Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26-03-2024, ECLI:NL:CBB:2024:171, 20/904 tm 20/909, 20/911 tm 20/919

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26-03-2024, ECLI:NL:CBB:2024:171, 20/904 tm 20/909, 20/911 tm 20/919

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
26 maart 2024
Datum publicatie
26 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:CBB:2024:171
Formele relaties
Zaaknummer
20/904 tm 20/909, 20/911 tm 20/919
Relevante informatie
Wet dieren [Tekst geldig vanaf 01-07-2024]

Inhoudsindicatie

Bestuurlijke boetes. Verordening 853/2004. Verontreiniging van karkassen door fecaliën, kropinhoud en/of gal. De minister heeft bij het opleggen van de boetes in strijd gehandeld met het “Handhavingsprotocol verontreiniging karkassen bij slachthuizen Pluimvee met permanent toezicht” en het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummers: 20/904, 20/905, 20/906, 20/907, 20/908, 20/909, 20/911, 20/912, 20/913, 20/914, 20/915, 20/916, 20/917, 20/918 en 20/919

1. [naam 1], te [plaats 1]

2. [naam 2], te [plaats 2]

3. [naam 3], te [plaats 3]

4. [naam 4] in de hoedanigheid van curator van [naam 5], te [plaats 4]

5. [naam 6], te [plaats 5]

6. [naam 7], te [plaats 6]

(appellanten)
(gemachtigden: mr. E. Dans en mr. R. Bassie)

tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 27 augustus 2020, kenmerken 16/3920, 16/3921, 16/3922, 16/3923, 16/3924, 16/3925, 16/3926, 16/3927, 16/3928, 16/3929, 16/3930, 16/3931, 16/3932, 16/3933 en 16/3935 in de gedingen tussen

appellanten


en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voorheen de staatssecretaris van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. ing. H.D. Strookman en mr. M. Kool)

Procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank ECLI:NL:RBROT:2020:7504/ 7507/ 7508/ 7509/ 7510/ 7511/ 7512).

Het College heeft bij brieven van 25 september 2023 en 16 oktober 2023 stukken opgevraagd bij de minister en bij brieven van 12 oktober 2023 vragen gesteld aan zowel de minister als appellanten.

De minister heeft bij brief van 3 oktober 2023 stukken ingediend, bij brief van 5 oktober 2023 een verweerschrift en bij brief van 19 oktober 2023 een reactie op de hogerberoepschriften en de door het College gestelde vragen.

Appellanten hebben bij brief van 19 oktober 2023 een reactie ingediend op het verweerschrift en de door het College gestelde vragen.

Op 30 oktober 2023 heeft het College de zaken op een zitting behandeld tegelijkertijd met de zaken met de nummers 21/31, 21/32, 21/33, 21/34, 21/36, 21/37, 21/38, 21/48, 21/51, 21/53, 21/54, 22/498 en 22/562. Aan die zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Verder waren aanwezig [naam 8] ( [naam 1] ), [naam 9] ( [naam 3] ), [naam 10] ( [naam 11] ), [naam 12] ( [naam 13] ), [naam 14] , [naam 15] ( [naam 16] ), [naam 17] (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)) en [naam 18] (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu).

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken. Het College volstaat met het volgende.

1.2

De NVWA is in 2015 gestart met een risicogerichte wijze van controleren in grote pluimveeslachthuizen. Deze aanpak houdt in dat dagelijks bij grote pluimveeslachthuizen meerdere steekproeven worden genomen, waarbij per slachtshift (ploeg van het slachthuis) drie keer 50 karkassen van de slachtlijn worden gehaald ter controle op verontreiniging van pluimveekarkassen.

De minister hanteert in zijn beleid als uitgangspunt dat de eerste twee keer dat binnen tien slachtshifts een verontreiniging wordt aangetroffen een schriftelijke waarschuwing wordt gegeven. Als voor de derde keer binnen tien slachtshifts een verontreiniging wordt aangetroffen kan een boete worden opgelegd. De minister heeft dit beleid uitgewerkt in het “Handhavingsprotocol verontreiniging karkassen bij slachthuizen Pluimvee met permanent toezicht” (Handhavingsprotocol). Hiervan bestaan meerdere versies, waarvan de versie van 24 november 2015 hier relevant is.

