Gerechtshof Amsterdam, 07-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:276, 200.309.172/01
Gerechtshof Amsterdam, 07-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:276, 200.309.172/01
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 7 februari 2023
- Datum publicatie
- 7 februari 2023
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2023:276
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2022:1089
- Zaaknummer
- 200.309.172/01
Inhoudsindicatie
Het is onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de schorsing van geïntimeerde en daarmee het door Volt hierover opgestelde persbericht op die grond onrechtmatig is. De grenzen van toelaatbare kritiek op een politicus zijn ruimer dan op een burger als private persoon. Het recht op bescherming van eer en goede naam van geïntimeerde afwegend tegenover het recht op vrije meningsuiting van Volt was sprake van een ‘iets te prematuur karakter’ van het persbericht. Verder zijn de bewoordingen niet in alle opzichten gelukkig gekozen. Daar staat tegenover dat de inhoud van het bericht grotendeels steun vond in de op dat moment bekende feiten en de door Volt genomen maatregelen.
Uitspraak
arrest
___________________________________________________________________ _ _
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.309.172/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/714064 / KG ZA 22/153
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 februari 2023
inzake
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid VOLT NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. A.A. al Khatib te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.J. Knoops-Hamburger te Amsterdam.
1 Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna respectievelijk Volt en [geïntimeerde] genoemd.
Volt is bij dagvaarding van 5 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 9 maart 2022, in kort geding onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en Volt als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- -
-
memorie van grieven, met producties;
- -
-
memorie van antwoord, met producties.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 december 2022. Bij die gelegenheid is Volt verschenen, bijgestaan door mr. Al Khatib voornoemd, alsmede door mr. P.A. Charbon, advocaat te Amsterdam en mr. J. Tingen, advocaat te Amsterdam, die namens haar het woord hebben gevoerd en zich daarbij hebben bediend van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. Ook [geïntimeerde] is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. Knoops-Hamburger voornoemd, alsmede door mr. G.G.J.A. Knoops, advocaat te Amsterdam en mr. J. de Koning, advocaat te Amsterdam, die namens haar het woord hebben gevoerd, eveneens aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. Tevens was namens [geïntimeerde] mr. F.C.R. Keijzer, advocaat te Amsterdam, aanwezig. Beide partijen hebben bij gelegenheid van de mondelinge behandeling nog producties in het geding gebracht.
Volt heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Volt op grond van het bestreden vonnis heeft betaald en [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Volt in de kosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep, met nakosten en wettelijke rente.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2 Feiten
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.17 de feiten genoemd die zij in deze zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 heeft betrekking op deze vastgestelde feiten. Het hof zal met die grief en de reactie daarop van [geïntimeerde] rekening houden. Omdat de feiten tussen partijen voor het overige niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan, met dien verstande dat bij de beoordeling van het hoger beroep ook enkele andere, hierna te noemen, feiten zullen worden betrokken die tussen partijen niet in geschil zijn. Het gaat in deze zaak om het volgende:
[geïntimeerde] is, althans was tot voor kort, lid van de Tweede Kamerfractie van Volt, die uit drie leden bestond. [A] (hierna: [A] ) is fractievoorzitter.
In het Reglement Tweede Kamerfractie Volt van 22 november 2021 staat, voor zover van belang, het volgende:
“ 24. (on)gewenste Omgangsvormen
a. We dragen zorg voor elkaars fysieke, mentale en sociale welzijn.
b. Bij frictie of vragen over eigen of andermans gedrag treedt men in overleg met elkaar of de ambtelijk secretaris met het oog op het vinden van een oplossing.
c. Met het oog op het voorkomen van ongewenste omgangsvormen en misverstanden is heldere communicatie noodzakelijk. (...)
d. Indien wenselijk voor medewerker of Kamerlid is het onder alle omstandigheden mogelijk om in gesprek te gaan met de externe vertrouwenspersoon van de Tweede Kamer. Of, indien beschikbaar, de vertrouwenspersoon van Volt NL.
25. Verbetertraject bij wrijving of conflicten
a. Indien gedrag in lijn met artikel 22, 23 en 24 van een Kamerlid of medewerker aanleiding geeft tot frictie of verbetering noodzakelijk is wordt gezamenlijk een verbeterplan opgesteld tussen betrokken Kamerlid(en), medewerker(s) en ambtelijk secretaris.
(...)
26. Einde fractielidmaatschap
a. Lidmaatschap van de Volt-fractie wordt niet lichtvaardig opgevat. De hoge moraal en ethisch leiderschap dat de fractie hooghoudt heeft ook gevolgen voor de gedragingen van individuele Kamerleden en hun fractielidmaatschap.
b. In geval van een onoverkomelijk (politiek) conflict, het grof schenden van persoonlijke, financiële of maatschappelijke moraal/integriteit (...) kan het voorkomen dat besloten moet worden dat een Kamerlid geen deel meer uit maakt van de Volt Tweede Kamerfractie.
c. Voorafgaand aan een dergelijk zwaar besluit in geval van het grof schenden van persoonlijke, financiële of maatschappelijke moraal/integriteit (...) volgt een gesprek van de fractievoorzitter met de co-voorzitters van Volt NL. Gevolgd door een spoedoverleg met het Volt-bestuur indien fractievoorzitter in het overleg met de co-voorzitters besluit dat de situatie tot verwijdering uit de fractie zou kunnen leiden.
d. Voorafgaand aan een dergelijk zwaar besluit bij onoverkomelijk (politiek) conflict dienen de nodige waarborgen in acht te worden genomen:
i. Betreffend Kamerlid moet minimaal twee waarschuwingen hebben gekregen, op schrift van de fractievoorzitter van eerder gedrag, waarbij een verbeterplan wordt afgesproken.
ii. Met betreffend Kamerlid moeten meerdere gesprekken gevoerd zijn door de fractievoorzitter, waarvan verslag gemaakt is, over de ontstane situatie.
iii. Overige leden van de fractie moeten zich kunnen uitspreken over de situatie in een besloten Kamerledenoverleg, inclusief het betrokken Kamerlid.”
