Aflevering 1

In deze rubriek krijgt de auteur van een proefschrift de gelegenheid om uiteen te zetten welk belang het proefschrift heeft voor de rechtspraak (en waarom rechters het proefschrift moeten lezen!). Dit keer is dat mr. R.P. Wijne die op 12 september 2013 promoveerde op het proefschrift Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade. Een onderzoek naar obstakels in het civiele recht en alternatieven voor verhaal van zorggerelateerde schade.

In de literatuur is weinig belangstelling voor het ‘principle of good governance’. Ten onrechte, wordt in deze bijdrage betoogd, want het ‘principle of good governance’ is in het bestuursrecht van belang, omdat daarin veel aantastingen van het eigendomsrecht plaatsvinden, in het bijzonder op het gebied van het socialezekerheidsrecht.

Circa anderhalf jaar is Maria van de Schepop voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de vakvereniging voor rechters en officieren van justitie. Een turbulente periode waarin belangrijke thema’s passeerden zoals gebrek aan zichtbaarheid van de rechtspraak, reorganisaties van het openbaar ministerie en het Leeuwarder manifest. Ook 2014 belooft geen rustig jaar te worden door onder meer het Programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) en het nieuwe opleidingshuis. Dit alles in een tijdsgewricht waarin vakbonden en beroepsverenigingen het zelf ook niet gemakkelijk hebben. Hoog tijd dus voor een vooruit- en terugblik met Maria van de Schepop.

KEI-goed, ook in communicatie01-01-2014

“We zien veel, maar wat we zien is van onduidelijke waarde.” Met deze constatering eindigt het boek Opwaaiende toga’s van de onderzoeksjournalisten Jelle van der Meer en Hella Rottenberg. Zij waren acht maanden embedded in de rechtbank Haarlem, liepen mee met verschillende rechters en officieren van justitie en spraken met hen over de uitoefening van hun vak. In 250 pagina’s wordt een beeld geschetst van de lusten en (vooral) de lasten van het magistratelijk ambacht. Het resultaat mag er wezen.

Deze bijdrage geeft inzicht in de mogelijkheden bij de rechtsvinding van buitenlands civiel recht. De aandacht gaat uit naar de werkwijze van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI). Tevens worden de wettelijke en feitelijke beperkingen bij de uitvoering van de ambtshalve toepassing van buitenlands recht (art. 10:2 BW) behandeld. Hoeveel inspanning dient de (feiten)rechter zich te getroosten bij de rechtsvinding van vreemd recht en hoe kunnen kenniscentra als het IJI de rechter ondersteunen?