BER 2012, afl. 2 - Sign. - Artikel 611d Rv: matiging dwangsom, wijziging duur van de termijn
Aflevering 2, gepubliceerd op 01-03-2012 Verhuurder is bij verstekvonnis tot reparaties veroordeeld. Hij vordert staking omdat de veroordeling bij verstek maar marginaal is getoetst en uitvoering feitelijk onmogelijk in verband met levertijden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voor de primaire vordering heeft als uitgangspunt te gelden dat de partij, aan wie de vordering bij - zoals hier - uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is toegewezen, de bevoegdheid heeft dit vonnis ten uitvoer te leggen. Slechts indien [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang bij executie heeft, kan tenuitvoerlegging van het vonnis verboden worden. Hiervan kan sprake zijn indien het te executeren vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor eiser, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is. In dit geval is sprake van een verstekvonnis. In beginsel geldt voormelde regel ook voor een verstekvonnis. Het enkele feit dat dit vonnis is gewezen zonder dat inhoudelijk verweer naar voren is gebracht, betekent nog niet dat in een executiegeschil (alsnog) een inhoudelijke toets dient plaats te vinden. Bij een verstekvonnis kan wel eerder dan bij een op tegenspraak gewezen vonnis de conclusie worden getrokken dat naderhand is gebleken van feiten, die - waren zij eerder bekend geweest - naar verwachting tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Verder kan aanleiding bestaan om de hiervoor geformuleerde (strikte) norm te nuanceren, indien de niet-verschijning en het niet gevoerd hebben van een mogelijk gegrond verweer niet, of niet ten volle, aan de veroordeelde kan worden toegerekend. Van een feitelijke of juridische misslag in het verstekvonnis in kwestie is niet gebleken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres geen feiten of juridische misvattingen heeft aangevoerd waaruit kan worden geconcludeerd dat het verstekvonnis in kwestie een evidente misslag bevat. Van een noodtoestand op grond van na het verstekvonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten is evenmin sprake. De stelling van eiseres dat de herstelwerkzaamheden, waartoe zij is veroordeeld, tot een onomkeerbare situatie leiden, brengt nog niet als vanzelfsprekend mee dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis eiseres in een dergelijke toestand zou brengen. Indien later mocht blijken dat gedaagde ten onrechte het verstekvonnis ten uitvoer heeft gelegd, zal dat in dit geval immers leiden tot een verplichting tot vergoeding van de waarde van de ter uitvoering van het vonnis door eiseres verrichte prestaties. Als gedaagde dit (proces)risico aanvaardt, levert dit nog geen misbruik van bevoegdheid op aan zijn zijde. Het vorenstaande brengt mee dat uitgegaan dient te worden van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde verstekvonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage, zodat gedaagde het recht heeft om tot executie daarvan over te gaan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de primaire vordering moet worden afgewezen. Ten aanzien van de subsidiaire vordering geldt dat de voorzieningenrechter op grond van artikel 611d Rv de opgelegde dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan kan opschorten of de dwangsom kan verminderen indien - kort gezegd - de veroordeelde in de onmogelijkheid verkeert om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Eiseres heeft onweersproken aangevoerd dat zij niet in staat is om tijdig aan de hoofdveroordeling te voldoen, nu dat gezien de te verrichten werkzaamheden aan alle raamkozijnen aan de voorgevel en de bestelperiode van de merantihouten raamkozijnen niet mogelijk is. Zo duurt het bestellen van de raamkozijnen ongeveer vier weken, evenals het plaatsen daarvan. Op grond hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het praktisch onmogelijk is om tijdig aan de veroordeling te voldoen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet onaannemelijk is dat indien eiseres dit punt in de bodemprocedure naar voren had gebracht, de rechtbank bij een vergelijkbare veroordeling daarmee rekening had gehouden bij de bepaling van de termijn waarbinnen een en ander gerealiseerd had moeten worden. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de opgelegde dwangsommen tijdelijk zullen worden gematigd tot nihil. Aan de matiging van de dwangsommen zal een termijn worden verbonden waarbinnen eiseres moet worden geacht in staat te zijn alsnog aan de veroordeling te voldoen. Nu bovendien gedaagde ter zitting heeft verklaard moeite te hebben met de werkzaamheden gedurende de winterperiode, aangezien de complete raamkozijnen vervangen moeten worden, bepaalt de voorzieningenrechter dat de tijdelijke opheffing van de dwangsommen geldt tot 1 mei 2012. (Voorzieningenrechter Rechtbank ’s-Gravenhage 1 december 2011, LJN BU9106)