Aflevering 8

Het Expertisecentrum William Schrikker heeft nieuwe app gelanceerd: Aanpak bij Complexe Scheidingen. De app is ontwikkeld voor iedereen die ouders en/of kinderen in een echtscheidingssituatie ondersteunt.

Welke rechtshandeling behoort tot de rechtshandelingen die ten behoeve van de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht? Deze vraag werd beantwoord door de Hoge Raad in zijn arrest van 20 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:483), waar het

M en V hebben sinds 1996 een affectieve relatie met elkaar en wonen sinds 2015 samen. In 2017 kopen zij gezamenlijk een woning. Ter gelegenheid daarvan sluiten zij een notarieel samenlevingscontract, waarvan art.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn nu nog minderjarige kinderen geboren. Het gezin woont in een huurwoning, waarvan het huurcontract op naam van M en V staat. Inmiddels hebben partijen hun relatie beëindigd.

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar wonen sinds 2008 samen. In 2014 ondertekenen zij een notarieel samenlevingscontract, waarin zij elkaar volmacht verlenen voor het verrichten van rechtshandelingen ten behoeve van de gewone gang van de huishouding,

Alleen echtgenoten die huwelijkse voorwaarden hebben, kunnen eventueel aanvullende afspraken in een onderhandse overeenkomst maken. Deze aanvullende afspraken moeten wel passen binnen het kader van in de huwelijkse voorwaarden gemaakte afspraken: zij

Met een vaststellingsovereenkomst (art. 7:900 BW) kunnen echtgenoten tijdens huwelijk de gevolgen van een niet-uitgevoerd periodiek verrekenbeding in eigen hand houden. Dit betekent niet dat elke cijfermatige onderbouwing zonder meer achterwege kan blijven.

M en V hebben sinds 1996 een affectieve relatie met elkaar en wonen sinds 2015 samen. In 2017 sluiten zij een notarieel samenlevingscontract, waarvan art. 3 lid 2 luidt: ‘Partijen verplichten zich naar evenredigheid van hun netto-inkomen bij te dragen

M en V zijn in 2005 met elkaar gehuwd. In 2007 kopen zij gezamenlijk (middels een gezamenlijke hypotheek) een woning. In 2012 gaan partijen feitelijk uiteen, als V de echtelijke woning verlaat.

M en V zijn in 2010 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In 2014 gaan zij feitelijk uiteen, in 2020 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. Partijen twisten over de verrekening van de kosten van de huishouding.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort de (met hypotheek bezwaarde) echtelijke woning. In 2010 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort het 50%-aandeel van M in [vof]. In 2019 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2020 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V zijn in 1990 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort de (met hypotheek bezwaarde) echtelijke woning. In augustus 2018 gaan partijen feitelijk uiteen, als V de echtelijke woning verlaat en elders haar intrek

M en V zijn in 1973 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. M is zelfstandig ondernemer en oefent zijn onderneming uit in [bv]. In 2018 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2020 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

M en V zijn in 1982 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, periodiek verrekenbeding) met elkaar gehuwd. In 2005 gaan zij gezamenlijk een rekening-courantkrediet bij [bank] aan.

M en V zijn in 1985 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, periodiek verrekenbeding ten aanzien van onverteerde inkomsten) met elkaar gehuwd. Medio 2017 gaan zij feitelijk uiteen, in 2019 wordt hun huwelijk door echtscheiding

M en V zijn in 1971 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 1989 maken zij alsnog huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, periodiek verrekenbeding ten aanzien van onverteerde inkomsten) op.

M en V zijn in 1990 met elkaar gehuwd. De (met hypotheek bezwaarde) echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom. In 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. In 2013 deelt het hof de voormalig echtelijke woning toe aan V, onder de verplichting

M en V zijn gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk is in 2013 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In november 2018 wordt M door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar wegens

M en V zijn voornemens om in 2018 met elkaar te trouwen. In verband daarmee voeren zij een adviesgesprek met notaris N over het al dan niet laten opmaken van huwelijkse voorwaarden.

