaande het beëindigen van het huwelijk is genomen door een rechter of andere bevoegde autoriteit. De Raad van State ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. Het huwelijk is niet door een beslissing van een rechter dan wel andere bevoegde autoriteit ontbonden. De rechterlijke toestemming voor het doen opmaken van een verstotingsakte leidt niet tot dat oordeel, de rechter ontbindt daarmee niet het huwelijk maar stelt de man slechts in staat de verstotingsprocedure voort te zetten. De rechterlijke toestemming is slechts een formeel vereiste dat dient ter waarborging dat een verzoeningspoging is ondernomen en dat de verstoter heeft voldaan aan de financiële verplichtingen welke voortvloeien uit een verstoting. In het kader van de homologatie (bekrachtiging) van het afschrift van de verstotingsakte toetst de rechter slechts of de procedure bij het opmaken van die akte correct is verlopen. Evenmin hebben de notariële getuigen het huwelijk ontbonden. Zij hebben slechts de door de man afgelegde verklaring in een verstotingsakte opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders heeft terecht geweigerd de gegevens inzake de huwelijksontbinding van de man en zijn echtgenote op te nemen in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente, aldus de Raad van State.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Wetsvoorstel over internationale kinderontvoering

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De Staat zal niet meer procederen tegen Nederlandse burgers als die een kind naar Nederland ontvoeren. De Centrale autoriteit gaat de buitenlandse partner doorverwijzen naar een advocaat. Dat staat in een wetsvoorstel dat op voorstel van minister Hirsch Ballin voor advies aan de Raad van State wordt gezonden. De Centrale autoriteit is een onderdeel van het ministerie van Justitie en verantwoordelijk voor de uitvoering van het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Als een Nederlandse burger een kind naar Nederland ontvoert, treedt de Centrale autoriteit nu namens de buitenlandse partner op als procesvertegenwoordiger. In de nieuwe situatie verwijst de autoriteit de buitenlandse partner door naar een advocaat. Die kan het geschil aan de rechter voorleggen. Het wetsvoorstel moet tegemoetkomen aan de bezwaren van Nederlandse ouders.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - Wijziging van omstandigheden onvoldoende aangetoond

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
De rechtbank kende in eerste aanleg het verzoek van de man, tot nihilstelling van de partneralimentatie, toe. Hij heeft daartoe gesteld dat zijn inkomen is gewijzigd doordat hij door een botontsteking (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geraakt, dat hij een tijd een Ziektewetuitkering heeft ontvangen, en dat hij inmiddels weer aan het werk is, zij het in een andere functie met een lager inkomen. Hij heeft daartoe een verklaring van zijn werkgever en één salarisstrook overgelegd. Het Hof Den Haag volgt de rechtbank echter niet. De man laat echter na deze stellingen te onderbouwen met verificatoire bescheiden zoals medische verklaringen omtrent zijn ziekte, of gegevens over – onder meer – zijn inkomsten vóór zijn arbeidsongeschiktheid, de hoogte van zijn ziektewetuitkering, de duur van zijn ziekte, en de hoogte van zijn huidige inkomen en vaste lasten. Aangezien de vrouw zijn stellingen heeft betwist, diende de man aan te tonen dat zijn inkomsten zijn gedaald, en dat hij de partneralimentatie op grond van zijn genoten inkomsten niet meer kan voldoen. Gelet op het ontbreken van een gemotiveerde en met voornoemde bescheiden en gegevens onderbouwde motivering is het hof niet in staat om te beoordelen of er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 BW. Het inleidende verzoek van de man dient dan ook te worden afgewezen. Het hof vernietigt de bestreden beschikking.

REP 2010, afl. 1 - Sign. - “Illegale” moeder en kind op straat zetten?

Aflevering 1, gepubliceerd op 01-04-2010
Het COA (Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers) vordert veroordeling tot ontruiming van de moeder uit het Asielzoekerscentrum. Dit zou tot gevolg hebben dat een acht maanden oude baby ‘op straat komt te staan’. De Rechtbank Zutphen acht dit vanuit humanitair oogpunt volstrekt onacceptabel binnen de grenzen van het Koninkrijk, maar het verdraagt zich evenmin met de internationale verplichtingen die het Koninkrijk op zich heeft genomen door zich te binden aan het IVRK. De rechtbank houdt de beslissing aan tot het COA zich nader heeft uitgelaten over de vraag hoe in de zorg voor het dochtertje van de moeder is voorzien in geval haar moeder wordt gedwongen het asielzoekerscentrum te verlaten.