Aflevering 7

Onderzoek onder stellen die de afgelopen twee jaar uit elkaar zijn gegaan laat zien dat de rechter in slechts 6% van de echtscheidingen uitspraak heeft moeten doen. Dat percentage lag in 2011 nog op 31%.

M en V hebben in 1999 huwelijkse voorwaarden opgesteld, terwijl het huwelijk elf jaar later is gesloten. De rechtbank heeft het betoog van V verworpen dat de huwelijkse voorwaarden niet in werking zijn getreden door het huwelijk.

M en V zijn in 1995 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2017 sluit M een vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever, waarin staat:‘1. De arbeidsovereenkomst wordt met wederzijds goedvinden beëindigd met ingang van 1 maart 2018 (…).

M en V zijn in 1990 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk verhuizen partijen naar een woning die geheel op naam van M staat. De daarop rustende hypotheek staat op beider naam (hoofdelijke aansprakelijkheid).

In 1998 neemt M het agrarisch bedrijf van zijn ouders over. Het jaar daarop trouwt hij op huwelijkse voorwaarden (uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, periodiek verrekenbeding ten aanzien van onverteerde inkomsten) met V.

M en V krijgen in 2009 een affectieve relatie met elkaar. In 2011 verbreken zij hun relatie en samenwoning. Kort daarna bevalt V van zoon Z, over wie zij van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent.

V1 en V2 zijn in 2009 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Zij zijn de ouders van twee (nu nog minderjarige kinderen), over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

M en V zijn in 1994 met elkaar gehuwd, welk huwelijk in 2015 door echtscheiding is ontbonden. In 2016 verzoekt V de rechtbank de door M verschuldigde partneralimentatie vast te stellen.

M en V zijn in 2018 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In 2020 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen.

M en V zijn in 1996 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. In 2014 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

M en V zijn in 2018 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In 2020 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.V verzoekt de rechtbank de door M aan haar te betalen partneralimentatie vast te stellen.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. M is werkzaam bij Defensie. In 2017 verbreken partijen hun relatie.

M en V (beiden van Indiase nationaliteit) zijn in 2017 in India met elkaar gehuwd. Partijen wonen beiden in Nederland. In 2019 gaan zij feitelijk uiteen. M is inmiddels in India een echtscheidingsprocedure gestart.

M en V zijn in 2006 met elkaar gehuwd. In 2013 gaan partijen feitelijk uiteen, in 2014 wordt hun huwelijk door echtscheiding ontbonden. Art. 2.2 van het door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant luidt als volgt: ‘Partijen komen overeen dat de

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V. M is aan V kinderalimentatie verschuldigd.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. M is zelfstandig ondernemer en heeft een eenmanszaak. In 2013 beëindigen partijen hun relatie.

M1 en M2 zijn in 2001 op huwelijkse voorwaarden (koude uitsluiting) met elkaar gehuwd. In 2019 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.M1 verzoekt de rechtbank de door M2 aan hem te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 2.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2018 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank (1) het gezag van M en V over Z te beëindigen en (2) de GI tot voogd te

V1 en V2 zijn in 2009 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Zij zijn de ouders van twee (nu nog minderjarige) kinderen, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

V1 en V2 hebben sinds 2015 een affectieve relatie met elkaar en zijn inmiddels een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. V1 is (dankzij het zaad van de homoseksuele M) in 2019 bevallen van zoon Z, over wie zij van rechtswege het eenhoofdig

M en V krijgen in 2015 een affectieve relatie met elkaar. Uit die relatie wordt in 2017 dochter D geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Partijen wonen niet als gezin samen: V en D wonen in [A], M woont in [B].

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij M.

V1 en V2 zijn met elkaar gehuwd. Tijdens het huwelijk (eind 2019/begin 2020 – red.) bevalt V1 van zoon Z, die is verwekt middels kunstmatige inseminatie met het zaad van een bekende donor.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2017 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V.

V is recent bevallen van dochter D, over wie zij van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent.De Raad voor de Kinderbescherming verzoekt de rechtbank (1) V te schorsen in de uitoefening van het gezag over D, (2) de GI te belasten met de voorlopige

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V is in 2012 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2017 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2017 zoon Z geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In maart 2020 beëindigen partijen hun relatie en samenwoning.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2014 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. Begin 2017 beëindigen partijen hun relatie en samenwoning.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is (de nu nog minderjarige) dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2011 beëindigen partijen hun relatie.

Uit V is in 1984 dochter D geboren. Nadien is V met X getrouwd. X heeft D in 2002 erkend. Vast staat dat hij niet de verwekker van D is.D verzoekt de rechtbank de erkenning van haar door X te vernietigen.