Een vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud wordt met ingang van 1 januari 2021 van rechtswege verhoogd met 3%, tenzij de wettelijke indexering is uitgesloten. Dat heeft de minister voor Rechtsbescherming op 15 oktober bekendgemaakt.

M en V zijn in 2005 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. Uit een eerdere relatie van V is in 2002 dochter D geboren, die door M is erkend.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren: in 1998 zoon Z en in 2001 dochter D. In 2007 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.V verzoekt de rechtbank de door M te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding en/of

Uit het huwelijk tussen M en V zijn vier (nu nog minderjarige kinderen) geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2018 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2014 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2015 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. M is zelfstandig ondernemer en drijft een eenmanszaak.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren. M is zelfstandig ondernemer. De echtelijke woning is gemeenschappelijk eigendom. Inmiddels zijn partijen in een echtscheidingsprocedure verwikkeld.

M en V zijn in 1991 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen partneralimentatie met ingang van

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2014 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2019 beëindigen partijen hun relatie. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2014 beëindigen partijen hun relatie.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2018 zoon Z geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.

M en V zijn in 2010 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Het huwelijk tussen M en V is in 2014 door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant hebben partijen de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.214 per maand.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In februari 2017 beëindigen partijen hun relatie en samenwoning.

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2008 zoon Z geboren. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.De rechtbank heeft de door M aan V te betalen kinderalimentatie met ingang van 8 maart 2019 vastgesteld

M en V zijn in 2010 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2018 is ontbonden door echtscheiding. De rechtbank heeft de door M aan V te betalen partneralimentatie vastgesteld op € 1.655 per maand.

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2002 dochter D geboren. In 2010 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. Partijen zijn overeengekomen dat M met een bedrag van € 415 per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van D.

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar. In 1998 gaan zij samenwonen en sluiten zij een notarieel samenlevingscontract. Art. 6 daarvan bepaalt dat M gedurende drie jaar na het einde van de relatie een bedrag van ƒ 1.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. M is zelfstandig horecaondernemer. Tot de huwelijksgemeenschap behoort het met hypotheek bezwaarde bedrijfspand (hierna: de onroerende zaak).

M en V zijn met elkaar gehuwd. In 2011 gaan zij feitelijk uiteen, in 2012 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. M, die zelfstandig ondernemer is en lange tijd in China/Hong Kong heeft gewerkt, is aan V partneralimentatie verschuldigd.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2012 zoon Z geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. In 2018 beëindigen partijen hun relatie. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.

In 1982 krijgen M en V een affectieve relatie met elkaar en gaan samenwonen. In 1996 treden zij met elkaar in het huwelijk. Uit het huwelijk zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren: in 1999 zoon Z en in 2001 dochter D. In 2005 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

M en V zijn in 1997 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. In 2014 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. In hun echtscheidingsconvenant (in art. 2.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee kinderen geboren. Het gezin woont in een woning die gemeenschappelijk eigendom is. In 2013 beëindigen partijen hun relatie en samenwoning.

In 2017 hadden 527.000 kinderen (16% van alle minderjarigen) één of twee stiefouders (nieuwe samenwoonpartners van hun ouders), stiefbroers of -zussen (uit een vorig gezin van de stiefouder(s)), of halfbroers of -zussen (die één van de eigen ouders met

In de eerste zes maanden van 2020 kregen 356.000 jongeren tot 23 jaar jeugdzorg. Het aantal jongeren dat jeugdzorg krijgt, nam in de jaren 2015-2019 toe. In de eerste helft van 2020 daalde het aantal jongeren met jeugdzorg met 6% ten opzichte van dezelfde

Het aantal jongeren dat in de eerste helft van 2020 in instellingen voor JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg) is geplaatst, is met 20% gedaald ten opzichte van de eerste helft van 2019.