Bij e-mail van 1 december 2021 heeft Volt aan [geïntimeerde] het volgende geschreven naar aanleiding van een tweet van [geïntimeerde] in reactie op [B] :"Zoals je weet, heeft de tweet in reactie op [B] van afgelopen vrijdag ook voor Volt als organisatie gevolgen. Als bestuur van de partij is het daarom belangrijk dat we hier samen met jou bij stilstaan en afspraken maken over hoe dit soort situaties in de toekomst voorkomen gaan worden.Allereerst willen we benoemen dat we het waarderen dat je je woorden op Twitter hebt teruggenomen en je excuses hebt aangeboden. Ook waarderen we dat je [C] (hof: [C] , partijbestuurder Volt) zelf hebt gebeld om je bij haar (en indirect bij de rest van de organisatie) te verontschuldigen. Wel is dit een incident waar we als bestuur een formeel signaal bij willen afgeven. (…) Gezien de positie die jij (binnen Volt) hebt, is dit echter ook onder de omstandigheden onacceptabel. Dit wordt verder versterkt doordat dit een zeer heftig incident was, maar niet de eerste keer dat de negativiteit in het taalgebruik en toon opvalt. Wij krijgen met regelmaat berichten, mails (incl afmeldingen) en klachten die ons wijzen op jouw houding en toon die niet bij Volt zou passen. (…)”
Ambtelijk Secretaris Tweede Kamerfractie van Volt, [D] (hierna: [D] ) heeft hierover het volgende verklaard: “(…) Ander incident waar het team stress van kreeg was een wat bitse interactie met Kamerlid [E] . Een tweet die heel onhandig was over FVD, waar ze stevig over is aangesproken door de partij bij mijn weten. [A] (hof: [A] ) wist niet goed wat hij met de situatie aan moest en ook niet hoe hij met [geïntimeerde] in gesprek moest om zijn problemen/zorgen/ergernissen te bespreken. Daarom is afgesproken dat ze wekelijks op vrijdagochtend een bijpraat zouden hebben. Ik en de woordvoerder zouden daar ook bij aanschuiven indien nodig. Daar zijn wat constructieve gesprekken geweest maar ze werden vaker afgezegd dan dat ze doorgingen. (…)”
Op 21 januari 2022 heeft [F] (hierna: [F] ) een brief gestuurd aan [D] , waarin wordt geschreven dat [geïntimeerde] grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond, en waarvan voorbeelden worden genoemd. De brief eindigt met de woorden: Mijn grens is bereikt en daarom wil ik deze brief officieel gedocumenteerd hebben. Ik wil dat er van dit voorval een officiële notitie wordt gemaakt. Ook wil ik dat deze brief in het dossier van [geïntimeerde] wordt opgenomen. Ik stuur van deze brief een cc naar [A] , als fractievoorzitter, met het verzoek om bij het getuige zijn van elke vorm van grensoverschrijdend en onprofessioneel gedrag, voortaan de persoon in kwestie daarop aan te spreken.”
Op 24 januari 2022 heeft [D] overleg gehad met Bureau Integriteit B.V. te Amersfoort (hierna: BING) en diezelfde dag heeft BING [D] een ‘Opdrachtbevestiging ondersteuning casus’ gestuurd, met daarin onder andere de aanleiding en het doel van de opdracht en het plan van aanpak.
Op 31 januari 2022 heeft BING [D] een e-mail gestuurd met daarin onder andere de bevindingen tot zo ver en een advies over vervolgstappen. BING heeft hierin onder meer het volgende geschreven:“(…) Teneinde meer zicht te krijgen op de achtergronden van de brief (hof: van [F] ) (aard en omvang) en de bedoelingen/wensen van de melder daarmee, zijn wij gestart met een interview met de melder. (…) Uit de nu verzamelde informatie ontstaat het volgende beeld:*Melder heeft concrete voorbeelden gegeven van opmerkingen, uitlatingen en andere gedragingen die melder als grensoverschrijdend ervaart. Het gedrag strekt zich uit over een periode van ongeveer een jaar. (…)*Melder heeft aangegeven dat ook anderen binnen Volt last hebben van het gedrag van betrokkene. (…)*De door melder genoemde opmerkingen zijn, als zij op zichzelf zouden staan, in objectieve zin te kwalificeren als (geslaagde of minder geslaagde) grapjes. Melder stelt echter dat sprake is van een patroon als gevolg waarvan de waardigheid van melder wordt aangetast, waardoor melder een onveilige en/of vernederende omgeving ervaart. De opmerkingen jegens melder en andere door hem genoemde personen hebben betrekking op onder meer uiterlijk (…), betreffen een seksuele toespeling of hebben betrekking op seksuele voorkeur. Ook zou betrokkene zich volgens melder autoritair opstellen, niet goed omgaan met negatieve feedback, haar stem verheffen en met deuren slaan.”BING heeft als vervolgstappen geadviseerd - samengevat - dat Volt [geïntimeerde] op hoofdlijnen zal informeren over het feit dat een klacht tegen haar is ingediend, dat BING eerst een Tweede Kamerlid zou interviewen en dat daarna een interview met [geïntimeerde] zou plaatsvinden waarbij BING haar ( [geïntimeerde] ) een schriftelijk relaas van bevindingen zou voorleggen waarop zij zou mogen reageren en (verdere) onderzoeksmogelijkheden zou mogen aandragen.
Op 13 februari 2022 heeft rond 17.30 uur een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [A] , waarin [A] heeft meegedeeld voornemens te zijn [geïntimeerde] op non-actief te stellen, althans te schorsen. Bij e-mail van [A] van diezelfde dag is dit besluit om 21.36 uur aan [geïntimeerde] bevestigd. Die e-mail luidt als volgt:
“Op zondag 13 februari heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen jou, [C] en [A] . Tijdens dit gesprek hebben wij toegelicht dat er in de afgelopen weken enkele meldingen bij de partij zijn binnengekomen die wijzen op grensoverschrijdend gedrag vanuit jouw kant.
De partij heeft naar aanleiding van deze meldingen een extern integriteitsbureau ingeschakeld om onderzoek te doen naar deze meldingen. Om een veilige omgeving te creëren waarin het vervolg van het onderzoek plaats kan vinden, en in het belang van alle betrokkenen, is besloten om jou per direct te schorsen als lid van de Voltfractie in de Tweede Kamer. Dit betekent voor jou dat je gedurende je schorsing:
- Je onthoudt van debatten namens Volt, persoptredens, interne partijbijeenkomsten, campagneactiviteiten en publieke optredens;
- Je onthoudt van contact met vertegenwoordigers van de media, met fractiemedewerkers en partijmedewerkers van Volt, of namens Volt: andere Kamergerelateerde contacten;
- Je onthoudt van uitingen aangaande, of gesprekken voeren over het onderzoek;
- Afwezig bent op de Voltfractie of het partijkantoor;
- Je onthoudt van uitingen op sociale media of via andere kanalen.
We vragen je om dit te respecteren. Indien dit niet het geval is, beraden we ons op te nemen stappen.
Zojuist heb je aangegeven dat je mee wil werken aan het onderzoek. Wij begrijpen dat dit impact op jou heeft. Het bureau zal maandag contact met je opnemen over de vervolgstappen.
We willen graag dat je het proces zorgvuldig doorloopt. Daarin is een veilige omgeving, en hoor en wederhoor van het grootste belang voor alle betrokkenen.”
Onder het bericht staan de namen van [A] en de twee co-voorzitters van Volt.