1.3

In de voorliggende zaken gaat het om zes ondernemingen die pluimveeslachthuizen in Nederland exploiteren. In de periode van juni 2015 tot en met oktober 2015 hebben toezichthouders van de NVWA controles uitgevoerd bij appellanten. Van deze controles hebben toezichthouders rapporten van bevindingen opgemaakt.

De controles zijn uitgevoerd aan het einde van de zogenoemde panklaarlijn (de fase waarin het maagdarmpakket en de krop worden verwijderd), voordat de koeling begint. Bij de controles is zowel de buiten- als binnenzijde van karkassen bekeken en soms is ter inspectie ook vetweefsel omgeklapt. In de rapporten van bevindingen is vermeld dat is geconstateerd dat sprake was van verontreinigde pluimveekarkassen. De toezichthouders hebben drie typen verontreiniging aangetroffen: fecaliën (ook wel omschreven als mest of darminhoud), kropinhoud (graankorrels of vliesjes daarvan) en gal.

1.4

Bij besluiten van 27 november 2015, 11 december 2015 en 18 december 2015 (boetebesluiten) heeft de minister aan appellanten sub 1 tot en met 5 en aan de rechtsvoorgangster van appellante sub 6 boetes opgelegd van elk € 2.500,- wegens overtreding van artikel 3, eerste lid gelezen in samenhang met Bijlage III, sectie II, hoofdstuk IV, punt 5 en punt 8, van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (Verordening 853/2004) en de artikelen 6.2, eerste lid, van de Wet dieren en 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten. Volgens de minister hebben appellanten niet of onvoldoende zorg gedragen voor het voorkomen van verontreiniging van het vlees en het schoonmaken van de geslachte dieren.

1.5

Bij besluiten van 29 april 2016, 2 mei 2016 en 3 mei 2016 (bestreden besluiten), waartegen de beroepen bij de rechtbank waren gericht, heeft de minister de bezwaren van appellanten ongegrond verklaard en de boetebesluiten gehandhaafd.

Uitspraken van de rechtbank

1.6

Met de verwijzingsuitspraak van 8 juni 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:4362) heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) over de uitleg van de punten 5 en 8 van Bijlage III, sectie II, hoofdstuk IV van Verordening 853/2004.

1.7

Bij arrest van 12 september 2019 (ECLI:EU:C:2019:720) heeft het Hof van Justitie de prejudiciële vragen van de rechtbank beantwoord. Het Hof van Justitie heeft onder meer geoordeeld dat Bijlage III, sectie II, hoofdstuk IV, punten 5 en 8, van Verordening 853/2004 aldus moet worden uitgelegd dat:

a. het begrip “verontreiniging” niet alleen verontreiniging door fecaliën omvat, maar ook verontreiniging door kropinhoud en gal, en

b. een pluimveekarkas na de fase van het schoonmaken en vóór de koelfase geen zichtbare verontreiniging meer mag vertonen.

1.8

Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank vervolgens de beroepen van appellanten ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBROT:2020:7504/ 7507/ 7508/ 7509/ 7510/ 7511/ 7512). Daarbij heeft de rechtbank kort samengevat overwogen dat de minister uit mocht gaan van de constateringen van de toezichthouders dat sprake was van verontreiniging van de karkassen. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft vastgesteld dat sprake is van overtredingen van artikel 3, eerste lid gelezen in samenhang met Bijlage III, sectie II, hoofdstuk IV, punt 5 en punt 8 van Verordening (EG) nr. 853/2004 en dat de minister bevoegd was daarvoor boetes op te leggen. Voor matiging van de boetebedragen bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding.

Beoordeling van de geschillen in hoger beroep

Beslissing