Draagmoederschap is een ethisch beladen onderwerp, dat in het Nederlandse burgerlijk recht niet geregeld is. Het conceptwetsvoorstel Kind, draagmoederschap en afstamming (dat tot eind mei 2020 in consultatie was) beoogt in dat laatste verandering te brengen.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2007 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V.

M en V (beiden van Syrische nationaliteit) zijn in 2004 in Syrië met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie nu nog minderjarige kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

D is in een notarieel levenstestament benoemd tot vertegenwoordigster van haar vader M. Een zus van D is een kortgedingprocedure tegen haar gestart, omdat M ernstig ziek is en de zus vreest dat D haar niet tijdig op de hoogte zal stellen indien M overlijdt.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij M en staan onder toezicht van de

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2016 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. M woont in [A]. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V, die in het nabijgelegen [B] woont.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn zes (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren. In 2013 overlijdt V. Vier van de zes kinderen (hierna tezamen: gedaagden) hebben, met ondersteuning van thuiszorg, de mantelzorg voor M op zich genomen.

M en V hebben twee (nu nog minderjarige) kinderen, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij M en staan onder toezicht van de GI.

Uit de affectieve relatie tussen M (van Colombiaanse nationaliteit) en V (van Nederlandse nationaliteit) is in 2007 zoon Z geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2007 dochter D geboren. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V.Met instemming van D verzoekt M de rechtbank de hoofdverblijfplaats van D bij hem te bepalen.

M en V gaan in 2002 een geregistreerd partnerschap met elkaar aan. In 2009 bevalt V van zoon Z, die niet door M wordt erkend. In 2010 wordt het geregistreerd partnerschap ontbonden.

De minderjarige V is in 2020 bevallen van dochter D. Wie de vader is, is onbekend. V heeft D ter adoptie afgestaan en D woont inmiddels bij haar aspirant-adoptieouders. De rechtbank heeft de GI belast met de voorlopige voogdij over D.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2017 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Ten aanzien van Z zijn partijen co-ouderschap overeengekomen.

M en V oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over hun drie nu nog minderjarige kinderen. In 2018 worden de kinderen onder toezicht van de GI gesteld en uit huis (in een gezinshuis) geplaatst.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in het Brabantse [A]. In 2019 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2020 wordt hun huwelijk door echtscheiding

Uit de affectieve relatie tussen M (van Portugese nationaliteit) en V (van Nederlandse nationaliteit) is in 2017 in Portugal dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2012 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee kinderen geboren (respectievelijk in 2003 en in 2006), over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2012 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. In 2019 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2020 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, onder wie zoon Z, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2019 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

De Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren bevat de beloningen voor de werkzaamheden van deze wettelijke vertegenwoordigers. Op grond van deze regeling worden de beloningen in beginsel jaarlijks geïndexeerd, tenzij het indexeringspercentage

Op 1 januari 2019 bedroeg het gemiddelde vermogen van Nederlandse huishoudens € 49.800. Dat is € 12.000 meer dan een jaar eerder. De toename komt vooral doordat woningen in waarde bleven stijgen.

Indien een schenking binnen 180 dagen voor het overlijden wordt gedaan, wordt deze in beginsel als fictieve erfrechtelijke verkrijging in de heffing van erfbelasting betrokken. Er is dan over deze schenking zowel schenk- als erfbelasting verschuldigd.

In een besluit van 29 november 2018 is aanvullend beleid gepubliceerd over de verhoogde schenkvrijstelling eigen woning. Dit beleid heeft veel verduidelijking gebracht over de reikwijdte en toepassingsmogelijkheden daarvan.

In geval van echtscheiding wordt in eigen beheer opgebouwd pensioen van de dga op dezelfde manier afgewikkeld als bij een pensioenfonds of verzekeraar ondergebracht pensioen. De gewezen echtgenoot/geregistreerd partner krijgt recht op uitkering van het

In dit artikel onderzoeken de auteurs of de erf- en inkomstenbelasting die is verschuldigd over (of ter zake van) de fideï-commissaire verkrijging een fideï-commissaire schuld is. En zo niet: of deze ten laste van de fideï-commissaire middelen voldaan

V heeft twee nu nog minderjarige kinderen, over wie zij het ouderlijk gezag uitoefent. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. In 2016 wordt het vermogen van V onder bewind gesteld, waarbij B tot bewindvoerder wordt benoemd.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn zes (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren. In de jaren 2013-2015 maken M en V jaarlijks naar ieder kind € 5.