Op 13 februari 2022 om 20.16 uur heeft [geïntimeerde] een e-mail gestuurd aan onder anderen [A] waarin onder meer het volgende staat:
“Zoals vandaag is gegaan is niet ok. Ik word om 17.41 u gebeld met een kil verzoek om zsm naar partijkantoor te gaan. Aanvankelijk denk ik dat het gaat om dat ik de fractie uitgezet zal worden. Reden hiervoor is dat ik al een poos voel dat hoe ik werk niet wordt gewaardeerd. Dat terwijl ik naar eer en geweten mij gepassioneerd probeer in te zetten voor onze grondwet en onze democratie. (...) Na vele minuten (...) hoor ik dat er klachten zijn inzake grensoverschrijdend gedrag, en dat ik op non actief zal worden gezet.
(...)
Ik besef me dat ik rechten heb. Zelfs al zou ik schuldig zijn heb ik recht op een eerlijke en open gang van zaken. Die krijg ik niet. Ik mag niet weten wat de orde van de klachten zijn. Ik mag niet weten in welke relatie ze zitten (privé, personeel of partij).
En nu willen jullie coûte que coûte dit vanavond naar buiten brengen. Terwijl ik geen rechten heb of krijg. Dat is dus mijn politieke vonnis tekenen. En de vraag is of ik die mee wil tekenen.
Ik wil mee werken, dat heb ik gezegd. Ik heb ook gezegd dat het advies van het bureau wat jullie hebben gekregen niet voor jullie zal werken. Ook ik heb recht om mij veilig te voelen. Het gevoel te hebben dat ik me kan verdedigen. (...)
Dus nogmaals mijn dringende verzoek dit niet zo hoog op te spelen. (...)
Mijn verzoek is en blijft om morgen met een jurist gezamenlijk mijn rechten en plichten te bespreken. Want als jullie onbedoeld mij daarin tekort doen zal dat ook voor Volt niet goed uitpakken. En dat zou doodzonde zijn voor een partij waarin ik geloof. Dus laat je nu niet leiden door angst, want dat is een slechte raadgever. Maar gun jezelf, mij en de partij 24 uur om meer helderheid te hebben. Voorbij de aannames. En dan wanneer het papier meer is ingevuld door expertise zet ik heus mijn handtekening, en zal ik op alle manier meewerken. Maar niet onder een blanco papier. Ik ga niet politiek zelfmoord plegen (...).
Ik wens ons allen veel wijsheid en kalmte.”
Vervolgens heeft Volt nog op 13 februari 2022 het volgende persbericht, gedateerd 14 februari 2022, gepubliceerd:
“Volt schorst Kamerlid [geïntimeerde]
14 februari 2022
Volt heeft zondag Tweede Kamerlid [geïntimeerde] geschorst. In de afgelopen weken heeft de partij enkele meldingen ontvangen die wijzen op grensoverschrijdend gedrag van het Kamerlid. De partij heeft naar aanleiding van deze meldingen een extern integriteitsbureau ingeschakeld om onderzoek te doen naar deze meldingen. Volt heeft nu besloten om het Kamerlid per direct te schorsen als lid van de Voltfractie. Dit om voor betrokkenen een veilige omgeving te creëren voor het vervolg van het onderzoek en om hoor en wederhoor te kunnen laten plaatsvinden. Volt onthoudt zich van verdere inhoudelijke mededelingen totdat het onderzoek is afgerond.”
Op 14 februari 2022 heeft [geïntimeerde] het volgende e-mailbericht gestuurd naar [A] en [C] (co-voorzitter van Volt) (hierna: [C] ):
“Gisterenavond hebben jullie mij laten weten mij met onmiddellijke ingang te schorsen vanwege meldingen die zouden wijzen op grensoverschrijdend gedrag mijnerzijds. Dit besluit is mij medegedeeld zonder enige nadere toelichting over de aard van de beschuldigingen, die hiertoe aanleiding zijn geweest. Hierdoor kan ik mij niet tegen aantijgingen verdedigen en wordt mij het wettelijke recht op hoor- en wederhoor ontnomen. Dezelfde avond hebben jullie publiekelijk een mailbericht doen uitgaan. Hierdoor is voor mij een onveilige situatie ontstaan alsmede is hierdoor aan mij door deze handelwijze schade toegebracht.
Aangezien mij geen mededelingen zijn gedaan over de aard van de beschuldigingen noch een besluit is uitgereikt en ik dus ook niet in kennis ben gesteld van de onderliggende redenen voor deze eenzijdig opgelegde ‘schorsing’, verzoek ik jullie deze ‘schorsing’ binnen 24 uur terug te draaien. (...).”
Bij brief van 14 februari 2022 heeft BING [geïntimeerde] in het kader van hoor en wederhoor uitgenodigd voor het voeren van een interview. BING heeft verder geschreven: “Omdat de signalen een aantijging aan uw adres inhouden, krijgt u in het kader van hoor en wederhoor in het interview en door het – op een later moment – schriftelijk voorleggen van onze bevindingen, de gelegenheid voor het belichten van uw kant van het verhaal en voor het formuleren van een reactie op de geuite verwijten.”
Op 15 februari 2022 heeft [geïntimeerde] een persbericht gepubliceerd waarin - kort gezegd - staat dat zij zich verzet tegen de schorsing. In dit persbericht is onder meer opgenomen:
“Allereerst betreur ik de gang van zaken, die ik als een nachtmerrie ervaar. Ik ben ervan overtuigd dat er, gezien de aard en omvang van de klachten, buitenproportioneel is gehandeld. Namelijk, zonder gehoor te geven aan mijn verzoek diezelfde zondagavond ons allen 24 uur te geven om een en ander nauwkeurig uit te zoeken en niet overhaast te handelen.
Mochten mensen zich vanwege mijn stijl van werken onveilig hebben gevoeld, dan betreur ik dat zeer. Tot die tijd wacht ik de uitkomst van het onderzoek af en zal ik op basis van die uitkomsten reageren. (…)”
Bij e-mail van 15 februari 2022 heeft [A] gereageerd op de onder 2.11 genoemde e-mail van [geïntimeerde] van 14 februari 2022. In de e-mail van [A] staat onder meer dat de bevindingen van BING worden afgewacht en dat het besluit om [geïntimeerde] te schorsen gedurende dit onderzoek gehandhaafd blijft.
Op 16 februari 2022 hebben de advocaten van [geïntimeerde] onder meer het volgende aan BING geschreven:
“Zonder inzage en inzicht in deze beweerdelijke klachten zal [geïntimeerde] zich niet adequaat kunnen voorbereiden op een mogelijk interview met derden en reeds hierom al zal zij pas overwegen mee te werken aan een dergelijk interview als zij de betreffende inzage heeft gehad en ook afschrift heeft mogen ontvangen van zowel de onderzoeksopdracht alsmede de onderliggende stukken die door Volt aan u zijn verstrekt.”
Bij brief van 17 februari 2022 heeft BING de volgende documenten gezonden naar de advocaten van [geïntimeerde] :
- de brief van 21 januari 2022 van [F] (zie 2.5);
- de opdrachtbevestiging van 24 januari 2022 van BING aan Volt (zie 2.6); en
- de brief van 31 januari 2022 van BING aan [D] (zie 2.7).
