Hoge Raad, 05-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2629, 13/03393
Hoge Raad, 05-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2629, 13/03393
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 september 2014
- Datum publicatie
- 5 september 2014
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2014:2629
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:372, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ5639, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13/03393
- Relevante informatie
- Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 143, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 144
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Tenuitvoerlegging verstekvonnis door derdenbeslag. Aanvang verzettermijn. Art. 143 lid 2 en 3 Rv i.v.m. art. 144, aanvang en onder b, Rv. Bij toepassing van verzettermijnen mag het recht van partijen op toegang tot de rechter niet in de kern worden aangetast (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526). Derdenbeslagene was niets aan veroordeelde verschuldigd, maar betaalt ten onrechte aan beslaglegger. Is verzettermijn gaan lopen?
Uitspraak
5 september 2014
Eerste Kamer
nr. 13/03393
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
De rechtspersoon naar buitenlands recht MORNING STAR INTERNATIONAL CORPORATION,gevestigd te Shelton, Connecticut, Verenigde Staten van Amerika,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. Chr.F. Kroes,
t e g e n
DE REPUBLIEK GABON,zetelende te Libreville, Gabon,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. R.J. van Galen en mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Morning Star en de Republiek Gabon.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 329009/HA ZA 05.3219 van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2005;
b. het vonnis in de zaak 431988/HA ZA 09-2117 van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2010;
c. het arrest in de zaak 200.084.860/01 van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Morning Star beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Republiek Gabon heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Republiek Gabon mede door mr. B.F.L.M. Schim, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Morning Star heeft bij brief van 22 mei 2014 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Morning Star heeft op 14 januari 2005 ten laste van de Republiek Gabon conservatoir beslag gelegd onder de stichting Stichting Administratiekantoor NSS (hierna: Administratiekantoor NSS) en onder de naamloze vennootschap New Skies Satellites N.V. in liquidatie (hierna: NSS). Administratiekantoor NSS en NSS hebben in de door hen afgegeven derdenverklaringen als bedoeld in art. 476a Rv meegedeeld dat de Republiek Gabon houder is van door Administratiekantoor NSS uitgegeven certificaten van aandelen in NSS, respectievelijk van aandelen in NSS en dat Administratiekantoor NSS en NSS uit dien hoofde waarschijnlijk een liquidatie-uitkering verschuldigd zouden worden aan de Republiek Gabon, naar verwachting ter hoogte van respectievelijk USD 3.513,19 en USD 21.890,79.
(ii) Morning Star heeft de Republiek Gabon op 22 juli 2005 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd haar te veroordelen tot betaling van USD 24.700.000,--, USD 630.000,-- en USD 103.122,--, telkens te vermeerderen met rente. Morning Star heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij op 23 augustus 1994 met de Republiek Gabon een overeenkomst heeft gesloten waarbij zij het exclusieve recht verkreeg om in Gabon 300.000 ton schroot – van een niet aangelegde spoorweg – te verzamelen en in te schepen tegen een prijs van USD 20,-- per metrieke ton, dat de Republiek Gabon die overeenkomst op onregelmatige wijze heeft beëindigd, althans dat haar ambtenaren onrechtmatig hebben opgetreden, en dat zij daardoor schade heeft geleden tot de door haar gevorderde bedragen.
(iii) De Republiek Gabon is niet in het geding verschenen. Bij verstekvonnis van 14 december 2005 heeft de rechtbank Amsterdam de vordering van Morning Star integraal toegewezen.
(iv) De vereffenaars van Administratiekantoor NSS en NSS hebben, nadat het verstekvonnis aan hen was betekend, op 22 februari 2006 uit hoofde van de hiervoor genoemde derdenbeslagen in totaal een bedrag van USD 26.824,69 aan Morning Star betaald.
Republiek Gabon is bij dagvaarding van 4 februari 2009 in verzet gekomen tegen het hiervoor in 3.1 onder (iii) genoemde verstekvonnis van 14 december 2005.
De rechtbank heeft de Republiek Gabon niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt de verzettermijn van de Republiek Gabon acht weken en is die termijn op 22 februari 2006 aangevangen, aangezien met de hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde betalingen het verstekvonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd in de zin van art. 144, aanhef en onder b, Rv. Het verzet is dan ook niet tijdig ingesteld.
Het hof heeft het vonnis in verzet van de rechtbank vernietigd, de Republiek Gabon ontvankelijk verklaard in haar verzet tegen het verstekvonnis, het verstekvonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, bepaald dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Morning Star jegens de Republiek Gabon. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen.