Uit het huwelijk tussen M en V is zoon Z geboren. M bezit aandelen in [Beheer BV]. Naast een 5% deelneming in de werkmaatschappij, behoort vastgoed tot de bezittingen van [Beheer BV].

V overlijdt in 2015. In haar IB-aangifte 2015 geven de erfgenamen ziektekosten op die hoger zijn dan het belastbaar inkomen uit werk en woning. In de daarop volgende aanslag staat dat de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek (pga) € 2.

Aan de erflater is een aanslag inkomstenbelasting opgelegd. Nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, stelt X ‘als gemachtigde van de erfgenamen’ cassatieberoep in. De griffier van de Hoge Raad verzoekt X daarop een verklaring van erfrecht over te leggen,

Uit het huwelijk tussen M en V is (de inmiddels meerderjarige) zoon Z geboren. In 2013 overlijdt M. Op grond van het testament krijgt Z een niet-opeisbare vordering van € 90.000 op V.

Uit het huwelijk tussen M en V is de inmiddels meerderjarige zoon Z geboren. Het huwelijk is ontbonden door het overlijden van V, die een ouderlijke boedelverdeling ten gunste van M heeft gemaakt.

Ter financiering van een eigen woning (als bedoeld in art. 3.111 Wet IB 2001) heeft D een geldlening ontvangen van haar vader. De belastinginspecteur stelt dat D over het jaar 2016 geen recht heeft op renteaftrek, omdat zij in haar IB-aangifte 2016 (dan

M en V gaan in 2004 een geregistreerd partnerschap met elkaar aan. De met hypotheek bezwaarde echtelijke woning is gezamenlijk eigendom. In 2013 wordt het partnerschap ontbonden. V blijft, samen met de kinderen van partijen, in de echtelijke woning wonen.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd. M is zelfstandig ondernemer (accountant) en is 100% aandeelhouder van [Holding]. [Holding] houdt 51% van de aandelen in dochtervennootschap [BV].

V heeft een erfenis ontvangen van een persoon waarmee zij circa drie jaren samenwoonde. Desondanks kwalificeren zij niet als partner voor de erfbelasting, omdat zij ten tijde van het overlijden nog niet ten minste zes maanden stonden ingeschreven op hetzelfde

M en V zijn in 1992 op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, periodiek verrekenbeding) met elkaar gehuwd. In augustus 2020 wordt M door de kantonrechter veroordeeld om aan schuldeiser X een bedrag van € 13.

Uit het huwelijk tussen M en V (beiden van Franse nationaliteit) is de inmiddels meerderjarige dochter D (van Franse nationaliteit) geboren. Het gezin woont in Frankrijk. In 2011 dragen M en V bij een Franse notaris hun woning over aan D, onder voorbehoud

M en V (beiden van zowel Nederlandse als Turkse nationaliteit) zijn in 2002 in Turkije met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Turkse nationaliteit) zijn in Turkije met elkaar gehuwd. In 2016 wordt het huwelijk in Nederland ontbonden door echtscheiding. In Turkije staan partijen nog altijd als gehuwd geregistreerd.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2019 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V.

Het huwelijk tussen M en V is door echtscheiding ontbonden. M is zelfstandig ondernemer. De rechtbank heeft beslist dat M aan V een bedrag van € 39.115 dient te voldoen (ter voldoening van de bruidsgave van 3.

M en V zijn in 2011 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. In 2018 gaan partijen feitelijk uiteen.Bij beschikking van 9 mei 2019 heeft de rechtbank (1) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en (2), bij wijze van nevenvoorziening,

V is in Eritrea geboren. In de Basisregistratie Personen (BRP) is opgenomen dat zij en M in Eritrea met elkaar zijn gehuwd. De gegevens voor deze opname in de BRP zijn ontleend aan de verklaring onder ede van V voor de gemeenteambtenaar.