Op 18 februari 2022 hebben de advocaten van [geïntimeerde] Volt gesommeerd de schorsing van [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang in te trekken en hierover een perspublicatie te doen uitgaan, [geïntimeerde] volledige en onbelemmerde toegang te geven tot haar werkzaamheden en aan haar € 10.000,- te betalen als voorschot op de immateriële schadevergoeding. Diezelfde dag hebben deze advocaten namens [geïntimeerde] een persbericht laten uitgaan, waaruit blijkt dat [geïntimeerde] Volt in kort geding heeft gedagvaard, met als inzet onder meer ongedaanmaking van de aangezegde schorsing door Volt, een vordering tot rectificatie en een verzoek tot voorlopige schadevergoeding.
In een e-mail van 18 februari 2022 heeft [geïntimeerde] Volt laten weten dat zij ‘onder geen beding’ meewerkt aan het onderzoek van BING.
In een brief van 23 februari 2022 van BING aan Volt is verslag gedaan van de voortgang van het onderzoek. In de brief staat onder meer dat in totaal elf personen (naast vijf eerder genoemde personen) bij BING klachten hebben gemeld over [geïntimeerde] (twee per e-mail en de rest telefonisch of door middel van videobellen). Verder staat in de brief, voor zover van belang:
“Op basis van de gevoerde interviews en anderszins uitgewisselde informatie informeren wij u over de hoofdlijnen van de meldingen en daarin geuite klachten. Wij wijzen er daarbij op dat op dit moment geen wederhoor is toegepast en dat het verbinden van inhoudelijke conclusies aan deze meldingen in dit stadium niet aan de orde is.
De melders brengen de volgende zaken naar voren:
• Gesteld wordt dat het betrokken Kamerlid persoonlijke grenzen over gaat met opmerkingen over onder meer seksuele geaardheid en uiterlijk. Twee melders hebben aangegeven dat deze opmerkingen een meer structureel karakter hebben. Zij voelen zich in hun waardigheid aangetast door het Kamerlid. Door een van deze melders wordt tevens gesteld dat het betrokken Kamerlid bij gelegenheid haar macht en autoriteit in zou zetten om argumenten op oneigenlijke wijze kracht bij te zetten. Deze melder duidt dit als intimidatie.
• Gesteld wordt dat het betrokken Kamerlid handtastelijk is geweest. Drie melders stellen dat het betrokken Kamerlid hen een tik op de billen heeft gegeven. Bij in elk geval een van beide melders zou dit meermaals zijn gebeurd.
• Gesteld wordt dat het betrokken Kamerlid seksuele avances heeft gemaakt naar drie melders. Zij duiden dit in termen variërend van ongemakkelijk tot intimiderend. Zij kennen daarbij betekenis toe aan leeftijdsverschil en positie.
• Ten minste zeven melders hebben aangegeven dat het betrokken Kamerlid een problematische relatie met alcohol heeft. Bij gelegenheden zou het betrokken Kamerlid te veel drinken en de effecten daarvan op het gedrag van het Kamerlid geven de melders gevoelens van ongemak en schaamte. Ook vreest een enkeling voor schade aan het imago van de partij. Dit punt heeft mede betrekking op voorgaande bullets.
• Ten minste negen melders hebben aangegeven dat zij (stevige) verbale aanvaringen met het betrokken Kamerlid hebben gehad. Melders laten zich hier in verschillende bewoordingen over uit. Zij duiden het gedrag als ‘diskwalificerend’, ‘ongepast’ en ‘buiten proportie’. Ook dit punt vertoont samenhang mei eerder weergegeven bullets.
De melders die zich bij BING hebben gemeld betreffen voormalig leden van het landelijk bestuur, een medewerker van de Tweede Kamerfractie, (voormalig) vrijwilligers en personen die actief zijn in een lokale afdeling van Volt.”
Bing heeft daarbij aangegeven dat geen wederhoor is toegepast en dat het verbinden van inhoudelijke conclusies aan deze meldingen niet aan de orde is.
Bij e-mail van 26 februari 2022 (9.43 uur) van [A] is [geïntimeerde] met spoed uitgenodigd voor een digitaal te houden besloten kamerledenoverleg op die dag, om 10.45 uur. Deze e-mail — met onderwerp “URGENT Uitnodiging kamerledenoverleg voor beëindiging fractielidmaatschap [geïntimeerde]” — luidt als volgt:
“(...) Op de agenda staat het bieden van de mogelijkheid aan de fractieleden om zich uit te laten ex artikel 26, onder d, onder iii, van Fractiereglement over de toekomst van het lidmaatschap van [geïntimeerde] van de Voltfractie van de Tweede Kamer. Hiertoe wordt overgegaan vanwege diverse meldingen die wijzen op ongewenst en grensoverschrijdend gedrag. Het door ons ingeschakelde integriteitsbureau heeft dertien meldingen ontvangen over ongewenst en grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] en heeft in totaal met zestien personen gesproken. De meldingen komen uit alle lagen van de partij. Ze lopen uiteen van handtastelijkheden en ongewenste seksuele avances tot intimidatie en misbruik van positie. (...)”.
[geïntimeerde] was bij het overleg niet aanwezig. In de notulen van dit overleg is opgenomen dat het fractielidmaatschap van [geïntimeerde] conform artikel 26 van het Fractiereglement kan worden beëindigd. In de notulen overleg fractievoorzitter en co-voorzitter Volt van 26 februari 2022 staat dat de fractievoorzitter een terugkoppeling heeft gegeven van het hiervoor genoemde Kamerledenoverleg.
In de notulen van een spoedoverleg van het bestuur van Volt op - eveneens - 26 februari 2022 is opgenomen dat de bestuursleden unaniem instemmen met het besluit het fractielidmaatschap van [geïntimeerde] per direct te beëindigen. Bij brief van diezelfde datum is dit besluit aan [geïntimeerde] bevestigd.
In een persbericht van 26 februari 2022 is door [A] , [C] en [G] , namens het voltallige bestuur en de Tweede Kamerfractie van Volt, naar buiten gebracht dat het fractielidmaatschap van [geïntimeerde] is beëindigd. In dit persbericht wordt melding gemaakt van dertien meldingen over grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] , handtastelijkheden en ongewenste seksuele avances, intimidatie en misbruik van positie. Er staat onder andere ook: “We vinden het verschrikkelijk dat er grensoverschrijdend gedrag binnen Volt heeft kunnen plaatsvinden en dat de betrokken personen zich niet veilig hebben gevoeld om zich eerder op deze schaal uit te spreken.”
Na het bestreden vonnis is op 9 dan wel 10 maart 2022 de schorsing en beëindiging van het fractielidmaatschap van [geïntimeerde] teruggedraaid. Op 15 maart 2022 is door Volt aan [geïntimeerde] € 5.000,- overgemaakt.