Uit de affectieve relatie tussen M en V (beiden van Poolse nationaliteit) zijn twee nu nog minderjarige kinderen (beiden van Poolse nationaliteit) geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2018 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. M zit (vermoedelijk) in detentie. Sinds juni 2019 staat D onder toezicht van de GI.

Uit het huwelijk tussen M en V is in 2009 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In 2015 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V, die in 2016 wordt belast met het eenhoofdig

Uit het huwelijk tussen M (van zowel Belgische als Turkse nationaliteit) en V (van zowel Nederlandse als Turkse nationaliteit) is de nu nog minderjarige dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

Uit de affectieve relatie tussen M en V (beiden van Chinese nationaliteit) zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in Italië.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2017 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2018 zoon Z geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. Z heeft zijn hoofdverblijfplaats bij V.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2011 kind K geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. K heeft het hoofdverblijf bij V.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. In 2018 beëindigen partijen hun relatie en samenwoning.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V is in 2012 dochter D geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V, die inmiddels in X een nieuwe partner heeft gevonden.

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Het gezin woont in [A]. Inmiddels is de relatie beëindigd en woont V met de kinderen in het 220 kilometer

Uit de affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. In juli 2017 beëindigen partijen hun relatie en samenwoning, als V plotsklaps het gezin verlaat.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent.

Uit de affectieve relatie tussen M en V is in 2011 dochter D geboren, over wie V van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. Eind 2013 beëindigen partijen hun relatie. D heeft haar hoofdverblijfplaats bij V.

M en V (beiden van Syrische nationaliteit) zijn in 2004 in Syrië met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn drie nu nog minderjarige kinderen geboren, over wie partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M (van Nederlandse nationaliteit) en V (van Hongaarse nationaliteit) is in 2016 dochter D (van zowel Nederlandse als Hongaarse nationaliteit) geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag

In 2014 oordeelde de Hoge Raad dat het waarderingsvoorschrift in de Successiewet die geldt voor woningen (art. 21 lid 5 SW) ook geldt voor onderbedelingsvorderingen als de omvang daarvan (mede) afhankelijk is van de waarde van de woning (ECLI:NL:HR:2014:835).

De bevoordelingsbedoeling in het giftbegrip wordt in de literatuur en rechtspraak niet altijd eenduidig uitgelegd. Naar aanleiding van HR 14 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:262) onderzoekt de auteur op welke wijze de voorwaarde zou moeten worden ingevuld.

Centraal in deze bijdrage staat het wetsvoorstel Wet pensioenverdeling bij scheiding 2021, met beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2022. Hiermee krijgen pensioenuitvoerders, scheidingsprofessionals en scheidende partijen meer voorbereidingstijd om

Bij schenking van aandelen in een holding is voor toepassing van de BOR vereist dat de schenker al vijf jaar aanmerkelijkbelanghouder in de holding is. Ervan uitgaande dat de holding zelf geen onderneming drijft, is voorts vereist dat (1) de schenker

De Hoofdlijnennotitie Pensioenakkoord en de brief ‘Uitwerking pensioenakkoord’ zijn voor de auteur aanleiding om stil te staan bij de invloed van het Pensioenakkoord 2019 op pensioendeling bij scheiding en het wetsvoorstel Wps 2022.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. In 2018 gaan zij feitelijk uiteen. Inmiddels is er een echtscheidingsprocedure aanhangig.V verzoekt de rechtbank een pensioendeskundige te benoemen, die het in eigen beheer in [bv] opgebouwde

X heeft aandelen in een bv geërfd. Tot het vermogen van de bv behoren bedrijfspanden die worden verhuurd. Tussen X en de belastinginspecteur is een geschil ontstaan over de vraag of de bv een materiële onderneming drijft, in welk geval X voor de heffing

V heeft in 1993 een stichting opgericht, waarvan zij bestuurster is. Volgens de oprichtingsakte heeft de stichting onder meer als doel het bevorderen van het onderwijs. In de loop der jaren heeft de stichting vier panden in eigendom verkregen.

M1 en M2 hebben een affectieve relatie met elkaar en wonen samen. In 2009 sluiten zij een notarieel samenlevingscontract. Daarin wijzen zij elkaar over en weer aan als partnerpensioengerechtigde en komen zij overeen daarvan melding te zullen maken bij

De auteurs gaan in op de vereffening van grensoverschrijdende insolvente nalatenschappen binnen de Europese Unie, en in het bijzonder op de samenloop van twee toepasselijke Europese verordeningen: de herziene Insolventieverordening 2015/848 en de Erfrechtverordening

De auteur betoogt dat de voorgenomen wijziging van art. 10:45 BW noodzakelijk is om in overeenstemming met art. 28 van de op 29 januari 2019 voor Nederland van kracht geworden EU-verordening huwelijksvermogensrecht (Verordening (EU) nr.