Uit de affectieve relatie tussen M en V wordt in 2017 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. In januari 2019 beëindigen M en V hun relatie.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. De kinderen staan sinds november 2018 onder toezicht van de GI.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2014 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V.

Uit V is in 2011 dochter D geboren, over wie zij het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. D staat, vanwege de alcoholverslaving van V, onder toezicht van de GI en is uit huis (in een pleeggezin) geplaatst.

M heeft een (inmiddels meerderjarige) dochter D. In mei 2019 wordt over M een mentorschap ingesteld. In augustus van dat jaar wordt hij onder curatele gesteld. D gaat in hoger beroep.

M en V zijn in 2005 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk wordt in 2007 dochter D geboren. In 2019 gaan partijen feitelijk uiteen. D woont bij V.Op 14 augustus 2019 verzoekt M de rechtbank de echtscheiding tussen hem en V uit te spreken.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort de echtelijke woning. M is zelfstandig ondernemer en oefent zijn bedrijf uit in [vof].

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is in 2015 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In juni 2018 wordt D onder toezicht van de GI gesteld en uit huis (in een netwerkpleeggezin)

Uit het huwelijk tussen M en V is (vermoedelijk eind 2001, begin 2002 – red.) dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Na de echtscheiding van haar ouders heeft D haar hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2013 zoon Z geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.

Ingegaan wordt op verrekening tijdens vereffening van nalatenschappen, met aandacht voor verrekening in Boek 6 BW en de Faillissementswet. Naast verrekening door schuldeisers (waaronder banken) ex art.

Hof Den Haag heeft recentelijk een uitvoerig gemotiveerde beschikking gegeven in een appelgeding, waarin het ging om een verzocht verlof tot het leggen van conservatoir beslag door een kind van de erflaatster op een drietal onroerende zaken van de echtgenoot

Naast een taak en bevoegdheden heeft de vereffenaar ook rechten. In de vereffeningsafdeling van Boek 4 BW (Afdeling 4.6.3) zijn er een paar vermeld. In dit art. onderzoekt de auteur het recht van de vereffenaar uit Boek 4 BW op loon, met name de rangorde

V is overleden. Zij had op 84-jarige leeftijd een testament opgesteld, waarbij zij zowel haar kleinkinderen als haar buren tot erfgenamen heeft benoemd. Haar dochter D is daarmee impliciet onterfd.

V is in 1911 geboren. In 2012 maakt zij een testament op, waarin zij X tot haar enige erfgenaam benoemt. In april 2013 wordt V onder curatele gesteld, omdat zij ‘wegens een geestelijke stoornis, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren. Het huwelijk is ontbonden door het overlijden van M, die in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling ten behoeve van V heeft gemaakt.

Kandidaat-notaris K is betrokken bij een nalatenschap waarvan onduidelijk is wie de erfgenamen zijn. Vóór het overlijden van de erflater is een onroerende zaak van hem verkocht, die binnenkort moet worden geleverd.

D heeft aan een uitvaartondernemer opdracht verstrekt om de crematie van haar vader te verzorgen. Later ontdekt D dat zij is onterfd en dat zij niet de begunstigde is van de verzekeringsuitkering waarmee de uitvaart had kunnen worden betaald.

X is samen met zijn ooms en tantes gerechtigd tot de nalatenschap van zijn grootmoeder. X heeft zijn ooms en tantes verzocht om informatie te verstrekken over de nalatenschap, omdat hij geen enkel inzicht heeft in de omvang daarvan.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort de echtelijke woning, die in 2001 door V is aangekocht. Uit het huwelijk zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren.