Bij e-mail van 18 maart 2022 heeft [A] [H] (hierna: [H] ) en [geïntimeerde] uitgenodigd voor een fractievergadering op 22 februari 2022 met als agendapunt wijziging van het Fractiereglement en de beëindiging van het fractielidmaatschap van [geïntimeerde] . In het Fractiereglement wordt onder andere opgenomen, dat op grond van artikel 26 de meerderheid van de fractie het fractielidmaatschap van een fractielid kan schorsen, en dat op grond van een nieuw artikel 27 (hardheidsclausule) de meerderheid van de fractie van het reglement kan afwijken indien de politieke en maatschappelijke omstandigheden dit gebieden.
[geïntimeerde] heeft op 21 maart 2022 aan [A] haar reactie gestuurd op beide agendapunten. Op 22 maart 2022 vond de Fractievergadering plaats, waarbij [A] en [H] aanwezig waren, en [geïntimeerde] afwezig. Tijdens deze fractievergadering is het Fractiereglement gewijzigd en is het fractielidmaatschap van [geïntimeerde] opnieuw beëindigd.
Op 18 maart 2022 heeft het bestuur van Volt [geïntimeerde] uitgenodigd voor een bestuursvergadering op 28 maart 2022 waar op de agenda staat het voornemen van het bestuur van Volt [geïntimeerde] te ontzetten uit het lidmaatschap van Volt. [geïntimeerde] heeft op 28 maart 2022 om 13.00 uur per e-mail aan het bestuur van Volt haar reactie hierover gestuurd. Het bestuur van Volt heeft op 28 maart 2022 besloten [geïntimeerde] te ontzetten uit het lidmaatschap van Volt.
[geïntimeerde] is inmiddels een eigen Tweede Kamerfractie begonnen.
3 Beoordeling
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg na een eiswijziging gevorderd, kort gezegd en voor zover thans van belang:
a. Volt te veroordelen de op 13 februari 2022 mondeling aangezegde ‘schorsing’ van [geïntimeerde] met onmiddellijke ingang in te trekken;
b. Volt te veroordelen de op 26 februari 2022 schriftelijk aangezegde beëindiging van het lidmaatschap van [geïntimeerde] van de Voltfractie in de Tweede Kamer met onmiddellijke ingang in te trekken;
c. Volt te veroordelen de volgende rectificatietekst te plaatsen op de website van de Tweede Kamerfractie Volt (www.voltnederland.org), alsmede ter publicatie aan te bieden aan het Algemeen Nederlands Persbureau (ANP) en één landelijk dagblad: “De Tweede Kamerfractie Volt verklaart hierbij de op 13 februari jl. aangezegde schorsing en de op 26 februari jl. aangezegde beëindiging van het lidmaatschap van [geïntimeerde] van de Voltfractie in te trekken en erkent hierbij dat het besluit tot schorsing en het besluit tot beëindiging van het fractielidmaatschap zonder deugdelijke grondslag is genomen alsmede ten onrechte in het teken is geplaatst van vermeend grensoverschrijdend gedrag.”
d. Volt te veroordelen [geïntimeerde] volledige en onbelemmerde toegang te geven tot haar werkzaamheden in de Tweede Kamer, haar werkzaamheden in de Voltfractie, waaronder maar niet beperkt tot de fractievergaderingen en binnen het kantoor van Volt, alsmede wederom toegang te verlenen tot alle hierop betrekking hebbende communicatiemiddelen, inclusief die van de social media voor zover dit de werkzaamheden van [geïntimeerde] als Tweede Kamerlid en lid van de Voltfractie betreffen;
e. een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag, met een maximum van € 100.000,-;
f. Volt te veroordelen tot betaling van € 10.000,- als voorschot op de schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
g. Volt te veroordelen in de kosten van het geding.
Volt heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen en verzocht deze af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen, uitvoerbaar bij voorraad, onder a., b. en d. volledig toegewezen, Volt veroordeeld tot betaling van € 5.000,- aan [geïntimeerde] als voorschot op de schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen, Volt veroordeeld in de proceskosten en het meer of anders gevorderde afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daartoe, kort samengevat, het volgende overwogen:
- het schorsingsbesluit van 13 februari 2022 is non-existent, althans nietig, omdat voor een dergelijk besluit geen grondslag bestaat. De statuten van de vereniging Volt kunnen geen grondslag vormen, want de Tweede Kamerfractie van een politieke partij is geen rechtspersoon, en het fractiereglement van Volt, als dat al van toepassing zou zijn, kent de mogelijkheid van schorsing niet en kent bovendien geen bijzondere positie toe aan de fractievoorzitter en de twee co-voorzitters. Omdat het schorsingsbesluit non-existent althans nietig is, had het persbericht hierover ook niet mogen worden gepubliceerd.
- de inhoud van de brief van 21 januari 2022 van [F] was onvoldoende voor de drastische stappen die Volt heeft gezet. Schorsing van [geïntimeerde] , zonder deugdelijke uitleg waarom, zonder de aard van de klachten toe te lichten en zonder enige vorm van hoor en wederhoor, kan niet door de beugel. In de brief van BING van 31 januari 2022 kan evenmin een rechtvaardiging voor de schorsing worden gevonden.
- het besluit van 26 februari 2022 tot beëindiging van het fractielidmaatschap kan evenmin door de beugel, want daarbij zijn de regels en procedures zoals voorgeschreven in het Fractiereglement niet nageleefd en was er ook op inhoudelijke gronden onvoldoende basis voor het beëindigingsbesluit.
- met het bestreden vonnis wordt geen antwoord gegeven op de vraag of het gedrag van [geïntimeerde] ‘grensoverschrijdend’ of anderszins ontoelaatbaar is geweest, maar zelfs indien zou worden vastgesteld dat daarvan sprake is geweest, is [geïntimeerde] onder meer doordat zij publiekelijk te voortvarend door Volt is beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag beschadigd in haar eer en goede naam door de persberichten van Volt.
Volt keert zich tegen dit vonnis en voert daartoe veertien grieven aan. De grieven 2 tot en met 10 hebben betrekking op het besluit tot schorsing en beëindiging van het fractielidmaatschap en de gronden daartoe, grief 11 betreft het door [geïntimeerde] niet willen meewerken aan het onderzoek, de grieven 12 en 13 zien op de toegewezen vorderingen en grief 14 op ontwikkelingen na de bestreden uitspraak die deze uitspraak achterhaald maken. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd in hoger beroep.
[geïntimeerde] heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar vorderingen onder c. en e., noch tegen het feit dat het onder f. gevorderde voorschot op de schadevergoeding niet volledig is toegewezen.
Het hof stelt voorop dat de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [geïntimeerde] - afgezien van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg - ex nunc dient plaats te vinden, dat wil zeggen op basis van de situatie zoals die nu bestaat.