Het derdenbeslag dat Morning Star onder Administratiekantoor NSS en NSS heeft gelegd, heeft – achteraf bezien – geen doel getroffen, omdat Administratiekantoor NSS en NSS geen gelden of andere zaken onder zich blijken te hebben gehad ten behoeve van de Republiek Gabon. Zij hebben ten onrechte verklaard dat de Republiek Gabon houder is van certificaten van aandelen in NSS respectievelijk van aandelen in NSS. (rov. 3.6)
Nu achteraf blijkt dat het beslag geen doel heeft getroffen, is de verzettermijn niet gaan lopen op 22 februari 2006. De betalingen die de vereffenaars van NSS en Administratiekantoor NSS op die dag hebben verricht, zijn immers geen uitbetalingen uit hoofde van de derdenbeslagen zodat het verstekvonnis niet op grond van art. 144, aanhef en onder b, Rv kan worden geacht ten uitvoer te zijn gelegd. Die bepaling is niet geschreven voor gevallen als het onderhavige waarin op grond van een achteraf onjuist gebleken derdenverklaring aan de beslaglegger is uitbetaald en niet op grond van een werkelijk bestaande vordering van de geëxecuteerde op de derdenbeslagene. (rov. 3.7)
De verzettermijn is pas gaan lopen op of na 15 december 2008, de dag waarop de Republiek Gabon naar haar zeggen kennis kreeg van het verstekvonnis en vanaf welk moment zij alles in het werk heeft gesteld om het verstekvonnis te bestrijden. Immers, niet is gesteld of gebleken dat het verstekvonnis of enige uit kracht daarvan of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de Republiek Gabon in persoon is betekend of dat de Republiek Gabon voor genoemde datum enige daad van bekendheid met het verstekvonnis of met de tenuitvoerlegging daarvan heeft gepleegd. Gelet op de verzettermijn van acht weken is de Republiek Gabon met haar dagvaarding van 4 februari 2009 tijdig in verzet gekomen en kan zij in dat verzet worden ontvangen. (rov. 3.8)
Nu de gelegde beslagen achteraf bezien geen doel hebben getroffen, hebben deze op basis van art. 767 Rv geen grond kunnen opleveren voor de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de vordering van Morning Star jegens de Republiek Gabon in de hoofdzaak. Niet is immers gebleken dat Morning Star daadwerkelijk verhaalsmogelijkheden op de Republiek Gabon had in Nederland. (rov. 3.11-3.12)
Onderdeel I klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 3.7 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, en voert daartoe aan dat de verzettermijn van art. 143 lid 2 Rv op grond van art. 143 lid 3 in verbinding met art. 144, aanhef en onder b, Rv aanvangt met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, ook indien die tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden op onder derden beslagen vorderingen die naderhand blijken niet verschuldigd te zijn aan de bij verstek veroordeelde partij.
De verzettermijn vangt aan – kort gezegd – hetzij (i) door de betekening van het verstekvonnis in persoon (art. 143 lid 2 Rv), hetzij (ii) door een door de bij verstek veroordeelde in persoon gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging (art. 143 lid 2 Rv), hetzij (iii) op de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd (art. 143 lid 2 in verbinding met art. 144 Rv).
De regeling van de verzettermijn berust op een afweging van enerzijds het belang dat een oorspronkelijk gedaagde niet gebonden wordt aan een hem niet bekend veroordelend vonnis, en anderzijds het belang van de oorspronkelijk eiser dat op enig met een voldoende mate van zekerheid te bepalen moment de veroordeling bij verstek onherroepelijk wordt. Bij de toepassing van de regeling van de verzettermijnen in een concreet geval mag het recht van de beide betrokken partijen op toegang tot de rechter niet in de kern worden aangetast (vgl. HR 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4936, NJ 2000/509; HR 16 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2341, NJ 2005/191; HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526).
Art. 81 lid 2 (oud) Rv bepaalde dat – buiten de gevallen voorzien in art. 81 lid 1 (oud) Rv – het verzet ontvankelijk was totdat het vonnis ten uitvoer was gelegd. Dit kon meebrengen dat iemand aan wie een verstekvonnis niet in persoon was betekend, geen verzetmogelijkheid meer had indien hij pas van het vonnis kennisnam nadat het tegen hem ten uitvoer was gelegd. Blijkens de wetsgeschiedenis is met art. 143 lid 3 Rv beoogd, mede tegen de achtergrond van art. 6 lid 1 EVRM, de toegang tot de rechter in geval van een verstekvonnis beter te waarborgen door – buiten de gevallen waarin sprake is van, kort gezegd, betekening in persoon of een daad van bekendheid (art. 143 lid 2 Rv) – de verzettermijn niet te laten eindigen, maar te laten ingaan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd (vgl. Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 348).
In gevallen waarin de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geschiedt ten laste van een goed van de veroordeelde als bedoeld in art. 3:276 BW, dan wel ten laste van een goed van een derde dat is, respectievelijk die zich heeft, verbonden voor de schuld van de veroordeelde, dan wel ten laste van een goed van een derde waarvan de veroordeelde het genot heeft, kan in de regel worden aangenomen dat de veroordeelde op de hoogte raakt van die tenuitvoerlegging en daardoor kennis neemt van dat vonnis, indien dat niet al voordien was gebeurd. In dergelijke gevallen is toepassing van art. 143 lid 3 Rv in beginsel gerechtvaardigd.
Deze aanname geldt evenwel niet voor een geval als het onderhavige, waarin de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geschiedt door uitbetaling van hetgeen een derde in het kader van een onder hem gelegd beslag heeft verklaard aan de veroordeelde verschuldigd te zijn, terwijl achteraf blijkt dat die derde in het geheel niets aan de veroordeelde verschuldigd was. Nu in een dergelijk geval de mogelijkheid bestaat dat de verzettermijn is verstreken voordat de veroordeelde met het verstekvonnis bekend is geraakt, is toepassing van art. 143 lid 3 in verbinding met art. 144 Rv alsdan niet gerechtvaardigd.
Het vorenstaande brengt mee dat onderdeel I faalt.
Opmerking verdient dat onderdeel I niet opkomt tegen het hiervoor in 3.4.2 weergegeven oordeel van het hof in rov. 3.8 dat niet is gesteld of gebleken dat het verstekvonnis of enige uit kracht daarvan of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de Republiek Gabon in persoon is betekend of dat de Republiek Gabon voor 15 december 2008 enige daad van bekendheid met het verstekvonnis of met de tenuitvoerlegging daarvan heeft gepleegd, noch tegen de daaraan door het hof verbonden gevolgtrekking dat – gelet op de verzettermijn van acht weken – de Republiek Gabon met haar dagvaarding van 4 februari 2009 tijdig in verzet is gekomen en zij in dat verzet kan worden ontvangen.
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.