V en haar broer B voeren sinds 1996 een gemeenschappelijke huishouding. In 2017 wordt V opgenomen in een verpleeghuis, alwaar zij enige tijd later overlijdt. In haar testament, dat in 1996 is opgemaakt, staat: ‘Ik benoem [B] tot mijn enig en algeheel

Een legataris heeft op grond van een grosse van een testament executoriaal beslag gelegd ten laste van de enige erfgenaam-executeur. Volgens laatstgenoemde komt aan het testament evenwel geen executoriale kracht toe, omdat uit de omschrijving van het

Erflater M heeft bij testament zijn kennis X tot executeur benoemd en bepaald dat hem geen loon toekomt. X heeft zijn executeursbenoeming aanvaard, maar – overeenkomstig de hem in het testament gegeven bevoegdheid – aansluitend notaris N tot opvolgend

X draagt in 1996 een strook grond over aan zijn buurvrouw V. In de leveringsakte staat dat V de strook aan X te koop zal aanbieden op het moment dat zij haar woning ‘verkoopt, verhuurt of metterwoon verlaat’.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren: zoon Z en dochter D. In 1981 wordt het huwelijk ontbonden door het overlijden van V. M hertrouwt met X.

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V (beiden van Marokkaanse afkomst) is in 2017 dochter D geboren.M verzoekt de rechtbank de naam van D te wijzigen en haar een Marokkaanse voornaam te geven.

De spoedwet die het mogelijk maakt akten in zeer uitzonderlijke gevallen op afstand te passeren, wordt telkens automatisch met twee maanden verlengd. Pas als de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) aangeeft dat deze tijdelijke voorziening niet

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen V (van Italiaanse nationaliteit) en M zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

De levensverwachting is in 2019 voor mannen toegenomen met vier maanden (tot 80,5 jaar) en voor vrouwen met drie maanden (tot 83,6 jaar). De levensverwachting van Nederlandse vrouwen lag in 2018 4 maanden onder het gemiddelde in de EU, die van Nederlandse

Het aantal samenlevingscontracten is in het derde kwartaal van dit jaar met bijna 17% gestegen, in vergelijking met het derde kwartaal 2019, en ruim 4% ten opzichte van het tweede kwartaal 2020, zo blijkt uit cijfers van het Centraal Digitaal Repertorium

België heeft op 30 september 2020 het Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen, ’s-Gravenhage, 13-01-2000 geratificeerd. Het verdrag treedt op 1 januari 2021 in werking.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (inmiddels meerderjarige) zoons geboren. In 2013 stellen M en V een algehele notariële volmacht op, waarbij zij hun zoons aanwijzen als hun gevolmachtigde(n), zowel tezamen als ieder van hen afzonderlijk.

M en V zijn op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. De echtelijke woning is eigendom van V. In 2017 raken partijen in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. M woont in België en wordt bijgestaan door advocate A.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn zeven kinderen geboren. In 1993 dragen zij de economische eigendom van drie percelen grond over aan hun kinderen. In 2015 dragen twee kinderen bij notariële akte hun aandeel in de economische eigendom over aan een ander

M en V zijn de ouders van hun in 2001 geboren dochter D. In 2018 ondergaat D diverse tandheelkundige behandelingen. De kosten hiervan bedragen in totaal € 2.163,55. Van dit bedrag heeft D € 200 voldaan.

M en V zijn de ouders van hun in 2013 geboren zoon Z, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Op 12 maart 2020 sluit de dan zeventienjarige Z een overeenkomst met [huiswerkbegeleidingsinstituut] voor het verzorgen van vwo-eindexamentraining.

Het wettelijk regelen van het ongehuwd samenwonen in Nederland ter voorkoming van de verdelingsproblematiek bij beëindiging van het ongehuwd samenwonen.

Familierecht: Het kort geding is een dagvaardingsprocedure. Doordat de verzoekschriftprocedure is er niet altijd aandacht voor het feit dat beide procedures op essentiële punten van elkaar afwijken.

Het project Wijkrechtspraak op Zuid beoogt om bewoners met problematiek op meerdere leefgebieden (multiproblematiek) effectieve integrale hulp te bieden en in samenhang tot een duurzame oplossing te komen.