Vorderingen a., b. en d. (schorsing en beëindiging lidmaatschap)
Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft [geïntimeerde] onomwonden te kennen gegeven niet meer te willen terugkeren naar de Tweede Kamerfractie van Volt. Daarmee heeft zij geen (spoedeisend) belang meer bij haar vorderingen onder a. en d. voornoemd. De veroordeling van Volt op dit punt kan niet in stand blijven en de beslissingen op die vorderingen in het bestreden vonnis onder 5.1 en 5.3 zullen daarom worden vernietigd.
[geïntimeerde] heeft evenmin belang bij de veroordeling van Volt de op 26 februari 2022 schriftelijk aangezegde beëindiging van het lidmaatschap van [geïntimeerde] van de Voltfractie in de Tweede Kamer met onmiddellijke ingang in te trekken. Dat lidmaatschap is namelijk door Volt alsnog beëindigd op 22 maart 2022, en [geïntimeerde] heeft er, met haar mededeling niet meer te willen terugkeren naar die fractie, blijk van gegeven zich daarbij neer te leggen. Ook bij de hiervoor weergegeven vordering sub b. heeft [geïntimeerde] geen (spoedeisend) belang meer, zodat de veroordeling in het bestreden vonnis onder 5.2 ook zal worden vernietigd.
[geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord en ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat weliswaar de vorderingen onder a., b. en d. door omstandigheden die zich na de behandeling in eerste aanleg hebben voorgedaan, niet langer spoedeisend zijn, maar dat zij er wel belang bij heeft dat in hoger beroep wordt vastgesteld dat deze vorderingen in eerste aanleg terecht zijn toegewezen in verband met het feit dat Volt is veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg. Voor de beoordeling van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg is van belang of op dat moment grond bestond een of meer van de vorderingen van [geïntimeerde] toe te wijzen.
Gelet op het voorgaande blijft voor het hof slechts als materieel geschilpunt over het door [geïntimeerde] gevorderde voorschot op de schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen en de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
Vordering f. (voorschot schadevergoeding)
[geïntimeerde] baseert haar vordering tot toekenning van een voorschot op de schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen – naar het hof begrijpt uit de memorie van antwoord en hetgeen door en namens [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep is gezegd – op de schade die zij als gevolg van de twee persberichten van Volt van 13 en 26 februari 2022 (hierboven 2.10 en 2.23) heeft geleden. Zij voert daartoe aan dat die persberichten onrechtmatig zijn. Die onrechtmatigheid bestaat er uit – zo begrijpt het hof het standpunt van [geïntimeerde] – dat (i) Volt niet gerechtigd zou zijn geweest haar als fractielid te schorsen en over de schorsing reeds om die reden geen persbericht had mogen worden gepubliceerd, en voorts (ii) de formulering van het persbericht, waarin ten onrechte wordt gesteld dat er meldingen zijn gemaakt van grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] , terwijl die meldingen onvoldoende steun vonden in de op dat moment bestaande feiten.
Het hof stelt voorop dat een vordering in kort geding, zoals hier aan de orde, kan worden toegewezen wanneer dat bij wijze van ordemaatregel noodzakelijk is, of wanneer het aannemelijk is dat de betreffende vordering in een bodemzaak zal worden toegewezen. Het toekennen van een voorschot op een schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen is geen ordemaatregel. Het toetsingskader is daarom (uitsluitend) of het aannemelijk is dat in een bodemzaak aan [geïntimeerde] een dergelijke schadevergoeding zal worden toegekend. Op [geïntimeerde] rust de stelplicht en de bewijslast van de onrechtmatigheid van het handelen van Volt en van de door haar als gevolg daarvan geleden schade.
De eerste grond voor de onrechtmatigheid van de persberichten is dat Volt niet gerechtigd was [geïntimeerde] als fractielid te schorsen en over de schorsing reeds om die reden geen persbericht had mogen publiceren. Volt en [geïntimeerde] verschillen van mening of een kamerfractie, zoals Volt, volledige vrijheid heeft een of meer van haar leden uit de fractie te zetten.
Volt bepleit dat dat zo is, en dat daarover dan ook moet kunnen worden gecommuniceerd. Volt beroept zich daarbij op artikel 67 lid 3 Grondwet, dat bepaalt dat leden van de Staten-Generaal stemmen zonder last, dat wil zeggen naar eigen overtuiging handelen en bij stemmingen niet gebonden zijn aan een lastgeving: geen andere persoon of instantie kan aan hen rechtens bindende instructies opleggen met betrekking tot hun stemgedrag (ook wel het lastverbod geheten). De Hoge Raad heeft daaruit het beginsel van het vrije mandaat afgeleid, op grond waarvan overeenkomsten nietig zijn als zij derden zeggenschap geven over het afstand doen van de zetel door de volksvertegenwoordiger (Hoge Raad 18 november 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0506).Volt wijst in dat verband op de opvatting van een aantal staatsrechtgeleerden. Verder wijst Volt op een op 9 november 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2022:11389) gewezen vonnis waarin is overwogen dat op grond van het vrij mandaat als kamerlid, fractieleden volledig vrij zijn om te beslissen met wie zij in fractieverband willen samenwerken en met wie zij dat niet willen, dat als zij beslissen niet langer met een van de fractieleden te willen samenwerken men op grond van de goede omgangsvormen mag verwachten dat een beslissing om een fractielid uit de fractie te zetten met de nodige zorgvuldigheid wordt genomen, maar dat er geen (rechts)regel is die een fractie verplicht daarbij een bepaalde procedure te volgen, eerst hoor en wederhoor toe te passen of eerst (eigen) onderzoek te verrichten (r.o. 4.19).
[geïntimeerde] voert aan dat er een valide grond dient te zijn alvorens het lidmaatschap van een Tweede Kamerfractie te beëindigen, en dat Volt, door middel van het Tweede Kamerfractiereglement, zich ertoe verbonden heeft de in dat reglement neergelegde regels te zullen volgen, en dat dat in casu niet is gebeurd. Ook grieft het [geïntimeerde] dat zij niet eerst is gehoord door Volt, en dat haar naar aanleiding van haar e-mail van 13 februari 2022 de door haar verzochte tijdspanne van 24 uur om zich te beraden op de situatie en nader te reageren niet is gegund. Zij voert hierbij het standpunt van (andere) staatsrechtgeleerden aan.
Of in een bodemzaak zal worden geoordeeld dat het Volt al dan niet vrij stond om [geïntimeerde] als fractielid te schorsen, is ongewis. Onder staatsrechtgeleerden wordt hierover verschillend gedacht, en voornoemd vonnis van de rechtbank Den Haag strookt niet met het standpunt van [geïntimeerde] . Vanwege de aard van de onderhavige procedure – het geven van een voorlopig oordeel – kan het hof daarom niet tot het oordeel komen dat het aannemelijk is dat in een bodemprocedure het handelen van Volt, enkel vanwege het schorsen van [geïntimeerde] als fractielid, als onrechtmatig zal worden beoordeeld. De omstandigheid dat het fractiereglement op 13 februari 2022 de mogelijkheid van schorsing niet kende, en dat voor ontslag als fractielid minstens twee eerdere waarschuwingen moeten zijn gegeven, is daarvoor onvoldoende. Onaannemelijk is immers dat bij zeer ernstige overtredingen toch eerst een waarschuwing gegeven zou moeten worden. Ook valt niet goed in te zien waarom, als het fractielidmaatschap kan worden beëindigd, in de aanloop daar naar toe schorsing nimmer mogelijk zou zijn.