M en V hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. In 1986, toen deze relatie inmiddels al was verbroken, zijn uit V twee kinderen geboren. M is de biologische vader, maar heeft de kinderen niet erkend.

Minister Dekker (Rechtsbescherming) ziet geen dringende noodzaak om de legitieme portie te schrappen. Dat antwoordt hij op vragen van Vera Bergkamp (D66). Volgens een door haar aangehaalde brief van de KNB heeft de legitieme portie geen maatschappelijk

De auteur bespreekt Rechtbank Den Haag 22 januari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:474) en gaat in op de uitleg van uiterste wilsbeschikkingen.

In dit artikel betoogt de auteur aan de hand van de ratio van onwaardigheid, de wetsgeschiedenis en literatuur dat de functie van executeur en bewindvoerder een verboden voordeel oplevert in de zin van art.

Drie minderjarige kinderen die in Oostenrijk wonen, zijn erfgenamen in een nalatenschap. Hun ouders hebben een verzoek ingediend bij de Nederlandse kantonrechter om hen machtiging te verlenen om namens de kinderen de nalatenschap te verwerpen.

In 2017 overlijdt M, met achterlating van zijn twee (meerderjarige) dochters X en Y als zijn enige erfgenamen. In het testament zijn X en Y gezamenlijk benoemd tot executeur; onder de bepaling: ‘De executeurs kunnen alle werkzaamheden uitsluitend tezamen

De alleenstaande M heeft drie (inmiddels meerderjarige) kinderen, onder wie zoon Z. In 2011 wordt het vermogen van Z (ex art. 1:431 BW) onder bewind gesteld, waarbij X tot bewindvoerder wordt benoemd.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn drie (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren, onder wie zoon Z. V overlijdt in 2015, M in 2016. Beiden hebben Z tot executeur benoemd. Volgens hun testament heeft de executeur geen recht op loon.

M en V zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap behoort de echtelijke woning, die in 2001 door V is aangekocht. Uit het huwelijk zijn twee (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren.

M en V zijn met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn vijf (inmiddels meerderjarige) kinderen geboren, onder wie dochter D. In 2017 overlijdt M. In zijn testament, dat in 1994 is verleden, heeft hij een ouderlijke boedelverdeling ten behoeve van V gemaakt,

De spoedwet die het mogelijk maakt akten bij de notaris via elektronische communicatiemiddelen op te stellen, wordt verlengd tot 1 oktober 2020. In eerste instantie was de tijdelijke wet geldig tot 1 september.

De coronacrisis heeft in het tweede kwartaal van 2020 weinig vat gehad op de totale juridische dienstverlening. De omzet groeide met 2% ten opzichte van hetzelfde kwartaal in 2019. Binnen de gehele zakelijke dienstverlening daalde de omzet in het tweede

Uit V is in 2011 zoon Z geboren, over wie zij van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. In 2017 wordt Z onder toezicht van de GI gesteld en uit huis (in het huidige pleeggezin) geplaatst.

Uit het huwelijk tussen M en V zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Inmiddels zijn partijen in een echtscheidingsprocedure verwikkeld.

Uit de – inmiddels beëindigde – affectieve relatie tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk tussen M en V zijn drie (nu nog minderjarige) kinderen geboren, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij V.

M en V zijn met elkaar gehuwd. Zij hebben gezamenlijk een horecaonderneming. Uit het huwelijk zijn twee (nu nog minderjarige) kinderen geboren. In 2016 wordt het huwelijk door echtscheiding ontbonden.

Op verzoek van de Tweede Kamer hebben ministers De Jonge (VWS) en Grapperhaus (J&V) een reactie gegeven op de arresten van de Hoge Raad van 21 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:712 en ECLI:NL:HR:2020:713), waarin een arts gevolg mocht geven aan een schriftelijk

Uit het huwelijk tussen M en V is (de inmiddels meerderjarige) dochter D geboren. D is getrouwd geweest, welk huwelijk door echtscheiding is ontbonden. Sedert haar echtscheiding woont D bij haar ouders.

X heeft een levenstestament ondertekend bij een notaris, waarbij hij zijn oudste broer en diens echtgenote als gevolmachtigden heeft benoemd om zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen.

Schijf- en tariefsaanpassingen, de heffingskortingen, de gevolgen van de versobering van de MKB- en ZZP-faciliteiten, de eigen woningregeling en de op Prinsjesdag voorgestelde differentiatie in het overdrachtsbelastingtarief

Vechtscheidingen, recht en hulpverlening, conflictbenadering; multi-problematisch.

Gezinsadvocaat? Nee dank u. Pleidooi voor kindvriendelijke advocatuur