Hoge Raad, 17-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:2902, 16/04109
Hoge Raad, 17-11-2017, ECLI:NL:HR:2017:2902, 16/04109
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 november 2017
- Datum publicatie
- 17 november 2017
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2017:2902
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1251, Gevolgd
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2016:2891, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 16/04109
Inhoudsindicatie
Koopovereenkomst, non-conformiteit. Is verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW van toepassing op vordering tot schadevergoeding wegens bedrog?
Uitspraak
17 november 2017
Eerste Kamer
16/04109
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
MBS RAAD B.V.,gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. B.I. Kraaipoel,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerder 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [verweerster 3] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. [verweerster 4] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. G.C. Nieuwland.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als MBS en [verweerder] c.s.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/08/134668/HA ZA 13-30 van de rechtbank Overijssel van 15 januari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.148.250 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft MBS beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor MBS mede door mr. E.J. Oppedijk van Veen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van MBS heeft bij brief van 15 september 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1. Deze komen, kort samengevat, op het volgende neer.
(i) [verweerder] c.s. waren aandeelhouder in Prowi Holding B.V. (hierna: Prowi Holding).
(ii) In februari 2002 hebben [verweerder] c.s. de aandelen in Prowi Holding verkocht aan Olimar B.V. i.o. (hierna: Olimar), tegen een koopsom van € 8.000.000,--.
(iii) De aandelen zijn in maart 2002 aan Olimar geleverd, tegen betaling van € 6.000.000,--. Het restant van de koopsom bleef Olimar schuldig aan [verweerder] c.s.
(iv) In juli 2002 heeft de toenmalige advocaat van Olimar aan [verweerder] c.s. geschreven dat de koopovereenkomst ter zake van de aandelen Prowi Holding is tot stand gekomen door onder meer bedrog van de zijde van [verweerder] c.s.
(v) Olimar is in september 2002 failliet verklaard.
(vi) De curator van Olimar heeft in februari 2012 de vordering tot schadevergoeding op [verweerder] c.s. ter zake van, kort gezegd, het gestelde bedrog, overgedragen aan MBS.
(vii) De advocaat van MBS heeft in maart 2012 de verjaring van alle aanspraken en vorderingen van MBS tegen [verweerder] c.s. gestuit.
MBS vordert in deze procedure – kort weergegeven en voor zover in cassatie van belang – schadevergoeding van [verweerder] c.s. Daaraan heeft MBS ten grondslag gelegd dat [verweerder] c.s. zich bij de verkoop van de aandelen Prowi Holding aan Olimar schuldig hebben gemaakt aan bedrog en andere onrechtmatige handelingen. Dit bedrog dan wel deze onrechtmatige handelingen bestond(en) volgens MBS eruit dat [verweerder] c.s. Olimar opzettelijk onjuiste informatie hebben gegeven, en belangrijke zaken over de onderneming hebben verzwegen, teneinde Olimar ertoe te bewegen de koopovereenkomst aan te gaan.
De rechtbank heeft de hiervoor in 3.2.1 vermelde vordering van MBS afgewezen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daaraan heeft het hof het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen partijen staat vast dat de vordering van MBS is verjaard als wordt aangenomen dat de tweejarige verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW daarop van toepassing is (rov. 4.3).
De vordering van MBS is niet gegrond op de stelling dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, maar op de stelling dat zonder het bedrog geen overeenkomst zou zijn tot stand gekomen (rov. 4.5).
De verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW geldt blijkens de parlementaire geschiedenis en de rechtspraak van de Hoge Raad indien, gelet op de feitelijke grondslag van de ingestelde vordering, ook gekozen had kunnen worden voor een vordering op de grondslag dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt (non-conformiteit) (rov. 4.6-4.9).
De feiten die MBS aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, had zij ook ten grondslag kunnen leggen aan de stelling dat de geleverde aandelen niet aan de overeenkomst beantwoordden. De vordering is dus verjaard (rov. 4.10).
Onderdeel 1A van het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat de verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW van toepassing is op een (onrechtmatige daads)vordering uit hoofde van bedrog. Onderdeel 1B voegt daaraan toe dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW van toepassing is op elke vordering op grond van bedrog waarbij delen van de feitelijke grondslag ook hadden kunnen worden gebruikt voor een vordering op grond van non-conformiteit.
Volgens art. 7:23 lid 1 BW kan de koper geen beroep meer erop doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt, indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken, kennis heeft gegeven. Blijkt aan de zaak een eigenschap te ontbreken die deze volgens de verkoper bezat, of heeft de afwijking betrekking op feiten die hij kende of behoorde te kennen maar die hij niet heeft meegedeeld, dan moet de kennisgeving binnen bekwame tijd na de ontdekking geschieden. Art. 7:23 lid 2 BW bepaalt dat rechtsvorderingen en verweren, gegrond op feiten die de stelling zouden rechtvaardigen dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, verjaren door verloop van twee jaren na de overeenkomstig het eerste lid gedane kennisgeving. Naar ook blijkt uit de geschiedenis van haar totstandkoming, geldt deze bepaling, mede ter bescherming van de belangen van de verkoper, voor iedere rechtsvordering van de koper die – en ieder verweer van de koper dat – feitelijk gegrond is op het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst, ook indien door de koper op deze grondslag (tevens) een rechtsvordering uit onrechtmatige daad wordt gebaseerd (zie HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2582, NJ 2006/272 ( Inno/Sluis ) en HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3733, NJ 2008, 552 ( Ploum/Smeets )). Met deze uitleg van art. 7:23 lid 2 BW strookt dat het onbenut laten verstrijken van de in art. 7:23 lid 1 BW bedoelde termijn ook in de weg staat aan een verweer of vordering op grond van dwaling, gebaseerd op feiten die eveneens de stelling zouden rechtvaardigen dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoord (zie HR 26 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617, NJ 2008/606 ( Pouw/Visser )).
Art. 7:23 leden 1-3 BW houden voor het begin van de verjaringstermijn uitdrukkelijk rekening met het geval dat de verkoper opzettelijk een onjuiste indruk over de eigenschappen van de zaak heeft gewekt. Gelet hierop, en mede in het licht van de parlementaire geschiedenis van art. 7:23 BW, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.10-3.19, is de verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW ook van toepassing op een vordering gebaseerd op bedrog waaraan feiten ten grondslag liggen die de stelling zouden rechtvaardigen dat de afgeleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. De verjaringstermijn van art. 7:23 lid 2 BW is slechts niet van toepassing op een vordering wegens bedrog voor zover deze is onderbouwd met feiten die zelfstandig, dat wil zeggen los van de feiten die de toewijzing van een non-conformiteitsvordering kunnen dragen, bedrog opleveren. De onderdelen, die uitgaan van een andere rechtsopvatting, falen daarom.
De klacht van onderdeel 1C kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt MBS in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 17 november 2017.