De tweede grond voor de onrechtmatigheid is de formulering van het persbericht, waarin ten onrechte wordt gesteld dat er meldingen zijn gemaakt van grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] , terwijl die meldingen onvoldoende steun vonden in de op dat moment bestaande feiten.
Wat betreft de inhoud van persberichten stelt het hof voorop dat blijkens vaste jurisprudentie, zowel van het Europese Hof voor de Rechten voor de Mens (hierna: EHRM), als van de Hoge Raad, publieke uitlatingen over een politicus niet snel onrechtmatig zijn. Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat politici zich onvermijdelijk en willens en wetens openstellen voor nauwkeurig onderzoek van elk woord en elke daad door zowel journalisten als het grote publiek (Lingens vs Austria). Politici moeten dus een grotere mate van tolerantie aan de dag leggen (Natoka vs Russia). Uit Hoge Raad 11 november 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BU3917) volgt:
‘Verwezen wordt met name naar de rechtspraak van het EHRM inzake art. 10 EVRM, dat bescherming biedt aan het recht op vrije meningsuiting. Die vrijheid beschouwt het EHRM als één van de fundamentele pijlers van een democratisch bestel, in het bijzonder als het gaat om het waarborgen van de vrijheid van meningsuiting van een volksvertegenwoordiger in het 'politieke debat'. Politici genieten in het kader van art. 10 EVRM dan ook een krachtige bescherming. Met inachtneming van pluralisme, tolerantie en verdraagzaamheid als waarborgen van een democratische samenleving heeft de vrijheid van meningsuiting in het politieke debat niet alleen betrekking op de inhoud, maar ook op de vorm: die mag zelfs 'offend, shock or disturb'. Dat geldt ook voor uitlatingen van een politicus die buiten de gemeenteraad zijn gedaan. Beperkingen van het recht op vrijheid van meningsuiting van politici worden door het EHRM met 'the closest scrutiny' bejegend. (rov. 10)
De grenzen van toelaatbare kritiek op een openbaar bestuurder als publieke persoon zijn ruimer dan met betrekking tot een burger als private persoon. In een democratisch systeem moet het openbaar bestuur immers nauwlettend kunnen worden gevolgd door onder meer de pers en de publieke opinie. Dit betekent dat een openbaar bestuurder zich heftiger kritiek moet laten welgevallen dan een burger. Het politieke debat moet in beginsel op het scherpst van de snede gevoerd kunnen worden. Aan de vrijheid van meningsuiting komt evenwel ook in het politieke debat niet een absoluut karakter toe. Door de rechter kunnen zekere beperkingen daarvan en bepaalde sancties worden opgelegd, maar zulke beperkingen en sancties moeten met de grootst mogelijke terughoudendheid worden toegepast en steeds opnieuw in het licht van art. 10, tweede lid, EVRM worden beoordeeld. (rov. 11)’
Zoals uit onder andere het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV1031) volgt, gaat het in een zaak als deze “om een botsing van twee fundamentele rechten, namelijk het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eer en goede naam. Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in dit geval zwaarder weegt berust op een afweging van alle relevante omstandigheden. Bij de afweging van die omstandigheden heeft het hof tot uitgangspunt genomen de in HR 24 juni 1983, NJ 1984/801 geformuleerde omstandigheden, te weten (a) de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die verdenkingen betrekking hebben, (b) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, (c) de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, (d) de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder a tot en met c bedoelde factoren, (e) de mate van waarschijnlijkheid dat, ook zonder de verweten publicatie via de pers, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden, en (f) een mogelijke beperking van het door de perspublicatie te veroorzaken nadeel voor degene die erdoor wordt getroffen, in verband met de kans dat het betreffende stuk, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, in de publiciteit zou zijn gekomen.”
Wanneer deze zes criteria (a) tot en met (f) op het persbericht van 13 februari 2022 worden toegepast leidt dat naar het oordeel van het hof tot het volgende.
a) en (b) De verdenking die jegens [geïntimeerde] in het persbericht wordt uitgesproken, heeft betrekking op grensoverschrijdend gedrag als Kamerlid. Dat is op zichzelf een verdenking van een ernstige zaak. De gevolgen van het uiten van een dergelijke verdenking zijn ernstig voor degene over wie de verdenking wordt geuit (in casu [geïntimeerde] ), maar vanuit maatschappelijk belang is de ernst van de misstand die wordt aangekaart ook relatief groot.
c) De perspublicatie vond op 13 februari 2022 (toen hij werd verstuurd) gedeeltelijk steun in het toen beschikbare feitenmateriaal. Anders dan de voorzieningenrechter merkt het hof de brief van [F] van 21 januari 2022 onmiskenbaar aan als een melding van grensoverschrijdend gedrag. Of op 13 februari 2022 sprake was van meldingen (dus meer dan één) is echter niet voldoende komen vast te staan. Volt heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat er op 13 februari 2022 al andere dergelijke meldingen aanwezig waren. Uit het gedetailleerde ‘logboek’ van [D] blijkt, dat Bing op 8 februari 2022 gesproken heeft met het andere Tweede Kamerlid, maar dat de status van dat gesprek (stemde dat Kamerlid er mee in dat haar verklaring mocht worden gebruikt of juist niet?) nog onduidelijk was. Naar het oordeel van het hof heeft Volt de verklaring van [D] onvoldoende gemotiveerd betwist. Meer in het bijzonder heeft Volt niet onderbouwd dat het gesprek met het andere Tweede Kamerlid wel als ‘melding’ van grensoverschrijdend gedrag kon worden aangemerkt. Het gesprek met dit kamerlid vormde voor BING aanleiding voor te stellen een nader vooronderzoek te doen, door met enkele andere Volt-leden te willen praten. Het gesprek met dit Tweede Kamerlid is daarmee niet zonder betekenis. Volt heeft niet gemotiveerd onderbouwd dat die gesprekken met enkele andere Volt-leden vóór 13 februari 2022 hebben plaatsgevonden, en dat zij als ‘melding’ van grensoverschrijdend gedrag konden worden aangemerkt. Uit het logboek van [D] is daarentegen op te maken dat het gesprek met deze anderen pas op of na 14 februari 2022 zou plaatsvinden, en dus niet al had plaatsgevonden ten tijde van het uitbrengen van het persbericht. De beschrijving door Volt in het persbericht op 13 februari 2022 dat er ‘meldingen’ waren van grensoverschrijdend gedrag door [geïntimeerde] , vond op dat moment onvoldoende steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal. Wel is juist dat Volt naar aanleiding van de eerste melding door BING onderzoek heeft laten doen naar de (eerste) melding.
d) Wat betreft de inkleding van de onder a, b en c genoemde omstandigheden merkt het hof op dat Volt met de laatste zinsnede van het persbericht suggereert dat het om het vervolgonderzoek in een veilige omgeving te kunnen laten plaatsvinden noodzakelijk was [geïntimeerde] per direct te schorsen. Het hof acht zulks niet geheel juist, want niet valt in te zien waarom Volt niet had kunnen ingaan op de suggestie van [geïntimeerde] om, te rekenen vanaf zondagavond 13 februari 2022, een periode van 24 uur te gebruiken om nader te overleggen alvorens berichten naar buiten te brengen. De door Volt genoemde reden hier niet op in te gaan – ‘de afwezigheid van [geïntimeerde] zou toch wel naar buiten zijn gekomen’ – acht het hof, waar het gaat om een bezinningsperiode van 24 uur, niet valide. Het niet gebruikmaken van die bezinningsperiode valt Volt daarom aan te rekenen.
e) en (f) Dat, wanneer gebruik zou zijn gemaakt van de door [geïntimeerde] gesuggereerde bezinningsperiode van 24 uur, een wezenlijk andere situatie zou zijn ontstaan dan thans het geval is, is niet voorshands aannemelijk. In dat verband acht het hof van belang dat [geïntimeerde] niet heeft willen meewerken aan het onderzoek door BING, terwijl voor die weigering naar het oordeel van het hof geen valide redenen aanwezig waren. [geïntimeerde] baseerde haar weigering, zo begrijpt het hof, voor een belangrijk deel op haar veronderstelling dat BING geadviseerd zou hebben tot haar schorsing, maar die veronderstelling was, zoals [geïntimeerde] ook heeft erkend, onjuist. BING heeft onmiddellijk de door [geïntimeerde] verzochte stukken, waaronder de op 21 januari 2022 ingediende melding, aan [geïntimeerde] verstrekt, zodat [geïntimeerde] er op dat moment voldoende van op de hoogte was waarop in ieder geval de eerste melding betrekking had. Voorts blijkt uit het aan [geïntimeerde] ter beschikking gestelde plan van aanpak, dat BING voornemens was [geïntimeerde] te interviewen, haar een schriftelijk relaas van bevindingen ter hand te stellen en [geïntimeerde] de gelegenheid te bieden om onderzoeksmogelijkheden aan te dragen. Het hof is van oordeel dat ook wanneer de bezinningsperiode van 24 uur aan [geïntimeerde] was verleend, daardoor slechts een geringe
beperking van het door het persbericht te veroorzaken nadeel voor [geïntimeerde] zou zijn ontstaan. De kans dat de melding van grensoverschrijdend gedrag, ook zonder de verweten terbeschikkingstelling aan de pers, na korte tijd toch in de publiciteit zou zijn gekomen acht het hof groot.
Resumerend is het hof ten aanzien van het persbericht van 13 februari 2022 van oordeel dat, alle omstandigheden afwegend, Volt hiermee niet onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld. Enerzijds was het tijdstip van het naar buiten brengen hiervan aan de vroege kant en was het beter geweest wanneer Volt [geïntimeerde] de gevraagde 24 uur had verleend, anderzijds kon Volt hier, gelet op de functie van [geïntimeerde] , het feit dat er een extern bureau was ingeschakeld en de schorsing van [geïntimeerde] , ook niet veel langer hiermee wachten. Het ‘iets te premature’ karakter van het persbericht maakt het handelen van Volt nog niet onrechtmatig. Ten aanzien van de inhoud van het persbericht geldt, dat dit grotendeels steun vond in de toen bekende feiten, behoudens het feit dat het slechts om één melding en niet om meerdere meldingen ging. De inhoud van die melding was echter zodanig, dat dit - vooralsnog, zie hiervoor onder 3.12.3 - de door Volt genomen maatregelen en het naar buiten brengen daarvan rechtvaardigt. Het feit dat de bewoordingen van het persbericht niet in alle opzichten gelukkig zijn gekozen omdat mogelijk ten onrechte de suggestie wordt gewekt dat het onderzoek alleen zou kunnen plaatsvinden wanneer [geïntimeerde] onmiddellijk werd geschorst, doet aan het voorgaande niet af.
Wat betreft het persbericht van 26 februari 2022 merkt het hof op dat hierin melding wordt gemaakt dat het fractielidmaatschap van [geïntimeerde] is beëindigd en dat er intussen dertien meldingen waren over grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] , handtastelijkheden en ongewenste seksuele avances, intimidatie en misbruik van positie.
Dat het fractielidmaatschap op 26 februari 2022 was beëindigd was feitelijk juist, en de mededeling daarover was vanuit het oogpunt van publieksvoorlichting noodzakelijk en kon – nu het ging om een door Volt bewerkstelligde beëindiging - ook niet op andere wijze geschieden.
Wat betreft de toevoeging dat er dertien meldingen waren over grensoverschrijdend gedrag van [geïntimeerde] , handtastelijkheden en ongewenste seksuele avances, intimidatie en misbruik van positie, overweegt het hof als volgt. Dat deze dertien meldingen bij Volt waren binnengekomen, acht het hof voldoende aannemelijk. [geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd betwist dat de betreffende meldingen zijn binnengekomen. Zij heeft later, onder andere in haar gesprek met NRC, gesteld de meldingen niet terecht of overtrokken te vinden (zij sprak over meldingen van een ‘tergend treurig niveau’) en enkele gedragingen waarvan zij beschuldigd was, erkend. Het publiek maken van dergelijke meldingen heeft een openbaar belang, zodat het persoonlijke belang van [geïntimeerde] om van openbaarmaking daarvan verstoken te blijven, daarvoor moet wijken. Nu Volt het fractielidmaatschap van [geïntimeerde] had beëindigd, moet ervan worden uit gegaan dat ook zonder persbericht deze beëindiging en de redenen waarop die was gebaseerd, bekend zou zijn geworden. Dat blijkt al uit de niet veel later verschenen uitvoerige rapportage in NRC.
Concluderend is het hof in het kader van de onderhavige verzochte voorziening van oordeel dat vooral het persbericht van 13 februari 2022 niet op een volledig juiste feitelijke grondslag gebaseerd is, maar dat deze onjuistheden in de onderhavige situatie, met [geïntimeerde] als Tweede Kamerlid, onvoldoende zijn om de persberichten als onrechtmatig te bestempelen. Dat betekent dat grief 13 slaagt, en het bestreden vonnis onder 5.4 wordt vernietigd. Bij deze uitkomst heeft Volt geen belang bij afzonderlijke bespreking van de overige grieven.
Daarmee wordt het gehele bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende, worden de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal zij in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld.